Regeling vervallen per 01-10-2010

Beleidsregels ten behoeve van het nemen van besluiten inzake hogere geluidsgrenswaarden als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Wet geluidhinder (nov 2007)

Geldend van 08-11-2007 t/m 30-09-2010

Intitulé

Beleidsregels ten behoeve van het nemen van besluiten inzake hogere geluidsgrenswaarden als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Wet geluidhinder

Inleiding

Per 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. Belangrijk voor de gemeenten is het nieuwe hoofdstuk VIIIA (art. 110a t/m art. 110i), dat betrekking heeft op de vaststelling van hogere geluidsgrenswaarden vanwege wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Door de inwerkingtreding van de wetswijziging ontstaat er voor gemeenten een nieuwe situatie. Als hoofdregel geldt dat burgemeester en wethouders (voorheen GS) in veel voorkomende gevallen bevoegd gezag zijn met betrekking tot de vaststelling van hogere grenswaarden (art. 110a, lid 1). Slechts in met name in de wet (art. 110a, lid 7) genoemde gevallen blijven Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Bijvoorbeeld bij de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg, aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij rijk of provincie, dan wel de vaststelling of wijziging van een zone rondom een industrieterrein van regionaal belang dat als zodanig in de provinciale milieuverordening is aangewezen.

Beleidsvisie ten behoeve van de nieuwe bevoegdheid

De gewijzigde wet geeft een aantal kaders aan. Daarbinnen kunnen gemeenten een eigen beleidsvisie vaststellen ten behoeve van de toepassing van hun nieuwe bevoegdheid.

Het gaat om de volgende gestelde kaders:

  • 1.

    Artikel 110a, lid 5: hogere grenswaarden kunnen slechts worden toegekend indien toepassing van maatregelen, gericht op terugbrenging van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, danwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In de wet is niet aangegeven hoe met deze toetsingscriteria in concreto moet worden omgegaan.

  • 2.

    Artikel 110f: de geluidbelasting als gevolg van verschillende zones moeten worden gecumuleerd, indien het gebouw waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd, is gesitueerd in 2 of meer geluidzones. Noch in de Wet geluidhinder, noch in het Besluit geluidhinder is vastgelegd welke cumulatiemethode moet worden gehanteerd. Er wordt enkel gesteld dat getoetst moet worden of geen onaanvaardbare situatie optreedt.

  • 3.

    De in de vervallen Wet geluidhinder en bijbehorende Algemene maatregelen van Bestuur met name genoemde ontheffingscriteria, dat wil zeggen de gevallen die voor toekenning van hogere geluidgrenswaarden in aanmerking kunnen komen, zijn in de nieuwe wet en het Besluit geluidhinder komen te vervallen. De gemeenten zijn vrij om zelf ontheffingscriteria te bepalen.

  • 4.

    Binnen de wettelijk gestelde bandbreedte, mag de gemeente zelf de maximaal toelaatbaar geachte hogere geluidsbelasting op de gevel van de woning c.q. de geluidsgevoelige bestemmingen bepalen.

Aanpak

Voor een duidelijke, eenduidige en consequente toepassing van de nieuwe bevoegdheid tot vaststelling van hogere grenswaarden, is het wenselijk om bovenstaande wettelijke uitgangspunten en randvoorwaarden zoveel mogelijk te concretiseren. Dit gebeurt via de hieronder beschreven aanpak.

Ad 1) Toepassing van maatregelen is onvoldoende doeltreffend

Bij een aanvraag om hogere geluidgrenswaarden moet de doeltreffendheid van maatregelen worden aangetoond. Daarnaast zal ook inzicht moeten worden gegeven in de kosten van de maatregelen. Alleen op basis van een afweging van de kosten versus het effect kan de doeltreffendheid worden vastgesteld. Om de meest kosteneffectieve maatregel te kunnen bepalen, moeten de maatregelen worden doorgerekend. Daarvoor moeten twee maatregelvarianten worden opgesteld:

  • ·

    Maatregelen om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde;

  • ·

    Maatregelen om te kunnen voldoen aan de aangevraagde hogere grenswaarde.

Eerst worden de bron- en overdrachtsmaatregelen bekeken en pas daarna de gevelmaatregelen. Op basis van de doorrekening kan worden bepaald welke maatregelen het meest doelmatig zijn. Bij een dergelijke aanpak is sprake van een financieel-akoestische afweging. Door beide maatregelvarianten inzichtelijk te maken kan een goede afweging worden gemaakt bij de beslissing over het verzoek tot vaststelling van een hogere geluidgrenswaarde.

Stedenbouwkundige bezwaren

Indien de aanvrager kan aantonen dat woningbouw ter plaatse noodzakelijk is en dat de bebouwing om stedenbouwkundige redenen en/of locatiespecifieke kenmerken niet anders kan worden gesitueerd is het mogelijk om een hogere geluidgrenswaarde vast te stellen. Dit aspect zal per geval moeten worden beoordeeld.

Verkeers- en vervoerskundige bezwaren

Specifieke terreinsituaties (ontsluiting van percelen, toeritten e.d.)evenals afwegingen omwille van de verkeersveiligheid kunnen in bepaalde situaties tot gevolg hebben dat maatregelen in de overdrachtssfeer (o.a. schermen) niet kunnen worden aangelegd.

Landschappelijke bezwaren

Landschappelijke bezwaren bij het treffen van geluidafschermende voorzieningen zijn denkbaar wanneer de voorziening bijvoorbeeld een doorsnijding van een open landschap zou veroorzaken. Ook hier spelen de locatiespecifieke omstandigheden een belangrijke rol. Dit aspect zal per geval moeten worden beoordeeld.

Financiële bezwaren

Het integreren van geluidaspecten in de planvorming brengt vaak kosten met zich mee. Op zich is dat geen argument om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde. Bovendien dient het bovenmatige van die kosten getalsmatig te worden aangetoond evenals het ontbreken van alternatieven. Bij de bestemmingsplanexploitatie dient tijdig rekening te worden gehouden met de kosten van het treffen van geluidafschermende voorzieningen. Plankaart en voorschriften dienen duidelijkheid over de afschermende voorzieningen te verschaffen en een tijdige realisatie veilig te stellen zodat deze kosten later niet als onvoorzien en dus onredelijk worden aangemerkt.

Ad 2) Toe te passen cumulatiemethode

Voor bepaling van de cumulatie van geluid zal de ‘rekenmethode cumulatieve geluidbelasting’ (Reken- en meetvoorschriften geluidhinder 2006) worden gebruikt. Deze methode hanteert weegfactoren voor de verschillende ongelijksoortige bronnen (wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai). De geluidbelasting van die verschillende bronnen worden bij elkaar opgeteld.

Om te voorkomen dat er in geval van cumulatie akoestisch onaanvaardbare situaties optreden zullen aan de gevels van de geluidbelaste woningen c.q. geluidgevoelige bestemmingen dusdanige voorzieningen moeten worden getroffen dat het wettelijk maximaal toegestane binnenniveau wordt gerealiseerd.

Ad 3) Ontheffingscriteria

Het staat gemeenten vrij om de ontheffingscriteria uit de oude regelgeving ook onder de nieuwe regelgeving van toepassing te verklaren. Vanwege het ontbreken van een specifiek gemeentelijk geluidbeleid en om redenen van praktische toepasbaarheid verdient het aanbeveling om van die ontheffingscriteria uit de oude regelgeving gebruik te maken. De te hanteren ontheffingscriteria zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Onder ‘woning’ moet ook worden verstaan ‘geluidgevoelige bestemming’ als bedoeld in de nieuwe Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Ter nadere verduidelijking zijn ook aanvullende vereisten bij de ontheffingscriteria vermeld.

Ontheffingscriteria

Aanvullende vereisten

Nog niet geprojecteerde *woningen buiten de bebouwde kom die verspreid gesitueerd zijn

Het betreft solitaire woningen met een onderlinge afstand van minimaal 50 meter.

Nog niet geprojecteerde *woningen buiten of binnen de bebouwde kom die ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid

De woningen moeten een directe relatie hebben met het op hetzelfde perceel gelegen bedrijf c.q. met de op hetzelfde perceel plaatsvindende activiteiten. Hierbij moet ook gedacht worden aan aanleunwoningen bij een verzorgingstehuis of studentenwoningen bij een onderwijsinstelling

Nog niet geprojecteerde *woningen buiten of binnen de bebouwde kom die door de gekozen situering een open plaats tussen de aanwezige bebouwing opvullen

Een open plaats in de bebouwing is een gebied dat aan minimaal twee zijden begrensd wordt door bestaande woningen of een ander ruimtelijk beeldbepalend element (bijv. park). De open plaats moet geheel gevuld worden waarbij de dichtheid tussen bebouwing en open ruimte overeen moet komen met de dichtheid van de bestaande bebouwing.

Nog niet geprojecteerde *woningen buiten of binnen de bebouwde kom die ter plaatse gesitueerd zijn als vervanging van bestaande bebouwing

Hiervoor moet bestaande bebouwing verbouwd worden (eventueel in combinatie met een wijziging van de bestemming) of moet een gebouw op nagenoeg dezelfde locatie worden teruggebouwd

Nog niet geprojecteerde *woningen binnen de bebouwde kom die in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen

Hiertoe kunnen woningen gerekend worden die onder een stadvernieuwingssubsidieregeling vallen of in een expliciet aangewezen stads- en/of dorpsvernieuwingsplan worden geprojecteerd

Nog niet geprojecteerde *woningen binnen de bebouwde kom die door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afscherming vormen voor andere woningen

De afscherming kan alleen gerealiseerd worden met een aaneengesloten bouwvorm van voldoende hoogte. Woningen die zonder afscherming kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde behoren niet tot de afgeschermde woningen. Het aantal afgeschermde woningen moet minimaal de helft bedragen van het aantal ontheffingswoningen. Op de afgeschermde woningen moet als gevolg van deze afscherming de geluidbelasting afnemen met minimaal 5 dB

Een nog niet geprojecteerde *weg die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen

De noodzaak voor de weg moet aangetoond worden met behulp van recente gegevens (structuurschema verkeer en vervoer, tracénota, provinciaal omgevingsplan, structuurplan, toelichting bij een bestemmingsplan of iets dergelijks)

Een nog niet geprojecteerde *weg die een zodanige verkeersverzamelfunctie zal hebben dat de aanleg van de weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg

Het effect van de weg moet worden aangetoond met behulp van recente gegevens (structuurschema verkeer en vervoer, tracénota, provinciaal omgevingsplan, structuurplan, toelichting bij een bestemmingsplan of iets dergelijks). Het aantal woningen waarop de geluidbelasting afneemt is minimaal gelijk aan het aantal woningen waarop de geluidbelasting toeneemt. Netto moet er sprake zijn van een verbetering. Dit betekent dat de totale geluidafname groter moet zijn dan de totale geluidtoename

* Nog niet geprojecteerde woning/weg: een nog niet aanwezige woning/weg ten behoeve waarvan het geldende bestemmingsplan moet worden gewijzigd.

Ad 4) Maximaal toelaatbaar geachte hogere geluidbelasting (bovengrens ontheffing)

Als bovengrens voor de toekenning van een hogere geluidgrenswaarden, zal in een concrete situatie gelden, de, voor de betreffende situatie wettelijk vastgestelde hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel.

Vrijstelling volgens artikel 19 lid 3 Wet op de Ruimtelijke Ordening (kruimelgevallen)

Voor geluidgevoelige bestemmingen waarvoor een vrijstellingsprocedure volgens artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (zogenaamde kruimelgevallen) nodig is, dient in bepaalde gevallen een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden. In bijlage 4 wordt aangegeven welke gevallen onder artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vallen.

De hogere grenswaarde procedure is een langdurige en tijdrovende procedure die niet expliciet bedoeld is voor de kruimelgevallen van artikel 19 lid 3 WRO. Aangezien de Wet geluidhinder op dit punt niet is aangepast dient er dus formeel wel een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden bij kruimelgevallen. Dit houdt in dat de initiatiefnemer een prijzig akoestisch onderzoek uit moet voeren en dat de planologische procedure wordt vertraagd vanwege bijvoorbeeld een kleine verbouwing van geringe oppervlakte.

Daarom wordt door middel van deze beleidsregels van de wettelijke regeling afgestapt en zal voor vrijstellingen op grond van artikel 19 lid 3 WRO geen hogere grenswaarde procedure meer gevolgd worden.

Daarbij dient wel het wettelijk toegestane binnenniveau van 33 dB gerespecteerd te worden. Dit kan de initiatiefnemer doen middels een gevelisolatierapport.

Afronding

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels ten behoeve van het nemen van besluiten inzake hogere grenswaarden als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Wet geluidhinder”.

De gewijzigde beleidsregels treden in werking per 1 december 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Leudal d.d. 23 oktober 2007.
De Burgemeester, De Secretaris,
Dhr. A.H.M. Verhoeven MPM Dhr. J. Dijkstra