Regeling vervallen per 01-01-2022

Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2021

Burgemeester en wethouders van Leusden

gelet op:

  • de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2021

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2021

Alle begrippen in deze beleidsregels (en haar toelichting) die niet nader omschreven worden hebben dezelfde betekenis als binnen Awb, de Wmo en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2021.

Melding hulpvraag, cliëntondersteuning en Persoonlijk plan (PP)

Artikel 1: Melding

  • 1. Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door de cliënt of namens de cliënt worden gemeld bij Lariks.

  • 2. Lariks bevestigt de ontvangst van een melding digitaal of schriftelijk.

  • 3. De vraag voor opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 wordt gemeld bij een door de centrumgemeente Amersfoort aan te wijzen instelling voor opvang.

Artikel 2: Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3: Persoonlijk plan (PP)

  • 1. In de fase na de melding heeft de cliënt de mogelijkheid een PP in te dienen.

  • 2. In het persoonlijk plan komen in ieder geval aan de orde:

    • Een beschrijving van de behoeften, persoonskenmerken en voorkeur van de cliënt.

    • Een inventarisatie van de oplossingsmogelijkheden.

Onderzoek, verslag en aanvraag

Artikel 4: Onderzoek

  • 1. De cliënt brengt alle feiten en omstandigheden naar voren die verband houden met de hulpvraag.

  • 2. Als de cliënt bekend is bij Lariks dan worden reeds beschikbare en voor de aanvraag relevante gegevens bij het onderzoekbetrokken.

  • 3. In de fase van onderzoek (gesprek, vraagverheldering en aanvullend onderzoek) komen in ieder geval aan de orde:

    • Identificatie aan de hand van een geldig identiteitsbewijs (artikel 5 lid 2 van de verordening).

    • De onderwerpen in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wmo 2015.

    • Het PP (indien van toepassing).

    • De mogelijkheid van indiening van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening na afronding van het onderzoek en binnen zes weken na de melding.

    • De mogelijkheden van een PGB, de motivatie-eisen, de bijzondere voorwaarden daarvan en de gevolgen van een eventuele keuze voor een PGB.

    • Toestemming van de cliënt om persoonlijke gegevens die betrekking hebben op de hulpvraag met anderen te delen.

Artikel 5: Het gesprek

  • 1. Lariks informeert de cliënt vooraf over de bedoeling van het gesprek.

  • 2. Lariks schakelt externe deskundigheid in voor zover dat noodzakelijk is om te komen tot een volledig en goed beeld van de problematiek en van de beschikbare oplossingen.

Artikel 6: Het verslag

  • 1. Het verslag maakt onderdeel uit van het plan van aanpak en is een zorgvuldige weergave van alle relevante feiten en omstandigheden die in de fase van onderzoek zijn verzameld.

  • 2. Een ingediend PP maakt (als bijlage) onderdeel uit van het plan van aanpak.

  • 3. Lariks verstrekt het plan van aanpak aan de cliënt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen de wettelijk gestelde 6 weken vanaf de melding. Indien deze termijn door omstandigheden niet kan worden gehaald, stemt Lariks dit af met cliënt.

  • 4. De cliënt tekent het plan van aanpak voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan Lariks.

  • 5. Als de cliënt slechts tekent voor gezien, geeft de cliënt in het plan van aanpak de reden hiervoor aan.

Artikel 7: Aanvraag

Als de cliënt het plan van aanpak zoals genoemd in artikel 6 ondertekent en het voorziet van een dagtekening, kan het fungeren als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Algemene voorzieningen

Artikel 8: algemeen toegankelijke voorzieningen en algemene voorzieningen

Leusden kent verschillende algemeen toegankelijke voorzieningen en algemene voorzieningen, te denken valt aan inlooppunten en vrije dagbesteding, en de regiotaxi en dagbesteding als algemene voorzieningen. Deze voorzieningen zijn voorliggend op het maatwerk en er kan een eigen bijdrage voor worden gevraagd.

Artikel 9: Hulp bij de huishouding (HH)

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor de algemene voorziening ondersteuning thuis als:

    • hij een (lichamelijke) beperking heeft waardoor hij niet in staat is zelf huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren;

    • er geen andere volwassen huisgenoten zijn om de werkzaamheden uit te voeren;

    • de cliënt geen gebruik maakt van een Wmo-maatwerkvoorziening.

  • 2. Lariks voert een lichte toegangstoets uit om vast te stellen of een cliënt tot de doelgroep behoort.

  • 3. De algemene voorziening ondersteuning thuis is voorliggend op de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden tenzij uit onderzoek van Lariks blijkt dat deze niet passend is.

  • 4. De algemene voorziening ondersteuning thuis wordt niet passend geacht als:

    • de cliënt beperkingen heeft waarvoor de omvang van de algemene voorziening niet passend is;

    • vanwege de aard van de beperking er noodzaak is om zicht te houden op (verandering in) de mate van zelfredzaamheid van de cliënt en/of om de regie over het voeren van het huishouden over te nemen.

Maatwerkvoorzieningen

Artikel 10: Maatwerk als sluitsteen

  • 1. Aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat als er geen toereikende (voorliggende) voorzieningen zijn en de betreffende maatwerkvoorziening bijdraagt aan participatie van de cliënt in de samenleving.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening wordt ingezet, wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Algemene voorzieningen (inlooppunten) zijn voorliggend op maatwerk en groepsmaatwerk voorliggend op individueel maatwerk. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt.

  • 3. Wanneer een andere wettelijke voorziening toereikend wordt geacht maar dit feitelijk niet is, kan een maatwerkvoorziening niet in de plaats van die voorliggende voorziening komen.

  • 4. Voor de hoogte van de vergoedingen wordt verwezen naar het financieel besluit.

Artikel 11: Vervoersvoorzieningen

  • 1. Een lokale vervoersvoorziening in het kader van de Wmo is gericht op sociaal-recreatief gebruik. Voor alle andere vervoersdoelen, zoals woon-werkverkeer en zakelijk verkeer zijn vervoersvoorzieningen in het kader van de Wmo uitgesloten.

  • 2. Het gebruik van het collectief (openbaar) vervoer heeft het primaat als dit de cliënt, naar het oordeel van het college, in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

  • 3. Bij het bepalen van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met een lagere behoefte vanwege:

    • intramuraal verblijf in een instelling;

    • een samenvallende vervoersbehoefte;

    • een beperkte vervoersbehoefte;

    • andere aanwezige vervoersvoorzieningen.

  • 4. Een vervoersvoorziening wordt geweigerd indien cliënt:

    • In het bezit is van een auto die hij gebruikt;

    • Bij het gebruik van de auto geen problemen ondervindt;

    • De auto voorziet in de lokale vervoersbehoefte.

  • 5. Indien cliënt een regiotaxipas krijgt toegewezen, kan het college het gebruik hiervan beperken tot een maximum aantal zones per jaar.

  • 6. Indien cliënt geen gebruik kan maken van het collectief (openbaar) vervoer of een eigen auto zijn de volgende voorzieningen mogelijk, afhankelijk van de afstandsdoelen (niet limitatief):

    • Taxi individueel;

    • Rolstoeltaxi;

    • Scootmobiel;

    • Autokosten (bruikleen);

    • Driewielfiets.

  • 7. Indien sprake is van vervoersbehoeften met diverse afstandsdoelen is een combinatie van vervoersvoorzieningen mogelijk, waarbij wordt gekozen voor de meest voordelige adequate voorziening.

Artikel 12: Hulp bij het huishouden (HH)

  • 1. Een maatwerkvoorziening HH wordt verstrekt indien cliënt niet in staat is zelfstandig of middels gebruikelijke hulp een basisniveau van schoon en leefbaar huis te realiseren. Een maatwerkvoorziening wordt uitsluitend ingezet indien de algemene voorziening gezien de situatie niet passend is (zie artikel 9 van de toelichting).

  • 2. De maatwerkvoorziening HH bestaat uit de volgende categorieën:

    • schoonmaakwerkzaamheden

    • schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding (hulp bij de organisatie/regie van het huishouden).

    Het resultaat van de ondersteuning is gericht op een schoon en leefbaar huis.

  • 3. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.

    Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

  • 4. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Hulp bij het huishouden.

  • 5. Dit Leusdense normenkader en het aantal uren hulp bij de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden dat wordt verstrekt is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek uitgevoerd door Bureau HHM (juni 2019). Het onderzoek maakt inzichtelijk welke activiteiten als noodzakelijk worden geacht voor een schoon en leefbaar huis. Voor de verschillende categorieën van de maatwerkvoorziening is vastgesteld welke taken in welke frequentie uitgevoerd dienen te worden. De totale frequentie van de diverse activiteiten resulteren in de jaarlijks benodigde ondersteuningstijd (zoals opgenomen in de Bijlage 2 van het HHM normenkader 2019). Deze ondersteuningstijd is opgebouwd uit directe tijd (de schoonmaakwerkzaamheden) en indirecte tijd (aankomst, vertrek, overleg, administratie en sociaal contact). De ondersteuningstijd betreft volledige professionele overname van alle activiteiten voor de gemiddelde cliëntsituatie. Dit vormt de basis die voor de individuele cliënt op maat moet worden gemaakt. De totale ondersteuningstijd voor een schoon en leefbaar huis is 125 minuten per week (zoals opgenomen in Bijlage 1 van het HHM normenkader 2019).

  • 6. Diverse factoren kunnen ervoor zorgen dat minder inzet nodig is. Dit heeft te maken met de mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Ook de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers speelt een rol. De vermindering van de ondersteuningstijd is te vinden in het bijlage 1 van het HHM normenkader.

  • 7. Diverse factoren kunnen van invloed zijn op het soort en frequentie van de activiteiten en de hoeveelheid tijd die eraan besteed dient te worden. Aanvullend op de normtijden zoals genoemd bij 5 is er extra ondersteuning mogelijk bij:

    • a.

      Beperkingen en belemmeringen van de cliënt: indien de beperkingen en belemmeringen van een cliënt gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Dit kan op twee manieren het geval zijn:

      • Er treedt meer vervuiling op waardoor er extra vaak schoongemaakt of gewassen dient te worden. Bijvoorbeeld: rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, besmet wasgoed etc.

      • De woning dient extra goed schoon gemaakt te worden ter voorkoming van problemen bij de cliënt, bijvoorbeeld bij allergie, astma, COPD etc.

    • De extra inzet kan 30 minuten per week (enige inzet) tot 60 minuten per week (veel extra inzet) bedragen.

    • b.

      Kenmerken van het huishouden: het aantal personen en de leeftijd van de leden in het huishouden kunnen ertoe leiden dat extra inzet nodig is. De extra inzet kan 30 minuten per week extra bedragen.

    • c.

      Door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. In overleg kan er besloten worden tot een extra inzet van 15 minuten per week. Maar alleen als er aantoonbaar extra vervuiling is en de keuze voor het huisdier te rechtvaardigen is vanuit de participatiedoelstelling (het huisdier heeft een functie t.a.v. participatie en eenzaamheidsbestrijding).

    • d.

      Kenmerken van de woning: denk aan de inrichting van de woning, de bewerkelijkheid van de woning en de omvang van de woning. In overleg kan besloten worden tot een extra inzet van 18 minuten per week (extra kamer “in gebruik”).

      De normtijden voor deze aanvullende inzet zijn te vinden in bijlage 1 van het HHM normenkader.

  • 8. Naast de categorie “Schoon en leefbaar huis” zijn er nog een aantal andere categorieën die indien nodig ingezet kunnen worden. Ondersteuning in deze categorieën wordt enkel ingezet indien er geen toereikende (voorliggende) voorzieningen zijn en de betreffende maatwerkvoorziening bijdraagt aan participatie van de cliënt in de samenleving. Het betreft de volgende categorieën:

    • a.

      Wasverzorging:

      35 minuten/week (wasovername 1 persoonshuishouden),

      43 minuten/week (wasovername 2 persoonshuishouden),

      20 minuten/week (overname strijken 1 of 2 persoonshuishouden).

      Indien er sprake is van beperkingen en belemmeringen bij de cliënt die vragen om extra wasmachine inzet (bijvoorbeeld bij ernstige incontinentie) kunnen 16 minuten per week extra ingezet worden.

    • b.

      Maaltijden: 20 minuten/dag (2 broodmaaltijden), 20 minuten/dag (warme maaltijd), inclusief afwas: vooral uit het oogpunt van regieverlies en slechts indien er geen beroep op de ZVW gedaan kan worden.

    • c.

      Regie/organisatie, Advies, instructie en voorlichting (AIV): 30 minuten/week (hulp bij de organisatie/regie van het huishouden), max 90 minuten/week voor max 6 weken (AIV).

    • d.

      Boodschappen: 51 minuten/week.

      Bij hoge uitzondering en alleen als aannemelijk kan worden gemaakt dat cliënt geen gebruik kan maken van zijn/haar netwerk en van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een boodschappendienst; dus vooral uit het oogpunt van regieverlies.

Artikel 13: Woonvoorzieningen

  • 1. Bij de beoordeling van de vraag of een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard nodig is, wordt allereerst het afwegingskader uit de verordening (artikel 9 en 10) en artikel 10 uit de beleidsregels (inclusief toelichting) toegepast, bovendien geldt het primaat van verhuizen naar een passende of goedkopere aanpasbare woning in gemeente Leusden of in de nabijheid van gemeente Leusden liggende gemeenten, waarbij rekening zal woren gehouden met het sociale netwerk van cliënt.

  • 2. Indien er een aanvraag wordt gedaan voor (automatische) deuropeners en drangers in gezamelijke ruimtes, gaat het college er van uit dat mensen zelf primair verantwoordelijk zijn voor hun eigen woonomgeving; en dat deze geschikt is om te gebruiken en toegankelijk is. Waar zich voorzienbare belemmeringen en kosten voordoen vragen wij hier zelf dus (vooraf) rekening mee te houden. Indien zij wonen in een collectieve particuliere huisvesting geldt dat ook voor de gezamenlijke ruimte niet anders. In dat geval zouden de bewoners daar in gezamenlijkheid via een VVE (en/of in een eerdere fase de ontwikkelaar) verantwoordelijkheid voor kunnen en moeten nemen.

  • 3. Indien een verhuizing als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het college in redelijkheid niet van de cliënt kan worden gevergd, geldt het primaat van de losse woonunit.

  • 4. Indien een verhuizing of een losse woonunit genoemd in het eerste en tweede lid naar het oordeel van het college niet in redelijkheid van de cliënt kan worden gevergd kan een woningvoorziening van bouwkundige aard of woontechnische aard worden verstrekt.

  • 5. Voorzieningen inherent aan langzaam toenemende mobiliteitsklachten worden als voorzienbaar en in dit soort gevallen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Dit betekent dat woningaanpassingen tot € 2.000,- niet vergoed worden door het college.

  • 6. Ook voor aanpasingen boven de € 2.000,- kan gelden dat er sprake is van voorzienbaarheid en het inzetten van eigen kracht middels eigen middelen.

Artikel 14: Begeleiding

  • 1. Voor het behoud, compensatie of het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie is begeleiding mogelijk.

  • 2. Deze voorziening kan bestaan uit individuele of groepsbegeleiding of een combinatie van beide; in de vorm van ambulante dienstverlening of dagactiviteiten.

  • 3. Individuele begeleiding is alleen mogelijk als groepsbegeleiding niet passend is.

  • 4. Voor dagbesteding hanteren wij de richtlijn dat er in principe niet meer dan 8 dagdelen per week kunnen worden toegekend.

Persoonsgebonden budget

Artikel 15: Toetsing motivatie-eis

  • 1. Een PGB wordt verstrekt als cliënt kan motiveren dat de verstrekking van de voorziening, gelet op diens participatie in de samenleving, meerwaarde heeft boven ondersteuning in natura en ondersteuning in natura niet passend is.

  • 2. Van meerwaarde als bedoeld in artikel 12.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is sprake indien uit de motivering blijkt dat:

    • een verstrekking in de vorm van een PGB aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura;

    • een verstrekking in de vorm van een PGB aantoonbaar meerwaarde heeft als dat aansluit bij de levensbeschouwelijke, godsdienstige of culturele achtergrond van de cliënt.

  • 3. Een PGB wordt ook verstrekt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden aangeboden.

Artikel 16: Aanvragen van een PGB

  • 1. Cliënt verstrekt tijdens de onderzoeksfase de volgende informatie:

    • welke voorziening wordt met het PGB ingekocht en door wie wordt deze geleverd;

    • indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het PGB te behartigen en de aan het PGB verbonden taken uit te voeren;

    • hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;

    • indien het PGB wordt ingezet voor het afnemen van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van iemand die behoort tot het sociaal netwerk van cliënt dan wordt de meerwaarde van de inzet van juist deze persoon uit het sociaal netwerk aangetoond;

    • uit de aanvraag blijkt op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid;

    • uit de aanvraag blijkt op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd;

    • uit de aanvraag blijkt op welke wijze eventuele meerkosten van de voorziening worden bekostigd;

    • een onderbouwde begroting.

  • 2. Een PGB is alleen mogelijk als:

    • De ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het plan van aanpak opgenomen beoogde resultaat;

    • De cliënt naar het oordeel van het college in staat is de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Is dit niet het geval dan is er een persoon in het sociaal netwerk die bereid en in staat is om het beheer van het PGB op zich te nemen.

  • 3. Onverminderd het hiervoor gestelde kan het beheer van het PGB niet worden opgedragen aan de persoon uit het (sociaal) netwerk,- de professional,- of organisatie, die zelf het PGB verzilvert. Indien hier vanuit het verleden onverhoopt toch sprake van is, zal nadrukkelijk worden onderzocht of er geen sprake is van belangenverstrengeling. Bij twijfel aan de geschiktheid van cliënt of zijn sociaal netwerk om de taken die aan een PGB zijn verbonden op verantwoorde wijze uit te voeren, kan het college verplichten de door de VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo opgestelde PGB-vaardigheidstoets toe te passen.

  • 4. Een PGB is niet mogelijk:

    • Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • Voorzover deze is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het PGB.

Artikel 17: Professionele en niet professionele ondersteuning

  • 1. Er is sprake van professionele ondersteuning als één van de in dit artikel genoemde situaties zich voordoet en de hulpverlener/zorgverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag die na of maximaal 2 maanden voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de zorg/ondersteuning is afgegeven:

    • De organisatie die de ondersteuning levert is door de gemeente voor een maatwerkvoorziening gecontracteerd voor het betreffende segment;

    • De organisatie die de ondersteuning levert voldoet aan alle volgende, cumulatieve criteria:

      • -

        staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de activiteiten bestaan blijkens deze inschrijving uit het verlenen van de ondersteuning die past binnen de kaders van de benodigde ondersteuning/zorg die is opgenomen in het plan van aanpak;

      • -

        biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

      • -

        de organisatie en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld aan aanbieders en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is;

      • -

        indien het gaat om zorg of ondersteuning die op de locatie van de zorgverlener plaatsvindt voldoet deze locatie aan de eisen die aan de locatie van de gecontracteerde aanbieders van vergelijkbare zorg worden gesteld.

    • Een zelfstandig werkende hulpverlener/ondersteuner voldoet aan alle volgende, cumulatieve, criteria:

      • -

        staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de activiteiten bestaan blijkens deze inschrijving uit het verlenen van de ondersteuning die past binnen de kaders van de benodigde ondersteuning/zorg die is opgenomen in het plan van aanpak;

      • -

        de belastingdienst beschouwt de hulpverlener/ondersteuner in het kader van de hulpverlening/ondersteuning aan de cliënt als ondernemer;

      • -

        de medewerker voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een aanbieder worden gesteld en berekent een tarief dat marktconform is;

      • -

        indien het gaat om zorg of ondersteuning die op de locatie van de zorgverlener plaatsvindt voldoet deze locatie aan de eisen die aan de locatie van de gecontracteerde aanbieders van vergelijkbare zorg worden gesteld.

  • 2. Er is sprake van “niet professionele ondersteuning” indien hulpverlener/ondersteuner niet voldoet aan bovenstaande eisen. Ook de niet professionele ondersteuning voldoet aan alle volgende criteria:

    • -

      Een hulpverlener/ondersteuner heeft een overeenkomst met de cliënt voor het leveren van ondersteuning die past binnen de kaders van de benodigde zorg/ondersteuning die is opgenomen in het ondersteuningsplan,

    • -

      de medewerker voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een aanbieder worden gesteld,

    • -

      de hulpverlener levert de ondersteuning zoals opgenomen in het plan van aanpak.

Artikel 18: Grondslag voor een PGB

Het PGB is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

Artikel 19: PGB besteden buiten gemeente Leusden

  • 1. De budgethouder kan het persoonsgebonden budget voor ten hoogste zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van zorg te verlenen tijdens verblijf buiten Nederland.

  • 2. Het college kan op aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen.

  • 3. Op besteding buiten Nederland zijn alle verplichtingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget van toepassing.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden niet buiten gemeente Leusden worden besteed.

Artikel 20: Bestedingstermijn

  • 1. De cliënt kan schriftelijk en gemotiveerd vragen het PGB later te mogen aanwenden dan zes maanden na toekenning van de voorziening.

  • 2. Dit verzoek wordt gehonoreerd indien latere aanwending van het budget onvermijdbaar is en de cliënt nog steeds is aangewezen op de voorziening.

Artikel 21: Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22: Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1. De oude beleidsregels betreffende verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2020 worden ingetrokken.

  • 2. Indien een cliënt op het moment van inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregels een PGB beschikking heeft die al in werking is getreden, dan gelden de nieuwe regels op het moment dat er sprake is van een herindicatie.

Artikel 23: Ingangsdatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 8 december 2020

het college van de gemeente Leusden,

H.W. de Graaf-Koelewijn

directeur-secretaris

G.J. Bouwmeester

burgemeester

Toelichting beleidsregels Wmo 2021

Artikel 1 Melding

Indien een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert Lariks in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan (hierna cliënt) en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit,. Lariks bevestigt de ontvangst van de melding.

In gevallen waarin sprake is van een melding van een hulpvraag voor beschermd wonen of maatschapelijke opvang kan de melding worden gedaan bij Lariks. Lariks zorgt ook voor toeleiding naar de door de gemeente Amersfoort aangewezen instelling als bedoeld in artikel 1.3 van de beleidsregels (opvang).

Artikel 2 Cliëntondersteuning

De cliënt krijgt de mogelijkheid zich te laten ondersteunen door een onafhankelijk cliëntondersteuner. Lariks biedt dit actief aan. Wanneer de cliënt kiest voor cliëntondersteuning wordt dit in ieder geval niet gedaan door dezelfde medewerker die ook de melding behandelt. Mocht de cliënt twijfelen aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, kan hij de gemeente verzoeken om een andere ondersteuner. Dit om de onafhankelijkheid te waarborgen.

Artikel 3 Het persoonlijk plan

De beleidsregels gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om een oplossing te vinden voor het probleem dat wordt voorgelegd. Dit wordt nog eens bevestigd door de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan (PP) in te dienen.

Het PP is een belangrijk document in de fase van onderzoek, omdat daarin de cliënt zelf een beeld geeft van de relevante feiten en omstandigheden, van te ondernemen acties en van resultaten die bijdragen aan zijn participatie in de samenleving. Door het opstellen van een PP geeft de cliënt blijk van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het PP biedt de aanvrager de mogelijkheid zelf optimaal vorm te geven aan het pakket van maatregelen en voorzieningen om het probleem op te lossen. Het geeft een goede uitgangspositie voor het inzetten van de juiste en passende acties.

Het PP is nadrukkelijk aan de orde bij een aanvraag van een PGB en geeft inzicht in de keuze van een PGB boven verstrekking in natura. Op basis van de specificaties van het plan moet de hoogte van het budget op een zorgvuldige wijze kunnen worden vastgesteld.

De gemeente Leusden vraagt in het bijzonder aandacht voor de rol van de samenleving in het sociaal domein. Het PP van de cliënt gaat daarom specifiek in op de mogelijkheden en eigen kracht van de aanvrager. Het PP geeft nadrukkelijk aan waardoor (ontbreken van welke mogelijkheden) een beroep moet worden gedaan op een maatwerkvoorziening.

In een PP wordt dus een inventarisatie van de oplossingsmogelijkheden gedaan, zo kunnen de volgende onderdelen (niet limitatief) uitmaken van het PP:

  • Mogelijkheden om, indien van toepassing, de mantelzorger te ondersteunen

  • Mogelijkheden van lokaal en regionaal beschikbare algemene voorzieningen die bijdragen aan het oplossen van het probleem

  • Mogelijkheden die ontstaan door voorliggende voorzieningen vanuit diverse regelingen, zoals zorgverzekering, openbare gezondheidszorg, jeugdhulp, (passend) onderwijs, wonen, werk en inkomen.

De Wmo 2015 gaat uit van een “aantoonplicht” voor de cliënt. Dit betekent in beginsel dat de medewerker van Lariks niet zelf actief op zoek gaat naar relevante feiten. Het is aan de cliënt alle relevante feiten naar voren te brengen. Vervolgens is het aan de medewerkers van Lariks om de juistheid van deze feiten te verifiëren. De cliënt geeft daartoe uitdrukkelijk toestemming. Het spreekt vanzelf dat de cliënt door de medewerker van Lariks ondersteund wordt in het volledig en duidelijk presenteren van de relevante feiten en omstandigheden.

Artikel 4 Onderzoek

De Wmo 2015 kent geen limitatieve opsomming van gegevens die de cliënt moet verstrekken. Wel is cliënt verplicht mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de cliënt redelijkerwijs mag verwachten dat deze belangrijk zijn voor het vinden van een passende oplossing. Hieruit blijkt dat de Wmo 2015 niet is gericht op het vaststellen van het recht op een bepaalde voorziening, indien aan bepaalde criteria wordt voldaan. De Wmo 2015 beoogt maatwerk te leveren dat aansluit bij de vraag en de geconstateerde problematiek.

Artikel 5 Het gesprek

Het gesprek is de belangrijkste stap in de fase van onderzoek en staat in beginsel volledig los van een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 9 en 10 van de verordening. Het gesprek wordt uitgevoerd naar aanleiding van een ondervonden probleem en is oplossingsgericht. Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt.

Artikel 6 Het verslag

Het geeft de mogelijkheden van de cliënt zelf, de mogelijkheden in zijn netwerk en/of vrijwilligers en de mogelijkheden van algemene voorzieningen weer. Indien nodig geeft het een beschrijving van de in te zetten maatwerkvoorzieningen. Een ingediend PP maakt onderdeel uit van het plan van aanpak.

Van het plan van aanpak kan niet verwacht worden dat het een altijd een objectieve weergave van de situatie van cliënt weergeeft: het kan duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn.

Artikel 7 Aanvraag

Het plan van aanpak kan fungeren als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 8 Algemene voorzieningen

Volgens de Wmo 2015 is een algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke participatie (artikel 1.1.1. Wmo 2015). Algemene voorzieningen worden gefaciliteerd door de gemeente. Het kan hierbij ook gaan om voorzieningen die door vrijwilligersorganisaties worden aangeboden, mits deze gefaciliteerd zijn door de gemeente. Een algemene voorziening is laagdrempelig en zonder toegangsbesluit beschikbaar voor alle inwoners van Leusden. Dit roept de vraag op hoe algemene voorzieningen zich verhouden tot algemeen gebruikelijke voorzieningen en collectieve voorzieningen.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn producten of diensten die de ingezetene kunnen helpen bij de zelfredzaamheid en participatie en die algemeen verkrijgbaar of toegankelijk zijn en die naar de geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de aanvrager behoren. De beoordeling, wat in het betreffende geval als gebruikelijk wordt beschouwd, vindt plaats op basis van jurisprudentie en maatschappelijke ontwikkelingen. Ze vallen daarmee buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor verstrekking in aanmerking. Ook niet als sprake is van een laag inkomen, in dat geval is de Participatiewet voorliggend. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen bereikbaar en behoren dus tot hetgeen inwoners zelf kunnen regelen (eigen kracht). Een voorziening is dus algemeen gebruikelijk als deze:

  • niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking (zoals een elektrische fiets of een boodschappendienst),

  • algemeen en direct verkrijgbaar is (mandjes en spiegels voor scootmobielen, turners en draaischijven als transferhulpmiddelen) en

  • niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel,

  • voor niet-ondersteuningsbehoevenden in een vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon kunnen worden gerekend.

Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Een collectieve voorziening wordt ingezet op basis van de vraag. Goed voorbeeld is de regiotaxipas waarmee cliënten tegen gereduceerd tarief gebruik kunnen maken van de regiotaxi.

Artikel 9 Hulp bij de huishouding (HH)

Er is sprake van een algemene voorziening onder de Wmo als deze specifiek gericht is op zelfredzaamheid en participatie en gefaciliteerd wordt door de gemeente. De gemeente kan een eigen bijdrage rekenen voor een algemene voorziening die bij verordening is ingesteld.

In Leusden bestaat er bijvoorbeeld een dergelijke algemene voorziening voor hulp bij de huishouding (HH).

Verschil met de maatwerkvoorziening is dat:

  • een indicatie ontbreekt, volstaan kan worden met een lichte toegangstoets om te beoordelen of aanvrager tot de doelgroep van de Wmo 2015 behoort en of de cliënt woont in Leusden. Tot de doelgroep van de Wmo behoren inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun naaste omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie;

  • de cliënt maakt met de aanbieder naar keuze zelf afspraken over die diensten die de aanbieder levert en welk resultaat dit moet opleveren;

  • Lariks verwijst cliënt naar een aanbieder en stuurt daarvan een melding naar de gemeente.

De algemene voorziening HH is gelijkwaardig aan de maatwerkvoorziening en geldt als voorliggend voor de maatwerkvoorziening tenzij blijkt dat deze niet passend is.. Indien er sprake is van een complexe ondersteuningsvraag achten wij de AV niet meer passend. Er is sprake van een complexe ondersteuningsvraag wanneer er, boven de vastgestelde norm van 2 uur, op meerdere van de ondersteuningsgebieden aanvullende inzet nodig is: op gebied van een schoon en leefbaar huis en/of op gebied van was en strijk en/of maaltijdenondersteuning en/of regie/organisatie, AIV en/of boodschappen.

Artikel 10 Maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie of beschermd wonen en opvang. Een maatwerkvoorziening is dus gericht op het vergroten van het vermogen van de cliënt om zichzelf te redden op alle levensterreinen en/of op het deelnemen aan de maatschappij. Dat wil zeggen dat cliënt een dagstructuur heeft (onderwijs, dagbesteding, werk) en zowel lichamelijk als psychisch zo goed mogelijk kan functioneren.

Bij elke vraag naar ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid of participatie onderzoekt het college met behulp van een algemeen afwegingskader welke oplossing het meest adequaat is. Hierbij zijn de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de persoon van belang en wordt gekeken wat iemand zelf kan oplossen, welke algemene voorziening bruikbaar is en welke voorliggende wetgeving van toepassing is om uiteindelijke tot een maatwerkvoorziening te komen. De duur van ondersteuning is passend bij de ondersteuningsvraag; lang waar nodig en kort waar mogelijk. Uit het oogpunt van goedkoopst adequaat zijn algemene voorzieningen (inlooppunt) voorliggend en groepsmaatwerk voorliggend op individueel maatwerk, als hetzelfde doel wordt beoogd.

In onderstaand afwegingskader wordt de hiërarchie hierbij aangegeven:

  • 1.

    Eigen oplossingen:

    • a.

      Eigen kracht

    • b.

      Gebruikelijke hulp/zorg

    • c.

      Mantelzorg

    • d.

      Met hulp vanuit sociale netwerk/vrijwillige hulp

    • e.

      Algemeen gebruikelijke voorziening

  • 2.

    Collectieve voorziening

  • 3.

    Algemene voorziening

  • 4.

    Andere wetgeving:

    • a.

      Wet langdurige zorg

    • b.

      Zorg verzekeringswet

    • c.

      Jeugdwet

    • d.

      Participatiewet

  • 5.

    Maatwerkvoorziening

Dit betekent voor de motivering van de beschikking dat bij het toewijzen van een maatwerkvoorziening steeds een verwijzing wordt gemaakt naar de doelstelling van participatie in de samenleving met een korte beschrijving op welke wijze de maatwerkvoorziening daaraan bijdraagt. Bij een afwijzende beschikking is sprake van een zwaardere motivering. De motivering wordt dan opgebouwd vanuit de aanwezige mogelijkheden van bovenstaande voorliggende oplossingen. Bij elke maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.

Eigen oplossingen

De Wmo 2015 is bedoeld om de eigen kracht te versterken. Iemand wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. De eigen verantwoordelijkheid van de persoon en diens netwerk komt tijdens het onderzoek aan de orde.

Gebruikelijke hulp/zorg

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Dit heeft een verplichtend karakter en is de hulp of ondersteuning die binnen een sociale relatie gewoon is in een gezamenlijk huishouden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om:

het doen van het huishouden;

  • -

    ondersteuning bieden bij maatschappelijke participatie, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, buurtfeest, bibliotheek etc.;

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van taken, zoals het doen van de administratie;

  • -

    het verrichten van hand- en spandiensten;

  • -

    het bieden van dagelijkse structuur binnen het leefritme van huisgenoten, zoals gezamenlijk de maaltijden nuttigen of het ontvangen van bezoek;

  • -

    het leren van anderen, zoals familie en vrienden, omgaan met de beperkingen van de persoon.

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren, bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten. Iedere volwassene wordt geacht naast een volledige baan of studie bovenstaande gebruikelijke taken op zich te nemen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet-uitstelbare taken worden overgenomen.

Als de huisgenoot aangeeft niet te weten hoe een taak moet en dit nooit gedaan heeft, kan korte tijd ondersteuning worden ingezet om het aan te leren.

Er wordt rekening gehouden met eigen beperkingen en gezondheidssituatie van degene die de gebruikelijke hulp verleent. Dit geldt ook als er sprake is van (dreigende) overbelasting.

Mantelzorg

Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg en kan geboden worden door huisgenoten of door andere personen uit het sociale netwerk. De mantelzorger is bereid om een substantieel deel of de gehele ondersteuning te bieden en doet dit vrijwillig. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting kan de gemeente de mantelzorger ondersteuning bieden (via Lariks en product “respijtverblijf voor volwassenen”). Voor wat betreft respijtzorg is het woonplaatsbeginsel van de zorgvrager die mantelzorg ontvangt uitgangspunt: die mantelzorger kan aanspraak maken op respijtzorg, welke vanwege dreigende overbelasting de ondersteuning (op termijn) niet kan voortzetten. In geval van een voorziening wordt deze altijd toegekend aan de persoon met een beperking.

Vrijwillige hulp

Vrijwillige hulp kan in diverse vormen plaatsvinden en kan voorkomen dat er een beroep gedaan wordt op een andere voorziening. Voorbeelden zijn: een maatjes project, het verrichten van hand- en spandiensten en dagbestedingsactiviteiten. Een vrijwilliger kan ook meedoen in een algemene voorziening.

Algemeen gebruikelijke voorziening, Algemene voorziening en Collectieve Voorziening zijn in een eerder stadium behandeld.

Andere wetgeving

De Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) de Participatiewet en de Jeugdwet zijn voorliggend op de ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Soms kan het echter samengaan en vindt er afstemming plaats. Wanneer een andere wettelijke voorziening passend wordt geacht en daarmee voorliggend, ook als cliënten hier (naar eigen zeggen) niet naar tevredenheid worden ondersteund, kan een maatwerkvoorziening via de gemeente/Wmo niet in de plaats van die voorliggende voorziening komen.

Artikel 11 Vervoersvoorzieningen

Een vervoersvoorziening wordt als maatwerkvoorziening verstrekt met als doel om zich in en om de woning te kunnen verplaatsen (het kan hier gaan om een voorziening als een rolstoel of scootmobiel) of om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer (zoals het kunnen doen van boodschappen, het kunnen onderhouden van sociale contacten of deel kunnen nemen aan activiteiten, waaronder dagbesteding).

Bij de beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt onderzocht of het (niet vraagafhankelijk) Openbaar Vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt en vervolgens kan worden gebruikt. Voor de vraag of cliënt bijvoorbeeld de bus (of ander Openbaar Vervoer) kan bereiken en gebruiken is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de cliënt een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen. Mogelijk kan dat met de gebruikelijke loophulpmiddelen zoals een rollator. Het spreekt voor zich dit ook afhankelijk kan zijn van de afstand waarbinnen zich een opstaphalte bevind. In die gevallen beoordeelt het College of de cliënt die afstand kan overbruggen met een voor hem algemeen gebruikelijk vervoermiddel.

Primaat van het collectief vervoer

Blijkt uit de inventarisatie tijdens het gesprek met een cliënt dat er geen/onvoldoende gebruik gemaakt kan worden voor voorliggende of algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen, dan geld het primaat van het collectief vervoer in de vorm van de regiotaxi als goedkoopst passende bijdrage.

Afstemmen op vervoersbehoefte

Bewoners van een intramurale instelling hebben over het algemeen een lagere vervoersbehoefte dan mensen die zelfstandig wonen. Dit omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Daarom is de vergoeding maximaal 50% van de maximale forfaitaire tegemoetkoming. Indien er sprake is van een zeer beperkte vervoersbehoefte wordt de vergoeding met 75% gekort. Hieraan ligt een individuele motivering ten grondslag.

Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

De (extra) vervoersbehoefte of kosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie blijkt dat het redelijk is dat de vervoerskosten worden betaald door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook geldt onder de Wmo 2015. Dit betekent wel dat het College kan afwijken van het beleidsuitgangspunt als daar in het individuele geval aanleiding voor is.

Medisch vervoer

Onderdeel van een vervoersbehoefte kan ziekenhuisbezoek of ander 'medisch vervoer' zijn. Het feit dat de cliënt met het collectief vervoer - in geval van een medische spoedsituatie - niet of niet tijdig in het ziekenhuis kan komen vormt geen reden om het primaat niet toe te passen (vergelijk CRVB:2014:2101). De ondersteuningsplicht is in beginsel gericht op verplaatsingen in de directe leefomgeving. Verplaatsingen in verband met medische spoedsituaties vallen daar niet onder en voor zover geen aanspraak bestaat op een andere wettelijke aanspraak (in casu Zvw of AWBZ), valt het 'medisch' vervoer binnen de leefomgeving onder de Wmo.

Aard van de beperkingen en bezit van eigen (aangepaste) auto

Het hanteren van het primaat van de Regiotaxi kan ook zijn toegestaan bij progressieve aandoeningen. Het kan in voorkomende gevallen aannemelijk zijn dat een autoaanpassing (of verdere aanpassingen) op zichzelf wel aangewezen zijn, maar dat het duidelijk is dat de eigen (aangepaste) auto binnen afzienbare termijn niet meer kan worden gebruikt. Deze overweging heeft ook betrekking op het kostenaspect (goedkoopst passende bijdrage).

Bijzondere rolstoelen

Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om cliënten die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoelpool, een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn. Dat laatste is vaak het geval in bijvoorbeeld winkelcentrum, ziekenhuizen, pretparken en dergelijke.

Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de cliënt is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen. In dat geval zijn de bovengenoemde mogelijkheden (rolstoelpool, uitleen) niet van toepassing. Deze rolstoel kan worden meegenomen in het collectief vervoer of in de eigen auto. In de praktijk zal dit echter niet vaak voorkomen. Een sportrolstoel maakt het mogelijk om aan sport deel te nemen en mensen te ontmoeten. Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is, betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk is aan een scootmobiel.

Auto aanpassingen

Autoaanpassingen zijn erop gericht verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op een eigen auto.

Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing

  • Is het gebruik van de eigen auto nodig voor het zich verplaatsen binnen de leefomgeving per vervoermiddel én is het collectief (individueel) vervoer geen passende bijdrage?

  • Is een autoaanpassing de goedkoopst passende bijdrage?

  • Hoe staat het met de ouderdom en technische staat van de auto?

  • Is de cliënt eigenaar en bestuurder van de auto? Onder de eigenaar van de auto kan ook de wettelijk vertegenwoordiger van het kind worden verstaan waar de autoaanpassing voor bestemd is.

  • Is een auto zeven jaar of ouder en is er al 75.000 kilometer of meer mee gereden? Dan is een (flinke) aanpassing meestal niet meer verantwoord. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) is nodig om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Bij een (flinke) aanpassing moet de auto nog minimaal zeven jaar veilig kunnen rijden. Heeft een auto al meer dan 75.000 kilometer gereden gaat het College daar niet van uit. De geldigheidsduur van het rijbewijs wordt ook in ogenschouw genomen.

Algemeen gebruikelijk

Sommige autoaanpassingen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan stuur- en rembekrachtiging, de automatische versnelling of een auto met hoge instap. Voor deze aanpassingen kan geen beroep worden gedaan op de Wmo (vergelijk CRVB:2011:BU7172).

Combinatie van vervoersvoorzieningen

Bij een combinatie van vervoersvoorzieningen valt te denken aan een scootmobiel voor het verplaatsen rondom de woning en middellange afstanden naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).

Artikel 12 Hulp bij het huishouden

Voor de maatwerkvoorziening HH geldt de indeling in twee categorieën, die hierna worden toegelicht:

  • Alleen schoonmaakwerkzaamheden (HH1). Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Het gaat hierbij om licht en zwaar huishoudelijk werk zoals de was doen en huishoudelijke spullen in orde maken.

  • Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding (HH2) Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden, zoals het regelen van de maaltijden. Voor deze categorie cliënten wordt een zwaardere vorm van hulp ingezet.

Voor wat betreft de toekenning van ondersteuning om het basisniveau van schoonhouden van het huis te realiseren, gaan wij uit van het normatief kader uit het onderzoek van Bureau HHM: “Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van juni 2019”. Het normatief kader geldt dus als een richtlijn, waarop maatwerk wordt gebaseerd.

Artikel 13 Woonvoorzieningen

Binnen de woonvoorzieningen valt de volgende onderverdeling te maken:

1. Het verhuisprimaat

Het uitgangspunt is dat van de aanvrager verwacht mag worden dat hij verhuist naar een passende of een goedkoper aanpasbare woning wanneer er hogere kosten verbonden zijn aan het aanpassen van de huidige woning. Zo worden dure woningaanpassingen vermeden en kunnen al aangepaste woningen worden hergebruikt.

Zwaarwegende redenen om af te zien van het verhuisprimaat

Er kunnen zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden zijn:

  • a.

    Er blijkt uit medisch onderzoek een contra-indicatie voor verhuizen. Bijvoorbeeld als niet verwacht wordt dat een (dementerende) cliënt binnen een redelijke termijn zal aarden of vertrouwd zal kunnen geraken in de woning of woonomgeving én er geen aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).

  • b.

    Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt zich verzet tegen een zoektijd/wachttijd naar een geschikte woning (artikel 9.3 lid 1 onder b van de Verordening). Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een aangepaste/geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.

  • c.

    De aanwezigheid van mantelzorg en ondersteuning door mensen in de directe omgeving/netwerk van de woning maakt het niet acceptabel dat de cliënt verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg en/of ondersteuning wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg/ondersteuning professionele hulp overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg/ondersteuning in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend. Ook hier geldt de beoordeling of er aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).

  • d.

    De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend.

  • e.

    Er is een substantiële stijging van woonlasten verbonden aan de woning waar naar moet worden verhuisd.

Woonlastenconsequenties woning

Een nieuwe huurwoning kan een aanzienlijke stijging van de huurprijs met zich meebrengen. Deze huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het College beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging de draagkracht van de aanvrager te boven gaat. Bij toewijzing van een woning wordt door de woningbouwcorporaties rekening gehouden met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag. Het kan ook gaan om een koopwoning. Daarvoor gelden een aantal dezelfde uitgangspunten. Een stijging van de woonlasten die aan de eigen woning verbonden zijn hoeft dan ook niet in de weg te staan aan het toepassen van het primaat van verhuizen. Wel is het zo dat het primaat van verhuizen niet is toegestaan als de cliënt en/of de mede-eigenaar van de woning, bijvoorbeeld zijn partner, met een aanzienlijke restschuld blijven zitten na de verkoop. Of daarvan sprake is beoordeelt het College in het individuele geval.

Woonlastenconsequenties bij verhuizing eigen woningbezit

Om de woonlastenconsequenties voor woningeigenaren te berekenen worden de netto woonlasten van deze eigen woning als volgt berekend:

  • -

    Rente die verband houdt met de woning (netto hypotheeklasten)

  • -

    Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom

  • -

    Opstalverzekering

Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus nieuwe woonruimte

Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • a.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte; en/of

  • b.

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning.

2. Het primaat van de losse woonunit

Bij grote woonvoorzieningen waar extra leefruimte nodig is die uitsluitend met een aanbouw kan worden gerealiseerd, heeft een losse (herbruikbare) woonunit uit kostenaspect de voorkeur boven een uitbouw van een woning.

3. Niet bouwtechnische en woontechnische aanpassing

Een aanpassing aan de zelfbewoonde woning is alleen mogelijk in gevallen waarin een verhuizing naar een passende woning niet mogelijk is of redelijkerwijs van aanvrager niet kan worden verwacht en een losse woonunit ook geen passende oplossing is. Het gaat bij deze aanpassingen om alle bouwkundige ingrepen aan een woning die het opheffen van belemmeringen in het normale gebruik van de woning tot doel hebben (zoals trapliften, wegnemen van drempels etc). Hieronder vallen ook aanpassingen voor psychosociale doeleinden (zoals een uitraaskamer).

Indien vanwege nog uit te voeren aanpassingswerkzaamheden en om medische gronden tijdelijke huisvesting noodzakelijk is, die leidt tot dubbele huur, kan gedurende maximaal zes maanden tot maximaal de bovengrens voor huurtoeslag een budget worden verleend.

Bouwtechnische aanpassingen zijn aanpassingen die ingrijpen op de constructie van de woning. Denk hierbij aan het verplaatsen van een steunmuur of veranderen van de dakconstructie. Deze aanpassingen zijn niet aan te merken als een Wmo voorziening.

Verhuizen, de woning aanpassen en slechter trappen kunnen lopen zijn vaak inherent aan langzaam toenemende mobiliteitsklachten en daarmee voorzienbaar. Wij beschouwen deze voorzieningen in dit soort gevallen als algemeen gebruikelijk. Dit betekent dat woningaanpassingen tot € 2.000,- niet vergoed worden door het college, tenzij in alle redelijkheid niet van de cliënt kon worden gevergd hiervoor een reservering op te bouwen. Ook voor aanpasingen boven de € 2.000,- kan gelden dat er sprake is van voorzienbaarheid en het inzetten van eigen kracht middels eigen middelen.

Uitraasruimte

Bepaalde stoornissen van cliënten met een verstandelijke beperking, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

De voorwaarden (aangewezen zijn op) voor het toekennen van een uitraaskamer zijn:

  • De cliënt beschadigt zichzelf (zelfverwonding)

  • De cliënt beschadigt de omgeving (vernielzucht)

  • Er is sprake van niet corrigeerbaar gedrag door ongecontroleerde driftbuien of overmatige apathie.

De uitraaskamer is bedoeld om de cliënt, die bovenstaande problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen. Ook worden de ouders/verzorgers hierdoor in staat gesteld beter toezicht uit te oefenen. Daarbij gaat het er om dat de uitraaskamer het belang van de cliënt dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de cliënt, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraaskamer in de zin van de Wmo. Verder zal het College moeten beoordelen of het de maatwerkvoorziening kan weigeren omdat het niet verantwoord is om in de eigen leefomgeving te blijven wonen en de cliënt toegang kan krijgen tot de Wlz (langdurig verblijf).

Hoe zo’n ruimte er precies uit moet zien hangt af van de individuele situatie. Het is belangrijk dat de uitraasruimte prikkelarm is, dus met zo min mogelijke losse voorwerpen en gebruikte materialen zonder uitstekende delen. Inrichtingselementen en zaken voor zorg of oppas (bijvoorbeeld en camerasysteem) vallen niet onder de ondersteuningsplicht. Dit kan worden opgelost door een raam in de deur van de ruimte te zetten. Ook geluidsisolatie om huisgenoten of buren tegen lawaai te beschermen valt niet onder de ondersteuningsplicht.

Een arts en/of ergonomisch adviseur bepalen de noodzaak en de eisen voor een uitraasruimte. In het algemeen zal sprake zijn van het aanpassen van een bestaande slaapkamer.

Artikel 14 Begeleiding

Onder ‘begeleiding’ wordt verstaan: "activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven".

Het doel van begeleiding is om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen, te behouden of te compenseren, het bieden van toezicht en het voorkomen van duurdere vormen van ondersteuning en zorg. Zelfredzaamheid, in relatie tot begeleiding, betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de persoon in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

Een persoon die een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid of het zelfstandig participeren ontvangt begeleiding als dit niet op een andere manier opgelost kan worden.

Dit vindt plaats in de vorm van:

  • 1.

    ambulante dienstverlening; waaronder ook persoonlijke verzorging (ondersteuning bij ADL), praktische ondersteuning, specialistische ondersteuning en respijtzorg (of kortdurend verblijf; respijtverblijf of logeren) valt.

  • 2.

    dagactiviteiten, waaronder begeleiding op de werkvloer en collectieve dagbesteding valt.

en is gericht op de vraag van de persoon en zijn omgeving. Individuele begeleiding vindt in de eigen omgeving van de persoon plaats, face-to-face en waar mogelijk via webcam, telefonisch contact of met behulp van technische hulpmiddelen.

De duur van ondersteuning is passend bij de ondersteuningsvraag; lang waar nodig en kort waar mogelijk. Uit het oogpunt van goedkoopst adequaat zijn algemene voorziening (inlooppunt) voorliggend en groepsbegeleiding voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd. Ook kunnen beide vormen gecombineerd passend zijn en daar waar mogelijk ook met inzet van vrijwillige hulp.

Dagbesteding

Dagactiviteiten kennen de indeling basis en plus, voor volwassenen en ouderen. Waarbij de plus staat voor de ernst van de problematiek. Een plus wordt vooral ingezet bij ‘moeilijk te verstaan gedrag’. Dat kan bij elke doelgroep zijn (VG, PSY, PG, NAH). Het basisproduct bieden is het uitgangspunt. Indien extra deskundigheid vereist is, of andere voorwaarden om met moeilijk gedrag om te gaan, wordt ‘plus’ geïndiceerd. Inzet van dagbesteding is arbeidsmatig, activeringsgericht of belevingsgericht.

Voor dagbesteding hanteren wij de richtlijn dat er in principe niet meer dan 8 dagdelen per week kunnen worden toegekend. Extra uren/dagdelen zijn alleen mogelijk als het noodzakelijk is om mantelzorgers te ontlasten/ontzien of het voorkomen van zwaardere zorg. Indien de vraag/behoefte naar dagbesteding meer dan 6 dagdelen betreft, zal de consulent het gesprek aangaan over de mogelijkheden binnen de WLZ.

De noodzaak voor vervoer, van en naar de locatie waar de groepsbegeleiding plaatsvindt, wordt bepaald bij de toegang op basis van vervoer basis en vervoer plus (Vervoer Basis betreft een vergoeding per aanwezigheidsdag voor het noodzakelijke vervoer van een cliënt naar en van de locatie waar de dagactiviteit plaatsvindt. Het is bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig in staat zijn om te reizen van en naar een dagactiviteiten locatie. Vervoer plus is bedoeld voor cliënten die extra toezicht nodig hebben tijdens de rit en rolstoelgebonden cliënten die niet zelfstandig in staat zijn om te reizen van en naar een dagactiviteiten locatie. De opslag is ook bedoeld voor cliënten die een specialistische ondersteuningsbehoefte hebben die niet beschikbaar is op korte afstand van de woonsituatie, waardoor een hogere opslag voor vervoer noodzakelijk is). Als iemand in staat is om zelfstandig te reizen met openbaar vervoer of met eigen vervoersmiddel, is dat voorliggend. Dat geldt ook als de persoon door iemand anders gehaald en gebracht kan worden. Toezicht tijdens het vervoer moet worden geboden door de vervoerder, indien medisch toezicht noodzakelijk is, kan een beroep op de Zvw gedaan worden.

Persoonsgebonden budget

Artikel 15 Toetsing motivatie-eis

Een PGB wordt verstrekt als de cliënt heeft gemotiveerd dat in zijn geval de maatwerkvoorziening als PGB de voorkeur heeft boven een verstrekking in natura. Hiertoe dient de aanvragen een PP met (financiële) onderbouwing in bij Lariks. Het PP gaat ook in op de kwaliteit van de voorziening waarop het betrekking heeft en aan welk resultaat het bijdraagt.

Het PGB wordt ook gebruikt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden verstrekt. Denk hierbij aan de financiële tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld kosten van vervoer, gebruik eigen auto, verhuiskostenvergoeding etc.

Artikel 16 Aanvragen van een PGB

De medewerker van Lariks vormt zich een oordeel over de bekwaamheid van cliënt om de taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een PGB verantwoord uit te voeren. De PGB toets van de VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo zal hierbij dienen als toetsingskader. Het betreft een 10 puntenlijst. Aan de hand van deze lijst kan de gemeente controleren of iemand PGB vaardig is. Dat geldt voor zowel de budgethouder als voor een vertegenwoordiger of gewaarborgde hulp.

Artikel 17 Professionele en niet professionele ondersteuning

De kwaliteitseisen die gelden voor voorzieningen in natura gelden ook voor ondersteuning door beroepskrachten die in de vorm van een PGB wordt verleend. Indien de cliënt gebruik maakt van een beroepskracht niet in loondienst gelden daarvoor dezelfde eisen ten aanzien van competenties, scholing, training en coaching als voor een beroepskracht die in loondienst van een aanbieder werkzaam is.