Beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008

Geldend van 01-03-2008 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008

Gedeputeerde Staten van Limburg,

Gelet op:

Artikel 105 en artikel 143 van de Provinciewet, artikel 2 en 57 van de Wegenwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 de Algemene wet bestuursrecht en het besluit d.d. 9 november 2007 Provinciale staten Limburg no. G-07-007-1.

maken ter voldoening aan het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in de provinciewet en in het besluit d.d. 9 november 2007 Provinciale staten Limburg no. G-07-007-1., bekend dat zij in hun vergadering van 12 februari 2008 hebben besloten:

De onderstaande beleidsregel “Beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008,” op 1 maart 2008 inwerking treedt, luidende als volgt.

Beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008

Inleiding

Wegenverordening provincie Limburg 2008

Naast wettelijke regelingen die van toepassing zijn mag de provincie Limburg regels stellen voor haar wegen. De provincie Limburg heeft dit gedaan in de Wegenverordening provincie Limburg 2008.

De regels in de Wegenverordening provincie Limburg 2008 zijn zoveel mogelijk op hoofdlijnen geformuleerd. Daarnaast zijn de regels op een duidelijke en begrijpelijke wijze geformuleerd. De Wegenverordening provincie Limburg 2008 bestaat uit een aantal verboden, de mogelijkheid om algemene regels op te stellen door Gedeputeerde Staten en een vergunningenstelsel. Om de administratieve lasten te verminderen is het uitgangspunt om in de toekomst voor zoveel mogelijk situaties algemene regels op te stellen. Voor het vergunningenstelsel wordt alleen gekozen indien het niet mogelijk is om (begrijpelijke) standaardregels op te stellen.

Beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008

Doel van de beleidsnota

Het doel van de beleidsnota is om inzichtelijk te maken binnen welk kader de Wegenverordening provincie Limburg 2008 geïnterpreteerd dient te worden en een nadere invulling te geven aan de Wegenverordening provincie Limburg 2008. Tevens wordt een koppeling gemaakt met de geldende algemene regels (in de bijlage opgenomen) en provinciale richtlijnen waar een aantal onderwerpen dieper zijn uitgewerkt.

Opbouw beleidsnota

In hoofdstuk 1 wordt algemene informatie verstrekt over de Wegenverordening provincie Limburg 2008.

In paragraaf 1 van deze beleidsnota wordt ingegaan op de voorgeschiedenis en aanleiding voor het opstellen van de Wegenverordening provincie Limburg 2008.

In paragraaf 2 wordt het wettelijke en het beleidskader aangegeven waarbinnen de Wegenverordening provincie Limburg 2008 geïnterpreteerd dient te worden.

In hoofdstuk 2 van de beleidsnota is per artikel een nadere uitwerking van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 opgenomen. Om een goed overzicht te geven welke regels van toepassing zijn is ervoor gekozen om het artikel van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 en de toelichting op het artikel op te nemen. Vervolgens wordt per artikel een nadere uitwerking gegeven en wordt indien van toepassing een koppeling gemaakt met provinciale richtlijnen.

In de bijlage van deze beleidsnota zijn de door gedeputeerde Staten vastgestelde algemene regels opgenomen.

Deze beleidsnota wordt aangehaald als ‘beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008’.

Hoofdstuk 1: Algemene informatie Wegenverordening provincie Limburg 2008

Paragraaf 1 Voorgeschiedenis en aanleiding Wegenverordening provincie Limburg 2008

1.1 Voorgeschiedenis Wegenverordening provincie Limburg 2008

Provinciale Staten van de provincie Limburg hebben bij besluit van 19 februari 1993 de Wegenverordening provincie Limburg vastgesteld. Doel van deze verordening was regels te stellen inzake het onderhoud in de zin van de Wegenwet en het waarborgen van de verkeersveiligheid op de wegen. Sinds 1993 zijn er diverse ontwikkelingen geweest naar aanleiding waarvan deze verordening is gewijzigd. De laatste wijziging is vastgesteld bij besluit van 31 oktober 1997.

Bij besluit d.d. 9 november 2007 is de Wegenverordening provincie Limburg 2008 vastgesteld. De Wegenverordening provincie Limburg 2008 vervangt met ingang van 1 maart 2008 de Wegenverordening provincie Limburg.

1.2 Wegenverordening provincie Limburg 2008

1.2.1 Aanleiding

In het kader van actualisering en administratieve lastenvermindering is besloten om een nieuwe Wegenverordening op te stellen. 

1.2.2 Actualisering

Uitgangspunt voor de opbouw van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 is, dat de regels zoveel mogelijk op hoofdlijnen worden geformuleerd op een duidelijke, klantvriendelijke en begrijpelijke wijze. Overbodige artikelen zijn verwijderd. Gestreefd is naar een korte, duidelijke verordening met uitwerking in beleid en provinciale richtlijnen.

De Wegenverordening provincie Limburg 2008 bestaat uit vijf verboden, twee absolute verboden en drie relatieve verboden. Voor de drie relatieve verboden kan vrijstelling worden verleend. De vrijstelling kan worden verleend door algemene regels of door een vergunning. Algemene regels worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Indien voldaan wordt aan de algemene regels is het niet nodig om een vergunning aan te vragen. Volstaan kan worden met een melding. In de gevallen waar geen algemene regels zijn opgesteld dient een vergunning aangevraagd te worden.

Nadere uitwerking van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 vindt plaats in deze beleidsnota en provinciale richtlijnen. In de volgende provinciale richtlijnen is een uitwerking van bepaalde onderwerpen van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 te vinden:

  • -

    richtlijn handelsreclame;

  • -

    richtlijn overige borden en andere uitingen;

  • -

    richtlijn uitweg- en zijwegaansluitingen;

  • -

    richtlijn artistieke kunstwerken;

  • -

    handboek Toeristische Bewegwijzering Limburg;

  • -

    handboek Overige Bewegwijzering Limburg.

afbeelding binnen de regeling

1.2.3 Administratieve lastenvermindering

Om de administratieve lasten te verminderen is het streven om in de toekomst voor zoveel mogelijk situaties algemene regels op te stellen. Doel is om alleen voor het vergunningenstelsel te kiezen indien het niet mogelijk is om (begrijpelijke) standaardregels op te stellen. Om deze doelstelling te halen zal in de komende jaren het beleid en de provinciale richtlijnen verder doorontwikkeld moeten worden zodat de criteria scherper worden en opstellen van algemene regels mogelijk is.

Tevens is besloten om de administratieve lasten verder te verminderen geen leges te heffen voor vergunningen op basis van de Wegenverordening, de informatie op www.limburg.nl te verbeteren en standaard aanvraagformulieren te ontwikkelen.

Paragraaf 2: Kader Wegenverordening provincie Limburg 2008

2.1 Inleiding

Het kader voor de Wegenverordening provincie Limburg 2008 wordt gevormd door landelijke wetgeving. Daarnaast dient bij de interpretatie van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 gekeken te worden naar provinciaal beleid en de principes van landelijke project Duurzaam Veilig en de CROW-richtlijnen.

2.2 Wettelijke kader

2.2.1 Zorgplicht

Op basis van onder andere de Provinciewet, de Wegenwet en de Wegenverkeerswet 1994 heeft de Provincie Limburg een zorgplicht voor de bij haar in beheer zijnde wegen. Om invulling te geven aan deze zorgplicht heeft de Provincie Limburg een aantal wettelijke verplichtingen en een aantal wettelijke bevoegdheden.

2.2.2 Wettelijke verplichtingen

Artikel 15 van de Wegenwet bepaalt, dat de provincie verplicht is haar openbare wegen, inclusief bijbehorende bermen en sloten, te onderhouden. Dit onderhoud dient mede om de bruikbaarheid van die wegen in stand te houden.

Artikel 2 Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, dat de zorgplicht zich uitstrekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg en het zo veel als mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer. De zorgplicht strekt tevens uit tot het voorkomen/beperken van hinder en overlast aan het milieu en het karakter en de functie van objecten en gebieden. Tot slot wordt getracht doelmatig en zuinig energiegebruik te bevorderen.

2.2.3 Wettelijke bevoegdheden

Artikel 105 van de Provinciewet bepaalt, dat de bevoegdheid en het bestuur inzake de huishouding van de provincie aan het provinciebestuur wordt overgelaten.

Artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 57 van de Wegenwet geven de Provincie Limburg de bevoegdheid om regels vast te stellen ten aanzien van onderwerpen waarin de wet niet voorziet. De vast te stellen regels mogen alleen betrekking hebben op het beschermen van belangen zoals genoemd in artikel 2 Wegenverkeerswet 1994, openbaarheid of onderhoud van de wegen.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

In het provinciaal omgevingsplan Limburg is opgenomen dat de provincie zorgdraagt voor een regionaal verbindend wegennet van goede kwaliteit, dat in staat is om het regionale verkeer op een veilige en vlotte manier af te wikkelen en daarmee bij te dragen aan de beoogde regionale bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid. Nadere uitwerking van dit beleid heeft plaatsgevonden in de beleidsnota regionaal verbindend wegennet.

2.3.2 Beleidsnota regionaal verbindend wegennet

In de beleidsnota regionaal verbindend wegennet is het beleid voor het regionaal verbindend wegennet uitgewerkt. Doelstelling van het beleid is om tot betere en veiligere verkeersbeheersing op het regionaal verbindend wegennet te komen.

In de nota wordt het beleid aangegeven gericht op vormgeving, inrichting en gebruik van het regionaal verbindend wegennet.

2.4 Duurzaam Veilig en CROW

2.4.1 Duurzaam Veilig

Wat is Duurzaam Veilig?

In 1997 is in overleg tussen gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk het principe Duurzaam Veilig geïntroduceerd. De kenmerken van een Duurzaam Veilig vervoers- en verkeerssysteem zijn:

  • -

    een omgeving die qua infrastructuur aangepast is aan de beperking(en) van de menselijke vermogens;

  • -

    voertuigen die voorzien zijn van middelen om de taken van mensen te vereenvoudigen en die geconstrueerd zijn om de kwetsbare mens zo goed mogelijk te beschermen;

  • -

    verkeersdeelnemers die adequaat worden opgeleid en geïnformeerd.

Uitwerking Duurzaam Veilig

Op basis van de principes van Duurzaam Veilig wordt de wegenstructuur onderverdeeld in drie soorten wegen met ieder een kenmerkende inrichting. Het vertrekpunt is het gegeven dat wegen een verkeers- en een verblijfsfunctie hebben. De verkeersfunctie duidt op een verplaatsingsdoel en maakt het mogelijk dat verkeersdeelnemers zich gericht en gelijkmatig voortbewegen. De verblijfsfunctie maakt de (verblijfs)activiteiten van personen die de weg gebruiken als bewoner of bezoeker mogelijk.

Verkeersfunctie

De verkeersfunctie is er in twee vormen:

  • 1.

    Stromen.

    Zich doelgericht verplaatsen in een min of meer constante richting en met een min of meer constante, en relatief hoge, snelheid.

  • 2.

    Uitwisselen.

    Zich doelgericht verplaatsen met wisselende snelheid en/of richting. Hier valt ook onder het verzamelen, verdelen en kruisen van verkeer en ook het keren, draaien en stoppen van voertuigen.

Wegsoorten

De vormen stromen en uitwisselen worden in de volgende soorten wegen gescheiden:

Stroomwegen (SW)

Zij zijn gericht op een zo veilig en betrouwbaar mogelijke afwikkeling van relatief grote hoeveelheden verkeer met een hoge (gemiddelde) snelheid. Zowel op wegvakken als op kruispunten wordt prioriteit gegeven aan (door)stromen. Dit vereist onder meer gescheiden rijrichtingen, ontbreken van overstekend en kruisend verkeer en in- en uitvoegend verkeer bij aansluitingen.

Gebiedsontsluitingswegen (GOW)

Deze faciliteren zowel het stromen als het uitwisselen, maar deze twee functies worden naar plaats gescheiden. Het uitwisselen vindt plaats op kruispunten. Het stromen vindt plaats op de wegvakken tussen de kruispunten. De gebiedsontsluitingswegen vormen binnen het verkeersnetwerk de verbindende schakel tussen stroomwegen en erftoegangswegen.

Erftoegangswegen (ETW)

Deze wegen zijn gericht op het toegankelijk maken van erven. Dit betreft alle manoeuvres die nodig zijn voor het bereiken van particuliere en openbare percelen, het in- en uitstappen en het laden en lossen van goederen. Op zowel de wegvakken als de kruispunten is sprake van uitwisseling en moet de snelheid laag zijn.

Hoewel de genoemde drie typen in de praktijk nog wel eens zijn verdeeld in subtypen, vallen de provinciale wegen voor het grootste deel in de categorie gebiedsontsluitingsweg. Het zijn in de regel regionaal verbindende wegen die specifiek gericht zijn op de ontsluiting van het landelijk gebied. De doorstroming van het verkeer op dergelijke wegen is van groot belang. Werken en activiteiten die de doorstroming verhinderen moeten daarom waar mogelijk worden geweerd, en waar niet mogelijk goed worden gecoördineerd. Dit hangt ook samen met de aansluiting van deze wegen op het hoofdwegennet. Ongewenste of niet te verwachten verkeersbewegingen op dergelijke wegen moeten ten behoeve van de verkeersveiligheid worden voorkomen.

2.4.2 Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW)

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (verder te noemen CROW) is een not-for-profitorganisatie die praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud ontwikkelt, verspreidt en beheert. Dit gebeurt in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoersorganisaties. De kennis wordt vervat in de vorm van richtlijnen, aanbevelingen en systematieken.

In deze beleidsnota en in sommige provinciale richtlijnen worden CROW-richtlijnen expliciet van toepassing verklaard op bepaalde onderwerpen.

Paragraaf 3: Doelstelling en belangen

3.1 Doelstelling

De Wegenverordening provincie Limburg 2008 heeft als doel om door middel van verboden met een vergunningenstelsel en door Gedeputeerde Staten vastgestelde algemene regels de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van provinciale wegen te garanderen.

3.2 Belangen

De belangen die de Wegenverordening provincie Limburg 2008 beschermt zijn:

  • -

    de instandhouding van de weg (artikel 15 van de Wegenwet bepaalt, dat de provincie verplicht is haar openbare wegen, inclusief bijbehorende bermen en sloten, te onderhouden. Het onderhoud is mede bedoeld om de bruikbaarheid van die wegen in stand te houden);

  • -

    artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 benoemt de belangen die deze wet beschermt.

  • -

    De belangen genoemd in artikel 2 Wegenverkeerswet 1994 zijn:

    • a.

      het verzekeren van de veiligheid op de weg;

    • b.

      het beschermen van weggebruikers en passagiers;

    • c.

      het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg;

    • d.

      het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer;

    • e.

      het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • f.

      het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;

    • g.

      het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik .

Hoofdstuk 2: Nadere invulling Wegenverordening provincie Limburg 2008

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt per artikel een toelichting gegeven. Om een overzicht te geven van alle regels is ervoor gekozen om het artikel uit de Wegenverordening provincie Limburg 2008 letterlijk op te nemen met de toelichting hierop. Vervolgens wordt een nadere uitwerking van het artikel gegeven. Indien van toepassing wordt een verwijzing naar een provinciale richtlijn opgenomen, waarin een nadere uitwerking te vinden is.

Paragraaf 1: Begripsbepaling en reikwijdte

1.1 Begripsbepalingen (artikel 1.1)

1.1.1 Artikel begripsbepalingen (artikel 1.1)

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • a.

    Beheer: de verantwoordelijkheid voor de instandhouding van een waterstaatswerk en voor het door het waterstaatswerk vervullen van zijn functie of functies van algemeen nut.

  • b.

    Beheerder: degene bij wie een waterstaatswerk in beheer is.

  • c.

    Beplanting: hout-, struik-, veld- en tuingewassen.

  • d.

    Gedeputeerde Staten: het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg.

  • e.

    Kunstwerken: bouwkundige constructies die deel uitmaken van het weglichaam zoals bruggen, tunnels, viaducten, sluizen, duikers en andere dergelijke voorzieningen.

  • f.

    Provincie: provincie Limburg.

  • g.

    Weg(en):

    • 1.

      de rijbanen, paden, trottoirs en alles wat naar de aard van de weg daartoe behoort o.a. middenbermen, tussenbermen en buitenbermen, picknickplaatsen, parkeerhavens en parkeerplaatsen, halteplaatsen voor het openbaar vervoer, parkeerstroken, vluchtstroken en andere zij- en tussenstroken, glooiingen, grondkeringen en bermsloten;

    • 2.

      de zich daaronder, daarin, daarop en daarboven bevindende werken zoals kunstwerken, leidingen, beplanting, bebakening, markering, wegverlichting en alle andere op enigerlei wijze met de weg verbonden voorzieningen.

  • h.

    Werk(en): een werk of werken waarmee op enigerlei wijze de inrichting van de weg wordt veranderd of de verharding van de weg wordt opengebroken, in een weg wordt gegraven of gespit, de aard of breedte van de verharding wordt veranderd of anderszins wijzigingen worden aangebracht op, aan, in, onder of boven de weg alsmede het resultaat hiervan.

1.1.2 Toelichting op begripsbepalingen (artikel 1.1)

Sub a en b: Begrippen beheer en beheerder

Beheer(der): Voor invulling van de termen ‘beheer’ en ‘beheerder’ wordt aangesloten bij de Memorie van Toelichting van de Wet Herverdeling Wegenbeheer (paragraaf l). Op de beheerder rust de verantwoordelijkheid voor de instandhouding van een waterstaatswerk en de plicht er zorg voor te dragen, dat het waterstaatswerk zijn functie(s) van algemeen nut vervult. Enerzijds moet de beheerder ervoor zorgen, dat het waterstaatswerk wordt beschermd tegen bedreigingen van de instandhouding en de functievervulling. Vanuit deze verantwoordelijkheid komt de beheerder tot het tot stand brengen van een verordening waarin bepaalde handelingen op of in de nabijheid van het waterstaatswerk worden verboden of aan een vergunning worden onderworpen. Anderzijds dient de beheerder er zorg voor te dragen, dat door onderhoud, gladheidsbestrijding en dergelijke het werk zijn functie(s) kan blijven vervullen. Daarmee rust de verantwoordelijkheid voor het onderhoud bij de beheerder.

Sub g: Begrip weg

Weg(en): In deze verordening kan niet worden volstaan met een omschrijving van de ‘weg’ als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenwet. Deze wetten hebben ieder hun eigen belang en hebben daarop de definitie van het begrip ‘weg’ afgestemd. Omdat deze verordening beide wetten beschermt, is de definitie van het begrip ‘weg’ op beide afgestemd. Wat tot de ‘weg’ behoort wordt vaak in de praktijk (jurisprudentie) bepaald. Daarom is in de definitie van het begrip ‘weg’ de volgende bepaling opgenomen: ‘alles wat naar de aard van de weg daartoe behoort’. Deze bepaling biedt de ruimte om in de praktijk te bepalen wat onder het begrip ‘weg’ valt.

1.1.3 Nadere uitwerking begripsbepalingen (artikel 1.1)

In artikel 1.1 worden een aantal begrippen nader omschreven. Door de begrippen nader te omschrijven wordt duidelijk gemaakt hoe de begrippen ingevuld worden.

1.2 Reikwijdte (artikel 1.2)

1.2.1 Artikel reikwijdte (artikel 1.2)

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is uitsluitend van toepassing op:

    • 1.

      bij de provincie in beheer zijnde wegen;

    • b.

      situaties buiten de beheergrens van deze wegen, indien het doelmatig en veilig gebruik van die wegen in het geding is.

  • 2.

    Het bepaalde in deze verordening is niet van toepassing voor zover hogere regelgeving van toepassing is.

1.2.2 Toelichting reikwijdte (artikel 1.2)

Lid 1

Sub a: Wegen in beheer van provincie

Deze bepaling stelt, dat de Wegenverordening van toepassing is op wegen die in beheer zijn bij de provincie Limburg. Het begrip ‘beheer’ is beslissend voor de vraag of de Wegenverordening van toepassing is, niet het eigendom. Voor invulling van de term beheer zie artikel 1.1 sub a.

Daarnaast heeft de verordening alleen betrekking op situaties ter bescherming en instandhouding van de wegen waarvan het onderhoud ingevolge de Wegenwet bij de provincie berust en ter bescherming van de onder artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde belangen.

Sub b: Gronden buiten weggebied

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om ook tegen het gebruik van gronden buiten het weggebied op te treden. Buiten het weggebied kan alleen worden opgetreden met het oog op de behartiging van de klassieke waterstaatsbelangen: bruikbaarheid, instandhouding en veiligheid, zoals die ook benoemd zijn in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gaat daarbij om situaties waarbij de bescherming en een doelmatig en veilig gebruik van de weg in het geding zijn, zoals uitzicht, het graven onder een bepaalde helling, hinderlijke verlichting, het stoken van snoeihout, reclamezuilen en dergelijke.

Lid 2: Hogere regelgeving gaat voor

Deze bepaling draagt er zorg voor, dat er geen strijdigheid ontstaat met hogere regelgeving. Indien hogere regelgeving van toepassing is maar het onderwerp niet volledig regelt, is de Wegenverordening aanvullend van toepassing.

Onder deze bepaling valt o.a. het recht van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

1.2.3 Nadere uitwerking reikwijdte (artikel 1.2)

1.2.3.1 Reikwijdte binnen en buiten beheergrens (artikel 1.2 lid 1)

In dit artikel wordt geregeld wanneer de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.

Sub a: Wegen in beheer van provincie

Binnen het weggebied geldt de Wegenverordening provincie Limburg 2008 als de weg in beheer is van de provincie Limburg. De beheergrens strekt zich doorgaans uit tot de eigendomsgrens, maar niet altijd.

Ook het onderhoud is niet bepalend voor het van toepassing zijn van de Wegenverordening. Indien het onderhoud is overgedragen, maar het beheer ligt bij de provincie Limburg, dan is de Wegenverordening provincie Limburg 2008 van toepassing.

Sub b: Gronden buiten weggebied

Buiten het weggebied kan alleen opgetreden worden indien het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg wordt belemmerd of de veiligheid of de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht (zie absolute verboden artikel 2.1 Wegenverordening provincie Limburg 2008).

1.2.3.2 Hogere regelgeving (artikel 1.2 lid 2)

Hogere wetgeving gaat voor op hetgeen geregeld is in de verordening. Hierbij kan gedacht worden aan artikel 7 van de Grondwet en aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die naar verwachting in 2009 in werking treedt.

Paragraaf 2: Absolute en relatieve verboden

2.1 Absolute verboden (artikel 2.1)

2.1.1 Artikel absolute verboden (artikel 2.1)

Artikel 2.1 Absolute verboden

Het is verboden om:

  • a.

    het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg te belemmeren;

  • b.

    de veiligheid of de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar te brengen.

2.1.2 Toelichting absolute verboden (artikel 2.1)

Algemeen

Dit artikel bestaat uit twee absolute verboden. Dat betekent dat er geen vergunning van deze verboden wordt verleend. Doel van deze verboden is de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van de weg te waarborgen.

Sub a: Verbod om het uitzicht voor het verkeer te belemmeren

In deze bepaling is het verbod opgenomen om het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op en bij een weg te belemmeren. Deze bepaling ziet onder andere op situaties waar zich voorwerpen, werken of beplantingen langs of boven de weg bevinden die het noodzakelijke uitzicht voor het verkeer belemmeren. Voorbeelden zijn het plaatsen van een reclamezuil langs de weg, het plaatsen van windturbines en het stoken van snoeihout langs de weg op een zodanige manier dat het noodzakelijke uitzicht voor het verkeer wordt belemmerd.

Sub b: Verbod om veiligheid en doorstroming van het verkeer te belemmeren

In deze bepaling is het verbod opgenomen om de veiligheid en de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar te brengen. Deze bepaling ziet onder andere op situaties waar voorwerpen of stoffen op de weg worden geplaatst/gebracht of vloeistoffen te doen of te laten aflopen waardoor de veiligheid en/of de doorstroming van het verkeer in gevaar komt. Voorbeelden zijn een hek of raam dat over de weg opendraait of modder van landbouwvoertuigen die op de weg blijft liggen waardoor de doorstroming en de veiligheid in gevaar komen.

2.1.3 Nadere uitwerking absolute verboden (artikel 2.1)

Welke situaties vallen onder dit verbod?

Alle situaties waarin de voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg wordt belemmerd of de veiligheid of de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar komt. Deze verboden zijn van toepassing op zowel binnen als buiten het weggebied (zie ook artikel 1.2. lid 1 sub a en b Wegenverordening provincie Limburg 2008). Onder deze bepaling vallen bijvoorbeeld het plaatsen van een reclamezuil langs de weg, het plaatsen van windturbines, het stoken van snoeihout langs de weg op een zodanige manier dat het noodzakelijke uitzicht voor het verkeer wordt belemmerd, een hek of raam dat over de weg opendraait of modder van landbouwvoertuigen die op de weg blijft liggen waardoor de doorstroming en de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar komen of het plaatsen van verkiezingsborden op een zodanige wijze dat het uitzicht van het verkeer wordt belemmerd.

Nadere invulling beplanting, obstakelvrije ruimte en uitzichtdriehoek

Om een nadere invulling te geven aan deze verboden wordt voor de begrippen ‘beplanting’, ‘obstakelvrije ruimte’ en ‘uitzichtdriehoek’ aansluiting gezocht bij de CROW-publicaties ASVV 2004 ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’ en ‘Handboek Wegontwerp’. Voor beplanting gelden ook nog algemene regels. Deze regels zijn opgenomen in bijlage 1A van deze beleidsnota.

2.2 Relatieve verboden (artikel 2.2)

2.2.1 Artikel relatieve verboden (artikel 2.2)

Artikel 2.2 Relatieve verboden

Het is verboden om zonder vergunning van Gedeputeerde Staten:

  • a.

    een weg te gebruiken in strijd met het doel daarvan;

  • b.

    veranderingen aan de weg aan te brengen;

  • c.

    enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg.

2.2.2 Toelichting relatieve verboden (artikel 2.2)

Algemeen

Dit artikel bestaat uit drie relatieve verboden. Voor deze verboden kan een vergunning verleend worden of Gedeputeerde Staten kunnen algemene regels opstellen.

Sub a: Verbod om weg te gebruiken in strijd met doel ervan

In deze bepaling is het verbod opgenomen om de weg te gebruiken in strijd met het doel ervan. Primair is de weg bedoeld om de noodzakelijke mobiliteit voor de samenleving mogelijk te maken. Echter naast dit verkeersdoel is er in de samenleving behoefte om de weg voor andere doeleinden te gebruiken. Een voorbeeld hiervan zijn evenementen.

Sub b: Verbod om veranderingen aan de weg aan te brengen

In deze bepaling is het verbod opgenomen om veranderingen aan de weg aan te brengen. Er mag dus niets veranderd worden aan de rijbanen, paden, trottoirs, bermen, stroken en parkeerplaatsen etc. (zie artikel 1.1 sub g onder 1). Er mag ook niks veranderd worden aan alles wat zich op en onder de weg bevindt (zie artikel 1.1 sub g onder 2). Deze bepaling ziet onder andere op het maken, hebben of wijzigen van een uitweg of het graven ,spitten of op andere wijze aantasten van de weg. Voorbeelden zijn het maken van een uitweg van een huis of bedrijf naar een provinciale weg of het in de berm graven om een constructie aan te brengen om een reclamebord aan op te kunnen hangen.

Sub c: Verbod om enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg

In deze bepaling is het verbod opgenomen om enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het begrip ‘werk’ is uitgewerkt in artikel 1.1 onder sub h . Deze bepaling ziet onder andere op het leggen van kabels en leidingen en het plaatsen, aanbrengen van of hebben van kramen, tenten, kiosken en reclamezuilen.

2.2.3 Nadere uitwerking relatieve verboden (artikel 2.2)

Welke situaties vallen onder dit verbod?

Alle situaties waarin de weg wordt gebruikt in strijd met het doel ervan, de weg wordt veranderd, of wanneer er enig werk wordt aangebracht, gehouden, veranderd verwijderd op, in, boven, of onder de weg.

Deze verboden zijn van toepassing op het weggebied (zie ook artikel 1.2. lid 1 sub a Wegenverordening provincie Limburg 2008). Deze verboden gelden niet buiten het weggebied.

Voor deze verboden bestaat de mogelijkheid een vergunning aan te vragen. De meeste vergunningen worden aangevraagd voor uitweg- en zijwegaansluitingen, borden (met constructie) en kabels en leidingen. Deze onderwerpen worden hieronder nader uitgewerkt.

Er zijn echter nog veel meer situaties die onder deze bepaling vallen, zoals het houden van evenementen, het aanbrengen van of hebben van kramen, tenten en kiosken. Voor de onderwerpen waarvoor geen nadere uitwerking is verricht wordt getoetst aan het kader van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 (zie hoofdstuk 1 onder paragraaf 2 kader Wegenverordening provincie Limburg 2008) en de belangen die de Wegenverordening beschermt (zie hoofdstuk 1 onder kopje 3.2. belangen).

Voor het plaatsen van artistieke kunstwerken wordt tevens nog getoetst aan de richtlijn artistieke kunstwerken.

2.2.3.1 Uitweg- en zijwegaansluitingen

Het is verboden om zonder vergunning op grond van artikel 2.2. onder b om een uitweg- of zijwegaansluiting aan te leggen of te wijzigen.

Uitgangspunt is dat er geen uitweg- en zijwegaansluitingen worden toegestaan, omdat de uitwisseling van verkeer potentiële conflictpunten zijn. Ze verstoren het beeld en de functie van de weg en zijn daarom verkeersonveilig.

In de provinciale richtlijn ‘richtlijn uitweg- en zijwegaansluitingen’ is het beleid nader uitgewekt. In de richtlijn is te vinden wanneer een vergunning kan worden verleend. Voor het verlenen van een vergunning wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheid op andere wegen uit te wegen/aan te sluiten en de noodzaak van de uitweg.

2.2.3.2 Borden en andere uitingen

Het is verboden om zonder vergunning op grond van artikel 2.2. onder c borden te plaatsen op de weg.

Uitgangpunt is dat geen borden op de weg geplaatst mogen worden.

Voor onderstaande borden of uitingen kan een vergunning verleend worden, te weten voor:

  • 1.

    toeristische en overige bewegwijzering;

  • 2.

    reclameborden of andere uitingen van reclame;

  • 3.

    borden bij evenementen;

  • 4.
    • a.

      motto- en argumentatieborden en andere uitingen;

    • b.

      projectborden.

Onderstaande borden of uitingen vallen niet onder de Wegenverordening provincie Limburg 2008:

  • 1.

    ideële reclame;

  • 2.

    verkeersborden.

Ad 1: Toeristische en overige bewegwijzering

Toeristische bewegwijzering

Toeristische bewegwijzering zijn borden die niet aan te merken zijn als verkeersborden en ook niet aan te merken zijn als reclameborden. Voorbeelden van toeristische bewegwijzering zijn: streeknaambord, informatieborden, informatiekasten en doelverwijzingsborden (bruine borden met witte letters). Voorbeelden van voorzieningen die in aanmerking komen voor een doelverwijzing zijn: horeca, verblijfsaccommodaties, dagrecreatie, waterrecreatie en sport.

Toeristische bewegwijzering is niet bedoeld voor de bevordering van de verkeersveiligheid en doorstroming, maar voor verwijzing naar toeristische doeleinden.

Verdere uitwerking van het beleid van de toeristische bewegwijzering is vastgelegd in het ‘Handboek Toeristische Bewegwijzering Limburg’.

Het systeem Handboek Toeristische Bewegwijzering Limburg bestaat uit vijf informatieniveaus te weten streeknaamborden, informatieborden, streek- en gemeentelijke informatiekasten en doelverwijzingsborden en routes. Voor verdere uitleg van bovenstaande wordt verwezen naar het handboek zelf.

Bij het aanbrengen van toeristische bewegwijzering worden door de provincie als uitgangspunten gehanteerd: het zoveel mogelijk beperken van het aantal borden en verwijzen van grof naar fijn bewegwijzeren. Het laatste houdt in: eerst bewegwijzering van plaatsnamen/toeristische gebieden via utilitaire bewegwijzering en pas daarna bewegwijzering van doelen middels toeristische bewegwijzering.

Overige bewegwijzering

De overige bewegwijzering is bewegwijzering naar lokale objecten. Het betreft objecten met een maatschappelijke functie die niet zijn opgenomen in de utilitaire bewegwijzering en die niet in aanmerking komen voor toeristische bewegwijzering. In het ‘Handboek Overige Bewegwijzering Limburg’ is een limitatieve opsomming opgenomen van de objecten die voor deze vorm van bewegwijzering in aanmerking komen. Een aantal voorbeelden zijn ziekenhuizen, verzorgingshuizen, begraafplaatsen en gemeentehuizen. Deze bewegwijzering wordt uitgevoerd in zwarte letters op een witte achtergrond. Een nadere uitwerking van bovenstaand beleid is te vinden in het ‘Handboek Overige Bewegwijzering Limburg’.

Ad 2: Reclameborden of andere uitingen van reclame

Met reclame wordt bedoeld handelsreclame. Handelsreclame wordt als volgt gedefinieerd: het in het openbaar aanprijzen van of aandacht vestigen op diensten, goederen, activiteiten of namen met het kennelijke doel een commercieel belang te dienen (lokborden). Ideële reclame, bijvoorbeeld reclame voor de hartstichting of onderwijs, valt hier niet onder. Hierop wordt nader ingegaan onder het kopje ‘borden die niet onder de Wegenverordening vallen’

Uitgangspunt is dat reclame veelal geen direct functionele betekenis voor de weggebruiker heeft. De toepassing of de wenselijkheid ervan in de directe omgeving van de weg moet zorgvuldig worden afgewogen, aangezien reclame een afleidende werking kan hebben. Daarnaast wil de provincie Limburg als zijnde wegbeheerder haar wegbeeld overzichtelijk houden.

Verder uitwerking van het beleid met betrekking tot handelsreclame is opgenomen in de provinciale richtlijn ‘richtlijn handelsreclame’. In deze richtlijn zijn een aantal eisen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden om in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning voor het plaatsen van reclame langs de weg.

Ad 3: Borden bij evenementen

Op/aan wegen vinden jaarlijks diverse evenementen plaats. Vanuit verkeersveiligheids- en doorstromingsmotieven kan het noodzakelijk zijn, dat naar de locatie waar het evenement plaatsvindt tijdelijk wordt verwezen. Hierbij gelden de volgende specifieke uitgangspunten:

  • A.

    evenementen hebben een tijdelijk karakter, verwijzing naar evenementen zijn daarom gedurende een beperkte periode op/aan de weg aanwezig. In de vergunning wordt dan ook een zo kort mogelijke periode aangehouden voor het aanwezig mogen zijn van borden op/aan de weg.;

  • B.

    de provincie staat geen andere verwijzing naar een evenement op/aan provinciale wegen toe dan wanneer het evenemententerrein of de -locatie bereikt kan worden door het volgen van de utilitaire of reguliere bewegwijzering of doelverwijzingsborden (van grof naar fijn principe).

Een vergunning wordt alleen verleend bij evenementen indien dit noodzakelijk is vanuit verkeersveiligheids- en doorstromingsmotieven. Om invulling te geven aan deze criteria wordt onder andere gekeken naar het aantal verkeersbewegingen en de bezoekersaantallen.

Ad 4a: Motto- en argumentatieborden of andere uitingen

Motto- en argumentatieborden of andere uitingen zijn geen bewegwijzering. Het zijn ook geen verkeersborden. Toch zijn deze borden of uitingen, net als verkeersborden, bedoeld om het gedrag van weggebruikers te beïnvloeden. Motto- en argumentatieborden of andere uitingen zijn borden bedoeld om de weggebruiker verkeersrelevante informatie te verschaffen alsmede, om aandacht te schenken aan veilig verkeersgedrag, zoals borden van 3VO, ROVL, Verkeershandhavingsteam politie, Verkeersveiligheidsprojecten, etc.

Aandacht wordt gevraagd voor bijvoorbeeld ‘Bob jij of Bob ik?’ en ‘Gordels om, ook achterin’. Voor de plaatsing van deze borden op/aan de weg is een vergunning nodig. De provincie toetst of door de aanwezigheid, hoeveelheid, afmeting of uitvoering van de borden de belangen die de Wegenverordening beschermt in het geding komen. In de provinciale richtlijn ‘Richtlijn overige borden en andere uitingen’ is een uitwerking van het van toepassing zijnde beleid te vinden.

Ad 4b: Projectborden

Projectborden zijn borden die geplaatst worden bij projecten aan wegen zoals bijvoorbeeld bij het onderhoud of het aanleggen van een weg. Voor de plaatsing van deze borden op/aan de weg is een vergunning nodig. De provincie toetst of door de aanwezigheid, hoeveelheid, afmeting of uitvoering van de borden de belangen die de Wegenverordening beschermt in het geding komen. In de provinciale richtlijn ‘Richtlijn overige borden en andere uitingen’ is een uitwerking van het van toepassing zijnde beleid te vinden.

Borden die niet onder de Wegenverordening vallen

Ad 1: Ideële reclame

Ideële reclame (bijvoorbeeld reclame voor verkiezingen, onderwijs, hartstichting enz.) valt onder de vrijheid tot het openbaren van gedachten en gevoelens zoals bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Ondanks dat voor deze aanduidingen geen vergunningplicht geldt, kunnen wel beperkingen worden verbonden aan de afmetingen en de bevestigingsplaats op/aan de weg.

Voor ideële reclame gelden wel de verboden als opgenomen in artikel 2.1 van de Wegenverordening provincie Limburg 2008. Daar waar door de aanwezigheid, hoeveelheid, afmeting of uitvoering van de borden of constructies verkeersonveilige situaties of doorstromingsproblemen ontstaan (verstoring wegbeeld, uitzichtbelemmering), kan de provincie optreden. Bij de toetsing van het verkeersveiligheid aspect wordt o.a. aansluiting gezocht bij de richtlijn overige borden en andere uitingen.

Het is dan ook verstandig om vooraf contact op te nemen met de Provincie om in overleg te treden over de te plaatsen borden.

Ad 2: Verkeersborden

Verkeersborden vallen niet onder de Wegenverordening provincie Limburg 2008. Deze borden worden door of namens de wegbeheerder geplaatst. Onder verkeersborden vallen de borden als bedoeld in artikel 4 van het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (verder te noemen BABW)

Volgens artikel 4 BABW vallen de volgende borden onder de definitie verkeersborden:

  • 1.

    Verkeersborden die een gebod, verbod of adviessnelheid betreffen zijn vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (verder te noemen RVV 1990), hoofdstukken A tot en met H;

  • 2.

    Verkeersborden die een gevaar aanduiden zijn vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het RVV 1990, hoofdstuk J;

  • 3.

    Verkeersborden die overige informatie voor de weggebruikers bevatten, moeten, voor zover in de hoofdstukken K en L uit bijlage 1 behorende bij het RVV 1990 niet een bepaald model is voorgeschreven, bestaan uit een rechthoekig bord waarop de letters, cijfers of symbolen in een blauw veld zijn geplaatst.

  • Ad 1:

    De borden genoemd onder punt 1 mogen uitsluitend op basis van een verkeersbesluit zoals bedoeld in artikel 15 Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 12 BABW worden geplaatst. De bevoegde wegbeheerder neemt daarvoor het besluit en plaatst de borden.

  • Ad 2:

    De borden genoemd onder punt 2 plaatst de wegbeheerder vanuit diens zorgplicht voor haar wegen. Voor het plaatsen van deze borden is geen verkeersbesluit nodig.

  • Ad 3:

    De borden genoemd onder punt 3 is reguliere bewegwijzering zoals bedoeld in hoofdstuk K van bijlage 1 behorende bij het RVV 1990. Met de reguliere bewegwijzering kan naast naar steden en dorpen ook naar objecten en terreinen verwezen worden.

Verwijzing naar objecten en terreinen kan ook met andersoortige bewegwijzering, bijvoorbeeld met BEW-borden. Verwijzing met deze borden is niet in één van de hoofdstukken uit het RVV 1990 benoemd. Toch vallen deze borden onder de definitie van verkeersbord. Voor het plaatsen van deze borden wordt overleg gevoerd en een (tijdelijke) toestemming verleend om de verkeersborden te plaatsen.

2.2.3.3 Kabels en leidingen

Het is verboden om zonder vergunning op grond van artikel 2.2 onder c kabels en leidingen aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het betreft onder meer kabels en leidingen voor telecommunicatie, elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen en rioleringen. Van dit verbod kan vrijstelling worden verleend door algemene regels (acceptatie melding) of door een vergunning. Indien voldaan wordt aan de algemene regels zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1B is het niet nodig een vergunning aan te vragen. Een melding is voldoende. Indien aan de algemene regels wordt voldaan wordt de melding schriftelijk geaccepteerd en kunnen de werkzaamheden worden gestart. In de gevallen waarin niet mogelijk is het werk volgens de algemene regels te verrichten moet een vergunning worden aangevraagd. Een uitzondering geldt voor werkzaamheden in verband met storingen en andere voorvallen die direct ingrijpen noodzakelijk maken. Deze werkzaamheden moeten via e-mail (provincialewegen@prvlimburg.nl) worden gemeld en mogen starten zonder dat de melding schriftelijk wordt geaccepteerd.

Indien kabels en leidingen in opdracht van Gedeputeerde Staten gewijzigd moeten worden kan in sommige gevallen voor het geleden nadeel een compensatie worden geboden. Dit heeft te maken met de verplichting van de overheid om in de gevallen waarin zij handelt in het kader van de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak, de betrokken belangen af te wegen. Wanneer besluitvorming van de overheid onevenredig nadeel met zich mee brengt, moet de overheid het geleden nadeel, indien dit het maatschappelijk risico te boven gaat, compenseren. De compensatieregeling van artikel 19 Wegenverordening provincie Limburg 1989 zal gelden totdat een nieuwe regeling is vastgesteld.

Paragraaf 3: Vergunning en algemene regels

3.1 Vergunning en algemene regels (artikel 3.1)

3.1.1 Artikel vergunning en algemene regels (artikel 3.1)

Artikel 3.1 Vergunning en algemene regels

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen de in artikel 2.2 bedoelde vergunning op aanvraag of ambtshalve verlenen.

  • 2.

    Aan de vergunning kunnen Gedeputeerde Staten voorschriften of beperkingen verbinden ter bescherming van de belangen die deze verordening beschermt. Degene aan wie de vergunning is verleend is verplicht de voorschriften of beperkingen na te leven.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen algemene regels opstellen voor nader door hen te bepalen gevallen. In zo een geval is een vergunning als genoemd in het eerste lid niet noodzakelijk.

  • 4.

    Voor werken die door of namens de provincie worden uitgevoerd, is geen vergunning vereist.

  • 5.

    Een vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken indien:

    • a.

      dit in het belang van het gebruik van de wegen, dan wel ter bescherming van de wegen of kunstwerken nodig is;

    • b.

      de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet of niet behoorlijk worden nageleefd;

    • c.

      van de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van meer dan twee jaren geen gebruik is gemaakt;

    • d.

      een verandering in omstandigheden of inzichten dit rechtvaardigt;

    • e.

      de vergunning is verleend tengevolge van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens;

    • f.

      de houder van de vergunning hiervoor verzoekt.

3.1.2 Toelichting vergunningen en algemene regels (artikel 3.1)

Lid 1: Vergunning voor verboden van artikel 2.2

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om een vergunning te verlenen voor de relatieve verbodsbepalingen opgenomen in artikel 2.2.. Een vergunning wordt verleend op aanvraag, maar kan ook ambtshalve verleend worden. Een vergunning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht is op deze procedure van toepassing.

Lid 2: Voorschriften of beperkingen vergunning

In de vergunning kunnen voorschriften of beperkingen worden opgenomen. Degene aan wie de vergunning is verleend dient deze voorschriften en beperkingen na te leven. De voorschriften of beperkingen worden gesteld ter bescherming van de belangen die deze verordening beschermt. De belangen die deze verordening beschermt zijn opgenomen in beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008.

Lid 3: Algemene regels

Deze bepaling biedt de mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om algemene regels op te stellen eventueel met een meldingensysteem.

Lid 4: Uitzondering voor werkzaamheden door of namens provincie uitgevoerd

In deze bepaling is opgenomen dat de verbodsbepalingen niet gelden voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door of namens de provincie. Reden hiervoor is, dat bij deze werkzaamheden de belangen die deze verordening beschermt reeds worden meegenomen in (verkeers)besluiten.

Lid 5: Intrekken en wijzigingen vergunning

Het intrekken of wijzigen van de vergunning wordt per geval beoordeeld. Het intrekken of wijzigen van de vergunning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Deze wet is van toepassing op deze procedure.

3.1.3 Nadere uitwerking vergunningen en algemene regels (artikel 3.1)

3.1.3.1 Vergunning voor verboden artikel 2.2 (artikel 3.1 lid 1)

Een vergunning kan alleen verleend worden voor de relatieve verboden opgenomen in artikel 2.2. Een vergunning voor de absolute verboden opgenomen in 2.1.is niet mogelijk. In de meeste gevallen zal een vergunning door een derde aangevraagd worden, maar het verlenen van een vergunning door de provincie (ambtshalve) is ook mogelijk. Gedeputeerde Staten kunnen algemene regels opstellen. Indien Gedeputeerde Staten algemene regels hebben opgesteld is een vergunning niet nodig (zie 3.1.3.3 Algemene regels). Daarnaast is geen vergunning noodzakelijk voor werkzaamheden die door of namens de provincie worden uitgevoerd (zie 3.1.3.4 Werkzaamheden door of namens Gedeputeerde Staten).

Een vergunning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht is op de vergunningenprocedure van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht biedt waarborgen voor een zorgvuldige behandeling en de mogelijkheid van inspraak voor betrokkenen. Daarnaast is een termijn opgenomen waarbinnen een besluit op de aanvraag genomen dient te worden.

3.1.3.2 Voorschriften of beperkingen (artikel 3.1 lid 2)

In de vergunning kunnen voorschriften of beperkingen worden opgenomen. Het verbinden van voorschriften en beperkingen is toegestaan in die gevallen waarin het bevoegde bestuursorgaan een vrije beslissingsbevoegdheid heeft. Uit het oogpunt van duidelijkheid voor de aanvragers van vergunningen, is het aanbevelenswaardig al op voorhand aan te geven dat het bestuursorgaan voorschriften en beperkingen kan verbinden aan een vergunning. De voorschriften of beperkingen worden gesteld ter bescherming van de belangen die de Wegenverordening provincie Limburg 2008 beschermt. Andere voorschriften of beperkingen, dan die de belangen die de Wegenverordening provincie Limburg 2008 beschermt, mogen niet gesteld worden. De belangen die de Wegenverordening provincie Limburg 2008 beschermt zijn opgenomen in hoofdstuk 1 paragraaf 3.2 van deze beleidsnota.

De voorschriften en beperkingen moeten worden nageleefd. Indien de voorschriften niet worden nageleefd dan kan justitie of de provincie Limburg optreden (zie paragraaf 4).

3.1.3.3 Algemene regels (artikel 3.1 lid 3)

Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om algemene regels op te stellen. De algemene regels die Gedeputeerde Staten hebben gesteld zijn per onderwerp opgenomen in de bijlage van deze beleidsnota.

Gedeputeerde Staten kunnen voor zowel de absolute verboden (artikel 2.1) als voor de relatieve verboden (artikel 2.2.) algemene regels opstellen.

Bij de absolute verboden (artikel 2.1) zijn de algemene regels een aanscherping. Het overschrijden van deze regels levert een handeling op die in strijd is met de absolute verboden.

Bij de relatieve verboden (artikel 2.2) zijn de algemene regels (acceptatie melding) een vervanging van de vergunning, zoals opgenomen in artikel 3.1 lid 1. Als er voldaan wordt aan de algemene regels is de aanvraag van een vergunning niet nodig. Er dient wel een melding gedaan te worden. Indien aan de algemene regels wordt voldaan zal de melding schriftelijk geaccepteerd worden. Na acceptatie van de melding kan men starten met de betreffende werkzaamheden/handelingen.

Voor verdere uitwerking wordt verwezen naar de bijlage waar per onderwerp de algemene regels en de procedure nader is uitgewerkt.

3.1.3.4 Werkzaamheden door of namens Gedeputeerde Staten (artikel 3.1 lid 4)

Als de werkzaamheden worden uitgevoerd door of namens Gedeputeerde Staten hoeft geen vergunning aangevraagd te worden. Reden hiervoor is, dat bij deze werkzaamheden de belangen die de Wegenverordening provincie Limburg 2008 beschermt reeds worden meegenomen in (verkeers)besluiten. De belangen die deze verordening beschermt zijn opgenomen in hoofdstuk 1 paragraaf 3.2 van deze beleidsnota.

3.1.3.5 Intrekken en wijzigen van een vergunning (artikel 3.1 lid 5)

In dit lid zijn de gronden genoemd waarin een vergunning ingetrokken of gewijzigd kan worden. Het facultatieve karakter van dit artikel blijkt uit het woord ‘kan’. Per geval moeten de omstandigheden worden beoordeeld en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. Niet iedere omstandigheid zal immers een intrekking of wijziging van de vergunning rechtvaardigen.

Het intrekken of wijzigen van de vergunning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht is op deze procedure van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht biedt waarborgen voor een zorgvuldige behandeling en de mogelijkheid van inspraak voor betrokkenen tegen het wijziging- of intrekkingbesluit. Zo moet gedurende de voorbereiding op het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning de belanghebbende(n) worden gehoord (artikel 4:8 Awb).

Paragraaf 4: Strafbepalingen

4.1 Strafbepaling (artikel 4.1)

4.1.1 Artikel strafbepaling (artikel 4.1)

Artikel 4.1 Strafbepaling

Handelen in strijd met de in deze verordening opgenomen bepalingen of niet naleving van een of meer aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 3 maanden of een geldboete van de tweede categorie, zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

4.1.2 Toelichting strafbepaling (artikel 4.1)

Deze bepaling regelt de straf indien de Wegenverordening provincie Limburg 2008 niet wordt nageleefd.

De bevoegdheid van Provinciale Staten om een bepaling over de straf te mogen opleggen is geregeld in artikel 150 van de Provinciewet. Provinciale Staten kunnen op overtreding van hun verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

4.2 Overtreding (artikel 4.2)

4.2.1 Artikel overtreding (artikel 4.2)

Artikel 4.2 Overtreding

Behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren zijn met de zorg voor de naleving van het gestelde in deze verordening belast de door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren.

4.2.2 Toelichting overtredingen (artikel 4.2)

Naast de ambtenaren genoemd in artikel 141 Wetboek van Strafvordering, meestal de politie, die de verordening kunnen handhaven, kunnen Gedeputeerde Staten ook nog zelf ambtenaren (laten) aanwijzen die de verordening kunnen handhaven. Dit kunnen buitengewone opsporingsambtenaren (verder te noemen BOA’s) zijn in de zin van artikel 142 Wetboek van Strafvordering of toezichthouders in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

BOA’s in de zin van artikel 142 Wetboek van Strafvordering

Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het Wetboek van Strafvordering ambtenaren laten aanwijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 142 bepaalt: ‘Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast de personen die bij bijzonderde wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, of die bij verordening zijn belast met het toezicht op naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. In het besluit Buitengewoon opsporingsambtenaar zijn nadere regels gegeven over onder meer de aanwijzing, de instructie en de eisen waaraan BOA’s moeten voldoen.’.

De door Gedeputeerde Staten zelf aangewezen ambtenaren op grond van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, dat een toezichthouder bij of krachtens wet als toezichthouder moet worden aangewezen. De toezichthouder heeft de beschikking over bevoegdheden als genoemd in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover een dergelijke bevoegdheid niet bij wet is uitgezonderd. De toezichthouder werkt onder verantwoording van het bestuursorgaan (Gedeputeerde Staten). De toezichthouder maakt overtredingen ongedaan langs de bestuurlijke weg; via een last onder dwangsom of bestuursdwang.

4.2.3 Nadere uitwerking overtreding (artikel 4.2)

Het Wetboek van Strafvordering biedt in artikel 142 de mogelijkheid om speciale opsporingsambtenaren aan te wijzen ten behoeve van de handhaving of naleving van de bepalingen van bijzondere wetten of verordeningen.

Bij handhaving in het algemeen is er sprake van twee aspecten: de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving. Strafrechtelijke sancties worden opgelegd door de strafrechter. De Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.

Van bestuursrechtelijke handhaving is sprake als toezicht op de naleving wordt uitgeoefend of sancties worden opgelegd door bestuursorganen die niet met strafvordering zijn belast (zoals bijvoorbeeld de provincie). Dit kunnen herstelsancties zijn, zoals toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, of punitieve sancties, zoals een bestuurlijke boete of een als straf bedoelde intrekking van een begunstigende beschikking. De Algemene wet bestuursrecht stelt regels over toezichtsbevoegdheden, bestuursdwang en de bestuursrechtelijke dwangsom.

In de straf- en handhavingbepalingen is niet de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en dwangsom opgenomen omdat deze bevoegdheid rechtstreeks voortvloeit uit artikel 122 en verder van de Provinciewet.

Paragraaf 5: Overgangs- en slotbepaling

5.1 Overgangsbepaling (artikel 5.1)

5.1.1 Artikel overgangsbepaling (artikel 5.1)

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    Ontheffingen die zijn verleend voor de inwerkingtreding van deze verordening blijven van kracht en worden gelijkgesteld met een vergunning die op basis van deze verordening is verleend.

  • 2.

    Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend waarop nog geen besluit is genomen, worden geacht te zijn ingediend op basis van deze verordening.

5.1.2 Toelichting overgangsbepaling (artikel 5.1)

Deze bepaling zorgt voor de overgang tussen de twee verordeningen. Ontheffingen die verleend zijn voor het inwerking treden van deze verordening blijven van kracht. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de verordening maar waarop nog geen beslissing is genomen, worden op basis van de nieuwe verordening behandeld. Bepalend is dus of op het moment van de inwerkingtreding de ontheffing is verleend.

5.1.3 Nadere uitwerking overgangsbepaling (artikel 5.1)

5.1.3.1 Gelijkstelling ontheffing verleend voor inwerkingtreding Wegenverordening provincie Limburg 2008 (artikel 5.1 lid 1)

Er dient rekening gehouden te worden met de bestaande toestand zoals die op 1 maart 2008 aanwezig was. In artikel 5.1 lid 1 is het overgangsrecht geregeld. Het overgangsrecht houdt in:

Ontheffing/vergunning verleend voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 (legale situaties)

Ontheffingen die zijn verleend voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 blijven van kracht. De ontheffingen worden gelijkgesteld met een vergunning die op basis van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 is verleend. Dit is ook van toepassing op vergunningen en ontheffingen die verleend zijn door of namens een ander bestuursorgaan ten aanzien van een weg die in het kader van de Wet Herverdeling Wegenbeheer door de provincie Limburg is overgenomen.

Indien de ontheffing of vergunning die verleend is voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 niet overeenkomt met de nieuwe regels dan kan besloten worden de ontheffing/vergunning te wijzigen of in te trekken.

Geen ontheffing/vergunning verleend voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 (illegale situaties)

Voor situaties die voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg geen ontheffing/vergunning is verleend, maar niet in strijd is met de Wegenverordening provincie Limburg 2008 kan op verzoek of ambtshalve een vergunning worden verleend.

Voor situaties die voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg geen ontheffing of vergunning is verleend en in strijd zijn met de Wegenverordening Provincie Limburg 2008 kan op basis van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 handhavend opgetreden worden.

5.1.3.2 Aanvragen die ingediend zijn voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 (artikel 5.1 lid 2)

Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Wegenverordening provincie Limburg 2008, maar waarop nog geen beslissing is genomen, worden op basis van de Wegenverordening provincie Limburg behandeld. Bepalend is dus of op 1 maart 2008 reeds een besluit is genomen op de aanvraag.

5.2 Slotbepaling (artikel 5.2)

5.2.1 Artikel slotbepaling (artikel 5.2)

Artikel 5.2 Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2008.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Wegenverordening provincie Limburg 2008’.

  • 3.

    De ‘Wegenverordening provincie Limburg’ vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten d.d. 19 februari 1993 (E-309), laatstelijk gewijzigd bij besluit van provinciale Staten d.d. 31 oktober 1997, vervalt op de in het eerste lid van dit artikel genoemde datum.

5.2.2 Artikel slotbepaling (artikel 5.2)

In deze bepaling wordt de intrekking van de oude Wegenverordening, de inwerkingtreding van de nieuwe Wegenverordening en de aanhaaltitel geregeld.

5.2.3 Nadere toelichting slotbepaling (artikel 5.2)

De wegenverordening provincie Limburg 2008 is op 1 maart 2008 inwerking getreden. Vanaf 1 maart 2008 is de oude verordening de ‘Wegenverordening provincie Limburg’ niet meer van toepassing.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd,

L.J.P.M. Frissen,

voorzitter

 

drs. W.L.J. Weijnen,

secretaris

Uitgegeven, 21 februari 2008

De Secretaris,

drs. W.L.J. Weijnen

 

Bijlage 1: Algemene regels

A. Beplanting

B. Kabels en leidingenBijlage 1a: Beplanting

Bijlage 1a: Beplanting

Korte toelichting:

Het is verboden om beplanting aan te brengen zodanig dat het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg belemmert wordt of de veiligheid of de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht.

Om een nadere invulling te geven aan deze verboden wordt aansluiting gezocht bij de CROW-publicaties ASVV 2004 ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’ en ‘Handboek Wegontwerp’en onderstaande algemene regels.

Voor verdere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 2 paragraaf 2 absolute verboden.

Algemene regels beplanting

Voor beplanting gelden de volgende algemene regels:

  • -

    in slechte staat verkerende delen van de beplanting, die op de weg kunnen vallen, moeten onmiddellijk worden verwijderd;

  • -

    op de weg gevallen beplanting moet onmiddellijk worden verwijderd;

  • -

    onderhoud van beplanting moet zodanig plaatsvinden dat er in het profiel van vrije ruimte geen overhangende beplanting aanwezig is. Het profiel van vrije ruimte wordt bepaald conform de CROW-publicaties ASVV 2004- ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’ en ‘Handboek Wegontwerp’ met dien verstande, dat voor (brom)fietspaden en parallelwegen de minimale doorrijhoogte van de hoofdrijbaan van toepassing is;

  • -

    toelichting: in verband met gladheidbestrijding wordt voor (brom)fietspaden en parallelwegen de minimale doorrijhoogte van de hoofdrijbaan van toepassing verklaard;

  • -

    binnen de uitzichtdriehoek mag geen beplanting hoger dan 30 cm aanwezig zijn.

Bijlage b: Kabels en leidingen

Korte toelichting:

Het is verboden om zonder vergunning op grond van artikel 2.2 onder c kabels en leidingen aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het betreft onder meer kabels en leidingen voor telecommunicatie, elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen en rioleringen. Van dit verbod kan vrijstelling worden verleend door algemene regels (acceptatie melding) of door een vergunning. Indien voldaan wordt aan de algemene regels zoals deze hieronder zijn opgenomen is het niet nodig een vergunning aan te vragen. Een melding is voldoende. Voor de melding dient gebruik te worden gemaakt van het meldingenformulier kabels en leidingen. Indien aan de algemene regels wordt voldaan wordt de melding schriftelijk geaccepteerd en kunnen de werkzaamheden worden gestart. In de gevallen waarin niet mogelijk is het werk volgens de algemene regels te verrichten moet een vergunning worden aangevraagd. Voor de aanvraag van een vergunning dient gebruikt te worden gemaakt van het aanvraagformulier kabels en leidingen. Een uitzondering geldt voor werkzaamheden in verband met storingen en andere voorvallen die direct ingrijpen noodzakelijk maken. Deze werkzaamheden moeten via e-mail (provincialewegen@prvlimburg.nl) worden gemeld en mogen starten zonder dat de melding schriftelijk wordt geaccepteerd.

Algemene Regels

  • 1.

    De kabels en leidingen moeten in de achterberm tussen de verharding en de bermsloot resp. eigendomsgrens worden gelegd.

  • 2.

    De kabels en leidingen moeten buiten de verharding worden gelegd, tenminste 1.50 meter uit de beplanting en tenminste 2.50 meter uit de aslijn van eventueel aanwezige, dan wel geplande bomenrijen.

  • 3.

    Kruisingen met de rijbaanverharding moeten rechthoekig gebeuren.

  • 4.

    De dekking van de kabels en leidingen moet voor CAI 0.60 meter, Telecom 0.60 meter, Elektra LS / MS 0.65 meter, Gas 0.80 meter en voor Water op 1.00 meter een diepte in de grond worden gelegd.

  • 5.

    De kabels en leidingen moeten bij bomen, uitwegen, wegenverhardingen en kunstwerken via een persboring respectievelijk via een gestuurde boring worden gelegd, respectievelijk verlegd.

  • 6.

    Wanneer met de uitvoering van een werk is gestart moet het werk onafgebroken en met spoed worden voortgezet.

  • 7.

    In de verharding van de weg mag voor het leggen van de leidingen niet worden gegraven.

  • 8.

    De werken verbonden aan het leggen, onderhouden en verwijderen van de kabels en leidingen moeten door de kabel- en leidingbeheerder op zijn kosten worden uitgevoerd.

    Ook de daarbij behorende verkeersmaatregelen zoals omschreven in de CROW Richtlijnen ‘Werk in Uitvoering Maatregelen op autosnelwegen (96a)’ en ‘Werk in Uitvoering Maatregelen op de rijbaan (96b)’, (hierna CROW-publicatie 96b en 96a) en de eventueel door of vanwege Gedeputeerde Staten van Limburg te geven aanvullingen, zijn voor rekening van de kabel- en leidingbeheerder.

  • 9.

    Verzakkingen van bermen, verhardingen, sloottaluds, oevers enz. die het gevolg zijn van de uitgevoerde werken, moeten gedurende een jaar na uitvoering door de kabel- en leidingbeheerder en op zijn kosten worden bijgewerkt. Ook de daarbij behorende verkeersmaatregelen zoals omschreven in de CROW-publicatie 96a en 96b en de eventueel door of vanwege Gedeputeerde Staten van Limburg te geven aanvullingen zijn voor rekening van de kabel- en leidingbeheerder.

  • 10.

    Het profiel van de te graven sleuven voor het leggen, verleggen of herstellen van kabels en leidingen moet zo klein mogelijk worden gehouden. Voordat met graafwerkzaamheden in wegbermen wordt gestart moet de berm worden gemaaid en maaisel worden afgevoerd.

  • 11.

    Na het einde van de werkdag moeten de sleuven/gaten worden gedicht en de verkeersmaatregelen worden weggedraaid.

  • 12.

    De verontreinigde weg moet direct worden gereinigd en na reiniging moet in de periode van oktober – april de weg worden afgestrooid met strooizout.

  • 13.

    De materialen afkomstig uit de ontgravingen moeten door het districtshoofd worden gekeurd in verband met eventuele noodzakelijke grondslagverbetering. Indien grondslagverbetering noodzakelijk is moet de kabel- en leidingbeheerder dit op zijn kosten uitvoeren.

  • 14.

    Binnen een helling van 1:1 uit de verhardingen van de hoofdrijbaan/het fietspad, mag geen grond worden geroerd. Indien het niet mogelijk is buiten de helling van 1:1 naast de verharding de werkzaamheden te verrichten, dan moet de sleuf gevuld en verdicht worden met cunetzand. De verdichting na uitvoering van de werkzaamheden moet minimaal gelijk zijn aan de gemeten verdichting voor aanvang van de werkzaamheden.

  • 15.

    De van opgebroken elementverhardingen afkomstige materialen (klinkers, tegels) moeten door het districtshoofd worden gekeurd. Na keuring mogen deze materialen, voor zover zij naar het oordeel van het districtshoofd nog voor hergebruik geschikt zijn, nogmaals worden gebruikt. In de plaats van de niet meer bruikbare materialen moeten nieuwe materialen worden bijgeleverd van dezelfde hoedanigheid zoals ook door de Provincie Limburg bij het vernieuwen van bestratingen worden gebruikt. Oude en nieuwe bestratingmaterialen mogen niet door elkaar worden gebruikt, maar moeten in aaneengesloten vakken, volgens aanwijzing van het districtshoofd, worden gelegd.

  • 16.

    De van andere verhardingen dan bestratingen afkomstige materialen (asfalt, beton) moeten door het districtshoofd worden gekeurd. Deze materialen mogen, zo zij daartoe naar het oordeel van het districtshoofd nog geschikt zijn, opnieuw worden verwerkt. De voor herstel van de verhardingen ontbrekende materialen moeten worden bijgeleverd. De verwerking van deze materialen moet gebeuren naar de aard van de verharding.

  • 17.

    Begroeide oppervlakken waarin sleuven zijn gemaakt moeten in de oorspronkelijke toestand worden hersteld.

  • 18.

    De van de werken overgebleven grond, puin en andere materialen moeten van de weg worden afgevoerd. Binnen het wegprofiel mogen geen bouwstoffen worden opgeslagen.

  • 19.

    Indien de kabels boven duikers komen te liggen moeten deze in mantelbuizen worden gelegd.

  • 20.

    Bij het kruisen van een waterlossing nabij een kunstwerk moeten de kabels en leidingen in de daartoe aanwezige kabeldoorvoering worden gelegd.

  • 21.

    De tot de leiding behorende delen, die tot in het oppervlak van de verharding of van de bermen reiken, mogen niet hoger dan de verharding of bermen komen. Indien de hoogte van de verharding of van de bermen verandert moet de hoogte van de tot de leiding behorende delen navenant worden aangepast.

  • 22.

    Indien het voor de uitvoering van de werken noodzakelijk is dat wegmeubilair tijdelijk moet worden verwijderd, moet het wegmeubilair op de juiste plaats worden teruggezet. Hiertoe moet de plaats van het wegmeubilair, voordat tot verwijdering wordt overgegaan, in het terrein worden vastgelegd.

  • 23.

    De kabel en leidingbeheerder is verplicht de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de Provincie Limburg, dan wel derden, tengevolge van het gebruik van de ontheffing of toestemming schade lijden.

  • 24.

    De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder toepassing van de meest recente CROW-publicatie 96a of 96b.

  • 25.

    Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet veiligheidskleding worden gedragen. De veiligheidskleding moet voldoen aan de Europese norm voor veiligheidskleding (NEN – EN 471), klasse II of III en aan ‘de Richtlijnen en specificatie voor veiligheidskleding bij wegwerkzaamheden op rijkswegen’ van Rijkswaterstaat. De veiligheidskleding moet uitgevoerd zijn in de kleur fluorescerend oranje/rood en moet in zodanige staat verkeren dat de waarneembaarheid voldoende is gewaarborgd.

Algemene regels vóór aanvang van de werkzaamheden

  • 1.

    De kabel- en leidingbeheerder moet 8 weken voor aanvang van de werkzaamheden deze werkzaamheden schriftelijk melden bij Gedeputeerde Staten van Limburg, bureau Beheer, Postbus 5700, 6202 MA Maastricht. Hiertoe moet gebruik worden gemaakt van het meldingformulier ‘Kabel en Leidingwerken’.

  • 2.

    De werkzaamheden mogen pas starten nadat de melding is geaccepteerd na ontvangst van de acceptatiebrief van Gedeputeerde Staten van Limburg, dan wel de aanvraag om vergunning is gehonoreerd door afgifte van een vergunning van Gedeputeerde Staten van Limburg.

  • 3.

    48 Uur vóór de uitvoering van de werkzaamheden moet telefonisch contact worden opgenomen met de Dienst Wegen. Tevens moet een telefoonnummer worden opgegeven waarop de kabel- en leidingbeheerder én de uitvoerder van de werkzaamheden 24 uur per dag bereikbaar zijn.

  • 4.

    De kabel- en leidingbeheerder moet werkzaamheden in verband met storingen en andere voorvallen die direct ingrijpen noodzakelijk maken, direct via e-mail aan de Dienst Wegen melden op het volgende e-mailadres:

  • 5.

    Indien voor of tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moet worden afgeweken van het plan waarvoor toestemming is verkregen, moet de kabel- en leidingbeheerder dit direct op het e-mailadres: provincialewegen@prvlimburg.nl bij de Dienst Wegen melden.

  • 6.

    Indien de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd moet de kabel- en leidingbeheerder dit direct op het e-mailadres: provincialewegen@prvlimburg.nl bij de Dienst Wegen melden.

  • 7.

    Indien de werkzaamheden niet binnen zes maanden na meldingsdatum kunnen worden uitgevoerd moet, met het oog op wellicht gewijzigde wegomstandigheden, opnieuw een schriftelijke melding worden gedaan, respectievelijk een aanvraag om vergunning worden ingediend bij Gedeputeerde Staten van Limburg, bureau Beheer, Postbus 5700, 6202 MA Maastricht.

  • 10.

    Na uitvoering van de werkzaamheden moet de kabel- en leidingbeheerder direct telefonisch contact opnemen met de Dienst Wegen.

  • 11.

    Na uitvoering van de werkzaamheden moet de kabel- en leidingbeheerder zich als eigenaar van de leidingen en of kabels bij het KLIC melden. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van telefoonnummer 0800-0080 of van de website (www.Klic.nl).