Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

De raad van de gemeente Leusden;

Gelezen het voorstel van het college d.d. 21 september 2010 nummer: 146598

overwegende dat het gewenst is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, op de Algemene wet bestuursrecht en op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    de gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden conform artikel 21 onder c van de wet;

  • c.

    verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg-of verzorgingshuis;

  • d.

    dakloze: persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats die de nacht doorgaans buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van daklozen.

Artikel 2 Bereik

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk II en III laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK II CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Toeslagen

De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

  • a.

    kinderen van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerderd met 10 % van de gehuwdennorm;

  • b.

    thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • c.

    meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

  • d.

    meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • e.

    verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid, van de wet bedraagt 5% van de gehuwdennorm voor een dakloze.

HOOFDSTUK III CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet is gelijk aan de normhuur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 6 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking vanaf 1 januari 2011 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van Leusden,
in zijn openbare raadsvergadering van 10 november 2010
G.J. Bouwmeester BA mevrouw drs. A. Vermeulen
griffier voorzitter

HOOFDSTUK V TOELICHTING OP VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2011

Algemene toelichting

De Wet werk en bijstand (WWB) kent een systeem van centrale normen en gemeentelijke toeslagen. Door het rijk vastgestelde standaardnormen bepalen de hoogte van de WWB-uitkering. Daarnaast hebben gemeenten beperkte ruimte om af te wijken van de toeslag van 20% (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) of om een verlaging (een percentage van het wettelijk minimum loon) toe te passen. De hoogte van de toeslag of de verlaging heeft vooral te maken met de mate waarin kosten in verband met het wonen met anderen kunnen worden gedeeld.

Basisnormen

Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering, als geen woonkosten kunnen worden gedeeld, bedraagt:

  • alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • verlaging bij gehuwden in verband met lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander van (artikel 26 WWB);

  • verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 en 5 van de verordening.

De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c van de WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria en anderzijds wordt rekening gehouden met de werkelijke kosten van belanghebbenden.

Er is gekozen voor een simpel en overzichtelijk te hanteren normensysteem. In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan een aantal verlagingen die de WWB mogelijk maakt.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1

De begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb (Algemene wet bestuursrecht) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in de verordening. Dit voorkomt dat bij wijzigingen van de betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is gelijk aan het netto wettelijk minimumloon.

Artikel 2

Het college heeft de verplichting de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende. Dat de individualiseringsplicht ook geldt in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Onder woning wordt ook verstaan zelfstandige woonruimte, bijvoorbeeld op kamers, een woonwagen of een woonschip.

Indien in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur, elektra, water en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval er één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b, c of d van toepassing zijn.

In onderdeel d van het vierde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Als in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het tweede lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b, c of d van toepassing zijn.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen wanneer een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op artikel 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen.

In de verordening wordt niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

In veel gemeenten bedraagt de verlaging 20% bij het ontbreken van woonkosten. Wij vinden het redelijker een verlaging ter hoogte van de ondergrens (normhuur) die wordt gehanteerd in de Wet op de huurtoeslag toe te passen bij het ontbreken van huur of hypotheeklasten. Immers belanghebbende met een inkomen op bijstandsniveau hoeft nooit meer huur te betalen dan dit bedrag.

Artikel 6

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011 bij het college.