Regeling vervallen per 01-10-2016

Openstellingsbesluit paragraaf 8 Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg

Geldend van 15-08-2016 t/m 30-09-2016

Intitulé

Openstellingsbesluit paragraaf 8 Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg

Openstellingsbesluit paragraaf 8 subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg.

Gelet op artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg , hierna te noemen “Verordening”, besluiten Gedeputeerde Staten Paragraaf 8 “Samenwerking voor innovatie (in het kader van EIP (Europees Partnerschap voor innovatie)) van Hoofdstuk 2 (hierna te noemen “Paragraaf 8”) van deze Verordening onder volgende nadere regels open te stellen.

Artikel 1 Openstellingsperiode

Paragraaf 8 wordt opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen voor de periode van 15 augustus 2016 tot 1oktober 2016. Een subsidieaanvraag dient uiterlijk 30 september 2016 compleet te zijn ontvangen door Gedeputeerde Staten.

Artikel 2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond wordt voor 2016 voor Paragraaf 8 vastgesteld op € 210.000,00 bestaande uit 50% ELFPO en 50% Provinciale middelen.

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

In aanvulling op artikel 2.8.2, eerste lid van de Verordening worden enkel de volgende combinaties van activiteiten als subsidiabel aangemerkt:

  • I.

     (a) oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband + (b) gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie + (c) uitvoering van een innovatieproject;

  • II.

     (b) gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie + (c) uitvoering van een innovatieproject;

  • III.

     (c) uitvoering van een innovatieproject.

In de bijgeleverde begroting dienen de aan de orde zijnde activiteiten gescheiden aangegeven te worden. In aanvulling op artikel 2.8.2, derde lid, onder a en b van de Verordening dient een samenwerkingsverband minimaal uit 4 actoren te bestaan, waarvan minimaal 2 Limburgse landbouwers (of vertegenwoordiging).

Artikel 4 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 2.8.6, eerste lid van de Verordening wordt er ook subsidie verstrekt voor: kosten als vermeld bij artikel 2.8.6, tweede lid. De vermelde kosten bij artikel 2.8.6, tweede lid, onder c (bijdragen in natura) mogen enkel materiële kosten omvatten.

Artikel 5 Hoogte subsidie

In aanvulling op artikel 2.8.8 van de Verordening bedraagt het te verstrekken subsidiebedrag per aanvraag voor de vermelde combinaties bij Artikel 3 als volgt:

  • I.

     (a)+(b)+(c): maximaal € 120.000,00 en minimaal € 60.000,00 (waarvan maximaal 15% t.b.v. (a) en maximaal 10% t.b.v. (b)). Indien de subsidieaanvraag minder dan € 60.000,00 bedraagt zal de subsidieaanvraag worden afgewezen;

  • II.

     (b)+(c): maximaal € 100.000,00 en minimaal € 50.000,00 (waarvan maximaal 15% t.b.v. (b)). Indien de subsidieaanvraag minder dan € 50.000,00 bedraagt zal de subsidieaanvraag worden afgewezen;

  • III.

     (c): maximaal € 90.000,00 en minimaal € 45.000,00. Indien de subsidieaanvraag minder dan € 45.000,00 bedraagt zal de subsidieaanvraag worden afgewezen.

Artikel 6 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 61  Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 van de Verordening voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de volledig ingediende aanvragen op basis van de verplichte alsook facultatieve criteria zoals beschreven in artikel 2.8.9. en hieronder nader weergegeven.

    • i.

       Effectiviteit van de activiteit

    • Dit criteria heeft betrekking op de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen (artikel 2.8.9, eerste lid, onder a). Paragraaf 8 wordt opengesteld om bij te dragen aan het realiseren van doelstellingen van POP3 en het provinciaal beleid, met name doelstellingen uit het Investeringsprogramma Limburgse Land- en Tuinbouw Loont 2 (LLTL2), het Aanvalsplan Asbest en Energie en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL-2014). Daarom dient de aanvraag betrekking te hebben op één of meerdere van onderstaande thema’s (zie artikel 2.8.2, tweede lid.)

      • a.

         verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen, meerwaardecreatie;

      • b.

         beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen;

      • c.

         maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

      • d.

         klimaatmitigatie;

      • e.

         klimaatadaptatie;

      • f.

         verbetering van dierenwelzijn/diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • g.

         behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit.

    • Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

      •  4 punten (zeer goed) als de aanvraag duidelijk omschreven en beargumenteerd bijdraagt aan 4 of meer thema’s;

      •  3 punten (goed) als de aanvraag duidelijk omschreven en beargumenteerd bijdraagt aan 3 of meer thema’s;

      •  2 punten (gemiddeld) als de aanvraag duidelijk omschreven en beargumenteerd bijdraagt aan 2 of meer thema’s;

      • • 

        1 punt (onvoldoende) als de aanvraag duidelijk omschreven en beargumenteerd bijdraagt aan 1 thema.

    • ii. 

      Kans op succes

    • Het gaat hier om de slagingskans van het project, waarbij gelet wordt op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd (artikel 2.8.9, eerste lid, onder b), alsmede het gestelde bij artikel 2.8.9, tweede lid onder (b), (c) en (d) van de Verordening.

    • De volgende aspecten zijn bij I, II en III (Artikel 3) van belang.

      •  de beoogde doelen zijn SMART geformuleerd;

      •  de geformuleerde activiteiten hangen samen met de beoogde doelen;

      •  er is een in de tijd gefaseerde planning van activiteiten;

      •  de bijdrage van de deelnemers aan de activiteiten (kennis, competenties, ervaring, rol, taak, beschikbaarheid, netwerken) is uitgewerkt;

      •  bij de activiteiten wordt aangegeven hoe bij gerelateerde nationale of Europese programma’s wordt aangesloten;

      •  in de beschrijving van de activiteiten wordt aandacht besteed aan hoe de verbinding van onderzoek naar praktijk verloopt;

      •  bij de activiteiten is uitgewerkt hoe participatie van (potentiële) deelnemers en draagvlak gerealiseerd worden;

      •  de inbreng van (mogelijk) extern advies/begeleiding/ondersteuning staat beschreven;

      •  er is aangegeven hoe de opgedane kennis en ervaringen worden gedeeld.

    • Elk aspect wordt gekwalificeerd met: zeer goed (4 punten), goed (3 punten), voldoende (2 punten) en onvoldoende (1 punt). Het totaal behaalde punten wordt gemiddeld over het aantal aspecten. Het afgeronde gemiddelde (bijvoorbeeld een gemiddelde van 2,50 wordt 3) vormt de score op het criterium.

    • iii.

       Kosteneffectiviteit

    • Kosteneffectiviteit van de activiteit (artikel 2.8.9, eerste lid, onder c) heeft betrekking op de mate waarin het doel/resultaat/output bereikt wordt ten opzichte van de kosten/input die hiervoor geleverd worden. De volgende aspecten zijn bij I, II en III (Artikel 3) van belang:

      •  de totale projectkosten staan (op basis van vergelijkbare soortgelijke projecten) in verhouding tot het beoogde resultaat;

      •  van (bestaande) kennis en arbeid wordt efficiënt gebruik gemaakt;

      •  de eigen bijdrage van de deelnemers in de totale projectbegroting is gemaximaliseerd.

    • Elk aspect wordt gekwalificeerd met: zeer goed (4 punten), goed (3 punten), voldoende (2 punten) en onvoldoende (1 punt). Het totaal behaalde punten wordt gemiddeld over het aantal aspecten. Het afgeronde gemiddelde (bijvoorbeeld een gemiddelde van 2,50 wordt 3) vormt de score op het criterium.

    • iv.

       Innovativiteit

    • Dit criterium heeft betrekking op het innovatieve karakter van de activiteit (artikel 2.8.9, tweede lid, onder a van de Verordening). De volgende aspecten zijn bij I, II en III (Artikel 3) van belang.

      •  de uniciteit van de beoogde innovatie voor Limburg en Nederland wordt duidelijk aangetoond;

      •  de soort innovatie: - een baanbrekende innovatie, - een nieuw marktconcept, - een nieuw verdienmodel en/of - een nieuwe functionele verbinding (cross-over) tussen de agrarische sector en andere sectoren (bijvoorbeeld natuur, high-tec industrie, ICT, vrije tijdseconomie en/of zorg) wordt duidelijk beschreven;

      •  er wordt efficiënt en effectief gebruik gemaakt van reeds beschikbare kennis, techniek en intellectueel eigendom;

      •  en visie op de toepassing en de vermarkting van de beoogde innovatie is aanwezig.

    • Elk aspect wordt gekwalificeerd met: zeer goed (4 punten), goed (3 punten), voldoende (2 punten) en onvoldoende (1 punt). Het totaal behaalde punten wordt gemiddeld over het aantal aspecten. Het afgeronde gemiddelde (bijvoorbeeld een gemiddelde van 2,50 wordt 3) vormt de score op het criterium.

  • 62  Weging van de selectiecriteria:

  • 63  Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 Limburg in voor de beoordeling en selectie

Artikel 7 Voorschotten

In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan er maximaal één keer per jaar een verzoek om een voorschot worden ingediend.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 15 augustus 2016 en heeft een looptijd tot einde POP 3 periode.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd, de voorzitter, dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens de secretaris, dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon
 

 TOELICHTING De agrarische sector (inclusief toelevering en afzet) moet de kostenreductiestrategie verschuiven naar een meerwaardestrategie. Zo kan de concurrentiekracht worden behouden en kunnen de externe effecten voor milieu, landschap en samenleving worden verminderd. Samenwerking is noodzakelijk om nieuwe producten, diensten, markten en ketenmodellen te ontwikkelen. Samenwerking gericht op innovatie brengt vaak extra kosten en risico’s met zich mee, met name vanwege de faalkans van een project. Door een deel van deze kosten te vergoeden en daarmee de risico’s te verlagen, stimuleert de overheid de op innovatie gerichte inspanningen en investeringen van samenwerkende partijen. Paragraaf 8 “Samenwerking voor innovatie (in het kader van EIP (Europees Partnerschap voor innovatie)) is gericht op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van ondernemers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Het gaat om innovaties binnen de sector maar ook om cross-overs met andere sectoren en markten, die betrekking hebben op een of meer van onderstaande thema’s uit de Verordening:

a) verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen, meerwaardecreatie; b) beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen; c) geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid); d) klimaatmitigatie e) klimaatadaptatie; f) verbetering van dierenwelzijn/diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier; g) behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit

Het EIP voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte Operationele Groepen (OG’s) in Nederland die deel uit maken van het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Deze groepen werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven aan een concrete vraag of kans uit de praktijk. De Europese Commissie staat hogere subsidiepercentages toe voor Samenwerkingsverbanden die als EIP – Operationele groepen optreden en samenwerkingsverbanden die als EIP – Operationele groepen willen optreden kunnen gebruik maken van specifieke steun en faciliteiten van het nationale en Europese EIP – Agri steunpunt / servicepoint. Zij krijgen inzicht in lopende en afgeronde innovatie-initiatieven, hulp bij ontsluiten van bestaande kennis, bij participatie in EU programma voor R&D&I Horizon 2020, bij vinden partners, bij door ontwikkelen tot een internationale samenwerking en bij communiceren en vermarkten van de projectresultaten, op laagdrempelige wijze. Zo wordt dubbel werk voorkomen en worden nieuwe inzichten en technieken sneller gedeeld. Intellectueel Eigendom of marktinformatie hoeft niet te worden gedeeld buiten de eigen samenwerking. Meer informatie inzake EIP (Europees Partnerschap voor Innovatie) is te vinden op de website van de Europese Commissie (www.europa.eu). Het “Investeringsprogramma Limburgse Land- en tuinbouw Loont 2 (LLtL2)” is een doorontwikkeling van beleidskader Limburgse Land-en tuinbouw Loont (LLtL1) uit 2013. Het motto van LLTL is “In 2025 is ieder Limburgs land- en tuinbouwbedrijf een lust voor haar omgeving”. Middels het programma LLTL2 worden de komende jaren investeringen aangescherpt in lijn met de doelen van het Coalitieakkoord “In Limburg bereiken we meer”. Samenwerking is, nog meer dan in het verleden, de katalysator om te bereiken dat de land- en tuinbouw voor Limburg een factor van belang kan blijven. Voor de toekomst van de land- en tuinbouw is de blijvende afname van het aantal primaire bedrijven, de productie- en kennisinfrastructuur en toenemende diversificatie in markten, producten en diensten relevant. Vergrijzing, veranderde eisen en regels en marktdynamiek leggen bovendien een extra druk op de bedrijfsvoering. Derhalve is e.e.a. uitgewerkt in een viertal investeringslijnen met speerpunten. Deze speerpunten zijn gelinkt aan relevante thema’s van POP3. Het Aanvalsplan Asbest en Energie biedt net als het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL-2014) ook aanknopingspunten voor de thema’s. Een aanvraag zal duidelijk moeten beschrijven en beargumenteren hoe bij te dragen aan provinciaal beleid.

Op de provinciale website www.limburg.nl alsook op de website www.lltloont.nl zijn de betreffende beleidsdocumenten beschikbaar.

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee de nodige accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn ingesteld om een gelijke en transparante behandeling van de aanvragen mogelijk te maken. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de financiële middelen.

De aanvragen vinden plaats middels een tender met een sluitingsdatum. Alle aanvragen die tijdig binnen zijn worden eerst getoetst op ontvankelijk- en compleetheid. Vervolgens worden de aanvragen op basis van hun scores op de selectiecriteria gerangschikt door een door Gedeputeerde Staten ingestelde Adviescommissie van hoog naar laag. Wanneer het totaal van goedgekeurde aanvragen een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking). Aanvragen die niet gehonoreerd kunnen worden vanwege gebrek aan middelen, kunnen in de opvolgende tender opnieuw worden ingediend, mits deze aan de dan geldende nadere regels voldoen.