Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2018

Geldend van 03-02-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2018

behorend bij collegevoorstel L155328

De raad van de gemeente Leusden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2017,

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1., derde lid, van de Jeugdwet;

gelet op de artikelen 147 en 156 van de gemeentewet

overwegende dat, de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

het uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf Iigt;

het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

dit met betrekking tot:

  • de voorwaarden voor toekenning;

  • de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

  • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede;

  • misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

  • de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

besluit:

de Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2018 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Jeugdwet

    • b.

      hulpvraag: de melding dan wel de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • c.

      gebruikelijke hulp: de hulp of de zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen;

    • d.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • e.

      individuele voorziening: op de jeugdige of het gezin toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b. van de verordening;

    • f.

      overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a. van de verordening;

    • g.

      PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • h.

      uitvoeringsplan PGB: een plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s) waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zo nodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden;

    • i.

      nadere regels: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld;

    • j.

      familiegroepsplan: plan waarin ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Zij geven aan wat zij zelf kunnen doen, wat zij met behulp van mensen uit hun omgeving kunnen doen en welke professionele hulp en ondersteuning zij denken nodig te hebben bij het behalen van concrete doelen. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben.

    • k.

      familienetwerkberaad: bijeenkomst van de familie/gezin en het netwerk met het doel een familiegroepsplan te formuleren;

    • l.

      spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • m.

      financieel besluit: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels en bedragen zijn vastgesteld.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens.

HOOFDSTUK 2 REGELS OVER DE TOEGANG TOT JEUGDHULP

Artikel 2.1 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 2.2 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Indien de ouder(s) naar oordeel van het college in staat zijn om de gebruikelijke hulp te bieden, kan het college de aanvraag om een individuele voorziening afwijzen of afstemmen op de taken en/of omvang die als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over:

    • a.

      gebruikelijke hulp;

    • b.

      de voorwaarden voor toekenning;

    • c.

      de wijze van beoordeling van hulpvragen;

    • d.

      de afwegingsfactoren die een rol spelen;

    • e.

      op welke wijze een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • f.

      de mogelijkheid van het opstellen van een familiegroepsplan middels een familienetwerkberaad.

  • 3. Recht op een individuele voorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopste adequate oplossing is aan te merken.

Artikel 2.3 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. De beschikking is mede gebaseerd op het plan van aanpak (of: Uitvoeringsplan PBG/ familiegroepsplan).

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de individuele voorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld.

HOOFDSTUK 3 VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 3.1 vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van jeugdhulp zijn beschikbaar:

    • a.

      vrij-toegankelijke jeugdhulp:

      • i.

        Voorzieningen gericht op preventie van opvoed- en opgroeiproblemen;

      • ii.

        Hulpverlening bij opvoed- en opgroeiproblemen door sociaal of basisteam (sociaal of basisteam)

    • b.

      (individuele) niet vrij-toegankelijke jeugdhulp

      • i.

        Hulp voor jeugdigen met (ernstige) opvoed- en opgroeiproblemen die niet preventief of door het sociaal of basisteam geboden kan worden;

      • ii.

        hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen (voorkomen, behandelen en genezen);

      • iii.

        hulp voor jeugdigen met een verstandelijke beperking;

      • iv.

        begeleiding en persoonlijke verzorging jeugdigen;

      • v.

        respijtzorg/logeren.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 4 PERSOONGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1. Het college kan een PGB voor de onkosten van jeugdhulp, welke betrekking hebben op een periode voorafgaande aan de aanvraag weigeren, tenzij:

    • a.

      het college vaststelt dat de aanvraag niet eerder ingediend kon worden; en

    • b.

      de jeugdige en /of zijn ouder(s)aantoont verplichting met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en

    • c.

      het college tot het oordeel komt dat de verleende jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 2. Het PGB wordt binnen 6 maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het behalen van de doelen (het resultaat) waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.2 Verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1. Indien een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een PGB geldt de verplichting om een Uitvoeringsplan PGB op te stellen. In de Jeugdwet is vastgelegd dat ouders/gezinnen ook de mogelijkheid hebben om samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren een familiegroepsplan op te stellen. Het college wijst de jongere en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid van het opstellen van een familiegroepsplan in een familienetwerkberaad en biedt daarbij ondersteuning aan. Het familiegroepsplan geldt dan als Uitvoeringsplan PGB.

  • 2. De budgethouder is verplicht om gebruik te maken van de op zijn situatie van toepassing zijnde modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op basis van het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel tijdeenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. Daaronder is ook het vervoer begrepen van en naar een locatie waar de jeugdhulp wordt geboden; als bedoeld in artikel 2.3, lid 2 van de wet.

  • 2. De hoogte van een PGB bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, tenzij de jeugdige of zijn ouder(s) aantoont dat met het toe te kennen PGB de geïndiceerde individuele voorziening niet kan worden ingekocht.

  • 3. Voor de goedkoopst adequate oplossing (zoals bedoeld in 4.3.2) hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht:

    • a.

      100% voor hulpverleners die in dienst zijn van een professionele instelling;

    • b.

      75% voor hulpverleners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst;

    • c.

      50% voor personen uit het sociaal netwerk, indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

  • 4. Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) hulpaanbieder vast in het Financieel besluit.

  • 5. Het college stelt nadere regels over besteding van een PGB in het geval van verblijf buiten de regio Amersfoort en het buitenland.

HOOFDSTUK 5 KWALITEIT

Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor derden te leveren jeugdhulp uit te voeren kinderbescherming of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    De aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    De voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    Kosten voor bijscholing van personeel.

Artikel 5.2 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdig en zijn ouder(s);

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg dan die onder de jeugdwet;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 5.3 Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt er voor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doe op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 6 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 6.1 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 7 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 7.1 Opschorting en beëindiging

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.4. van de wet kan het college de toegekende aanspraak op een individuele voorziening dan wel (uitbetaling van) PGB geheel of gedeeltelijk beëindigen, dan wel de inzet (levering) daarvan geheel of gedeeltelijk (laten) opschorten indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld op grond van de wet of bij of krachtens de verordening;

    • b.

      de jeugdige wordt opgenomen of gaat wonen in een instelling, tenzij dit gebeurt in het kader van de te bieden hulp;

    • c.

      de jeugdige of zijn ouder(s) zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan de individuele voorziening of de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de toegekende PGB;

    • d.

      de jeugdige is overleden;

    • e.

      de gemeente Leusden op grond van het woonplaatsbeginsel niet meer verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp.

Artikel 7.2 Herziening en intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zij dat deze aanleiding kunnen zijn tot een herziening of intrekking van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3 of 8.1.1 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing over een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het PGB zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de individuele voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken indien blijkt dat de jeugdige niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de dienstverleningsovereenkomst.

Artikel 7.3 Terugvordering en verrekenen

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.4. van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een individuele voorziening dan wel PGB is herzien of ingetrokken:

    • a.

      Het ten onrecht of een te hoog bedrag betaald PGB terugvorderen;

    • b.

      Geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van een individuele voorziening in natura terugvorderen.

  • 2. De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan met de jeugdhulpplicht van het college.

Artikel 7.4 Fraudepreventie en controle

  • 1. Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening ( in natura of in de vorm van een PGB) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2. Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de PGB’s. Tevens beoordeelt het college of de jeugdige en /of zijn ouder(s) nog voldoet aan de criteria om voor een PGB in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en ouders afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding en citeerregel

  • 1. Deze verordening treedt in werking de eerste dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2018”.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op basis van aan deze verordening voorafgaande verordening in te trekken met de toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leusden op 1 februari 2018.

de raad van de gemeente Leusden,

Mevrouw I. Schutte,

griffier

De heer G.J. Bouwmeester

voorzitter

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2018

Algemene inleiding

Doel van de jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgen en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.

De jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouder(s) er niet zelf uit komen. De wet draagt gemeenten verder op om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dat dan is. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies wordt getroffen.

De te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp toegankelijk is en welk niet. Voor niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.

Een jeugdige of een ouder kan jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op de groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid;

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Deze verordening geeft invulling aan de opdracht uit de jeugdwet (art.2.9 van de wet).

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1, lid 1, onder a.

Jeugdwet behoeft geen toelichting.

Artikel 1, lid 1, onder b.

Onder de hulpvraag wordt het verzoek verstaan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om hulp of ondersteuning.

Artikel 1, lid 1, onder c.

Het begrip gebruikelijke hulp ken de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de ouder(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen ( zorgplicht). Het begrip sluit aan op het (voormalig) Besluit aanspraken AWBZ en het nu geldende Besluit Langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet of aanvullend kunnen worden ingezet indien er sprake is van gebruikelijke hulp.

Artikel 1, lid 1, onder d.

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de jeugdwet, bijvoorbeeld de WMO 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (ZvW) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Voorzieningen die onder deze andere wetten vallen, worden niet -daarnaast ook- op grond van de jeugdwet gefinancierd.

Artikel 1, lid 1, onder e.

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij-toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.

Artikel 1, lid 1, onder f.

Ee overige voorziening is een voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) vrij-toegankelijke voorziening. De gemeente is vrij te bepalen welke voorzieningen vrij-toegankelijk zijn.

Artikel 1, lid 1, onder g.

PGB staat voor persoonsgebonden budget en behoeft geen toelichting.

Artikel 1, lid 1, onder h.

Uitvoeringsplan PGB: een plan van aanpak waarin samen met of geheel door de jeugdige en/of zijn ouder(s) is geformuleerd welke vorm van jeugdhulp nodig is en voor hoeveel uur. Dit kan ook een familiegroepsplan zijn. (artikel 1, lid 1, onder j.)

Artikel 1, lid 1, onder i.

Nadere regels: behoeft geen toelichting.

Artikel 1, lid 1, onder j.

In het familiegroepsplan staat welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, welke hulp nodig is, hoeveel uren/dagdelen etc. nodig zijn en wie die hulp geeft. Ouders, familieleden of andere direct betrokkenen kunnen een familiegroepsplan maken. Op deze manier kunnen zij meedenken en helpen aan een oplossing.

Artikel 1, lid 1, onder k.

In een familienetwerkberaad stelt het gezin, zo nodig onder leiding van een coördinator, zelf een familiegroepsplan op voor de aanpak van problemen, samen met het netwerk. Het gezin houdt daarbij zelf de regie, onder voorwaarde dat de veiligheid van de in het gezin aanwezige kinderen gewaarborgd is.

Artikel 1, lid 1, onder l.

Spoedeisend geval: het is aan de jeugdige of zijn ouder(s) om te stellen en te onderbouwen dat er sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling aan het college of een individuele voorziening in natura moet worden ingezet, in afwachting van het onderzoek na de hulpvraag. Ook kan het college een machtiging voor gesloten hulpverlening bij de kinderrechter vragen als daartoe aanleiding is.

Artikel 1, lid 1, onder m.

Financieel Besluit: spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Artikel 1, lid 2.

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 2 Regels over de toegang tot jeugdhulp

De toeleiding naar jeugdhulp kan op de volgende manieren plaatsvinden:

  • na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • via de gemeente

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, Openbaar Ministerie of justitiële jeugdinrichting

  • via Veilig Thuis

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid, onder g van de wet). Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulp-aanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg of ondersteuning een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het wijkteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Overige toegang

In de verordening hoeven geen regels te worden vastgesteld over de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling bepaalt zelfstandig dat jeugdhulp nodig is (art. 3.5, eerste lid, van de wet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is zoals: de rechter, de officier van justitie en de directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de benodigde (ingekochte) jeugdhulp wordt ingezet. Ook Veilig Thuis vormt een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

Inhoud beschikking (art. 2.3)

De jeugdige en/of zijn ouder(s) dient op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie te krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of zijn ouder(s) goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Vormen van Jeugdhulp

Bij verordening worden regels gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Inwoners hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke voorzieningen niet vrij-toegankelijk zijn.

Vrij-toegankelijk

Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Niet vrij-toegankelijk

Bij de toegang tot niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen wordt eerst door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin bijvoorbeeld het wijkteam kan voorzien.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, uit het PGB voortvloeiende verplichtingen en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op grond van de Wmo 2015 is aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen (CRVB:2017:1803). Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De inhoud van de wettelijke opdracht aan de gemeenteraad over dit onderwerp is in de Jeugdwet nagenoeg gelijk aan die in de Wmo 2015.

Algemeen (art. 4.1)

Indien het college een indicatie voor een individuele voorziening heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college verzoekt om een PGB met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4.1. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan.

Verplichtingen pgb (art. 4.2)

Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB zal de jeugdige en/of zijn ouder(s) in dat kader een Uitvoeringsplan PGB moeten opstellen. Hoewel het college bij het beoordelen van de voorwaarden ook op grond van art. 8.1.1 van de wet kan vragen om een budgetplan, ontleend de gemeenteraad deze bevoegdheid naar analogie van de opdracht in art. 2.12 van de wet. Hiermee wordt gewaarborgd dat de individuele voorziening die met het PGB wordt ingekocht van voldoende kwaliteit is. Ook is opgenomen dat de budgethouder verplicht is om gebruik te maken van de modelovereenkomst van de Sociale verzekeringsbank (SVB). Deze verplichting is gebaseerd op art. 8b Regeling Jeugdwet. De modelovereenkomsten van de SVB zijn ter bescherming van de budgethouders opgesteld. Door op te nemen dat de budgethouder hier gebruik van dient te maken wordt geborgd dat alle noodzakelijke gegevens in de overeenkomst worden opgenomen en dat de belangen van de budgethouder hiermee worden gediend.

Hoogte pgb (art. 4.3)

Lid 1 en 2

Deze leden bepalen op basis van welke onderdelen de hoogte van het PGB wordt gebaseerd. De hoogte van het PGB sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan de goedkoopst adequate oplossing.

Lid 3

Het college stelt de hoogte van het PGB vast op basis van de kwalificatie die aan de hulpverlener kan worden gegeven. Er zijn 3 mogelijkheden waarbij 3 percentages van het natura-tarief worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Is dat het geval, dan wordt het 50%-tarief niet toegepast.

Lid 4 en 5

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit

Prijs en kwaliteit (art. 5.1)

Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (art. 2.11, eerste lid, van de wet). Nieuwe aanbieders op de ‘markt’ worden gemeld bij het Inspectieloket Sociaal Domein en Jeugd.

Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (art. 2.12 van de wet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Kwaliteitseisen (art. 5.2)

De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp (art. 4.1.1, eerste lid, van de wet). Inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of BIG-register speelt daarbij een rol. Het college ziet toe op naleving van afspraken hieromtrent (voor zover deze al niet voortvloeien uit de wet). Het jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk voorgeschreven. Kwaliteitseisen zijn allereerst geformuleerd in de aanbestedingsstukken als voorwaarden voor inschrijving.

Vertrouwenspersoon (art. 5.3)

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Hoewel de wet niet voorschrijft dat hierover regels bij verordening opgesteld moeten worden is deze wettelijke bepaling toch opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het Besluit Jeugdwet (landelijk) staat een nadere uitwerking van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 6 Medezeggenschap en inspraak

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Het college kan andere regels stellen om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering en controle

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).

Opschorting en beëindiging (art. 7.1)

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel PGB. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een individuele voorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de individuele voorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 8, vierde lid, Regeling Jeugdwet).

Herziening of intrekking (art. 7.2)

Dit artikel berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een persoonsgebonden budget. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verruimt naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Ook kan het voor komen dat de jeugdige de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het niet houden aan afspraken die zijn opgenomen in een dienstverleningsovereenkomst. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen plicht meer rust om (andere) passende jeugdhulp te bieden.

Terugvordering of verrekenen (art. 7.3)

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot ten onrechte of teveel verleende jeugdhulp. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte PGB. Terugvordering van de geldswaarde is natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRvB( Centrale Raad van Beroep):2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Fraudepreventie en controle (art. 7.4)

De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Hardheidsclausule (art. 8.1)

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of de ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en/of de ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat hun situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.

Inwerkingtreding en citeertitel (art. 8.2)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Daarnaast wordt de verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2017 ingetrokken. Het college heeft de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordening.