Regeling vervallen per 03-07-2014

Gedragscode bestuurlijke integriteit provincie Limburg

Geldend van 22-12-2006 t/m 02-07-2014

Intitulé

Gedragscode bestuurlijke integriteit provincie Limburg

GEDRAGSCODE BESTUURLIJKE INTEGRITEIT PROVINCIE LIMBURG

DEEL I, ALGEMEEN KADER VOOR BESTUURLIJKE INTEGRITEIT

Bestuurders stellen bij hun handelen de kwaliteit van het openbaar bestuur centraal. Integriteit van het openbaar bestuur is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De belangen van de provincie Limburg, en in het verlengde daarvan die van de burgers, zijn het primaire richtsnoer.

Bestuurlijke integriteit houdt in dat de verantwoordelijkheid, die met de functie samenhangt, wordt aanvaard. Dat betekent onder meer dat zij zich permanent ervan bewust moeten zijn dat zij voor de gemeenschap werken en besluiten nemen over de besteding van gemeenschapsgeld. Zij moeten bereid zijn om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording wordt intern afgelegd aan collega-bestuurders, maar ook extern aan organisaties en burgers voor wie bestuurders hun functie vervullen.

De volgende kernbegrippen zijn daarbij leidend en plaatsen bestuurlijke integriteit in een breder perspectief.

Dienstbaarheid Het handelen van een bestuurder is gericht op het belang van de provincie en op de organisaties en burgers die daarvan deel uitmaken.

Functionaliteit Het handelen van een bestuurder heeft een herkenbaar verband met de functie die hij in het bestuur vervult.

Onafhankelijkheid Het handelen van een bestuurder wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden.

Openheid Het handelen van een bestuurder is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn beweegredenen daarbij.

Betrouwbaarheid Op een bestuurder moet men kunnen rekenen. Die houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven.

Zorgvuldigheid Het handelen van een bestuurder is erop gericht dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen. Deze kernbegrippen zijn de toetssteen voor de volgende gedragsafspraken. Gedragingen moeten aan deze kernbegrippen kunnen worden getoetst.

DEEL II, GEDRAGSCODE BESTUURLIJKE INTEGRITEIT

1 Algemene bepalingen

  • 1.1

    Deze gedragscode geldt voor de commissaris van de Koningin in Limburg en voor de leden van Gedeputeerde en Provinciale Staten van Limburg. Zij worden hierna als "bestuurders" aangeduid.

  • 1.2

    De code is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 1.3

    Bestuurders ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code.

  • 1.4

    In gevallen waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt beoordeling plaats in het college van Gedeputeerde Staten als het om een lid van dat college gaat, dan wel in het presidium als het een lid van Provinciale Staten betreft.

2 Belangenverstrengeling en aanbesteding

  • 2.1

    Een bestuurder doet opgave van zijn belangen in ondernemingen en organisaties, waarmee de provincie zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 2.2

    Bij privaat-publieke samenwerkingsrelaties voorkomt de bestuurder (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen.

  • 2.3

    Een oud-bestuurder wordt het eerste jaar na de beëindiging van zijn ambtstermijn uitgesloten van het tegen beloning verrichten van werkzaamheden voor de provincie.

  • 2.4

    Van de vorige bepaling kan met redenen omkleed ontheffing worden verleend door Gedeputeerde Staten als het om een lid van dát college gaat en door het presidium als het een lid van Provinciale Staten betreft.

  • 2.5

    Onder een beloning, als bedoeld in lid 2.3, wordt niet verstaan een vergoeding op basis van de Verordening regelende de geldelijke en andere rechtspositionele voorzieningen ten behoeve van staten- en commissieleden.

  • 2.6

    Een bestuurder die familie- of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de provincie, onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht.

  • 2.7

    Een bestuurder neemt van een aanbieder van diensten aan de provincie geen faciliteiten of diensten aan, die zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder zouden kunnen beïnvloeden.

3 Nevenfuncties

  • 3.1

    Een bestuurder maakt melding van al zijn nevenfuncties en geeft daarbij tevens aan of de functie wel of niet bezoldigd is. Deze gegevens worden openbaar gemaakt.

  • 3.2

    De kosten die een bestuurder maakt in verband met een nevenfunctie uit hoofde van het ambt, worden vergoed door de instantie waar de nevenfunctie wordt uitgeoefend.

  • 3.3

    Een lid van Gedeputeerde Staten dat een nevenfunctie wil vervullen anders dan uit hoofde van het ambt, legt dit voor aan het college van Gedeputeerde Staten.

4 Stemming

Bestuurders nemen niet deel aan een stemming als het een specifieke aangelegenheid betreft, die hen rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij zij als vertegenwoordiger zijn betrokken. Zij vermijden daarbij ook de schijn van vooringenomenheid of belangenverstrengeling.

5 Informatie

  • 5.1

    Een bestuurder gaat zorgvuldig en correct om met informatie waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij respecteert besluiten met betrekking tot de geheimhouding van informatie.

  • 5.2

    Een bestuurder houdt geen informatie achter, tenzij geheimhouding is opgelegd op basis van de criteria in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 5.3

    Een bestuurder maakt niet ten eigen bate of ten bate van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen (voor)informatie.

6 Aannemen van geschenken

  • 6.1.

    Geschenken en giften die een bestuurder uit hoofde van zijn functie ontvangt en die een waarde van meer dan 50 euro vertegenwoordigen, worden gemeld.

  • 6.2.

    Melding vindt plaats bij de secretaris van Gedeputeerde Staten als het een lid van dat college betreft, dan wel bij de griffier als het een lid van Provinciale Staten betreft.

7 Bestuurlijke uitgaven

Uitgaven worden uitsluitend vergoed als vaststaat, dat zij in het belang zijn van de provincie en voortvloeien uit de aard van de functie als bestuurder.

8 Declaraties

  • 8.1

    Bij declaraties gelden de voorschriften van het provinciale reisbesluit (zie bijlage 3).

  • 8.2

    De bestuurder declareert geen kosten die reeds op andere wijze worden vergoed.

  • 8.3

    In geval van twijfel omtrent een declaratie wordt deze voorgelegd aan de commissaris van de koningin of, in het geval het de commissaris van de koningin betreft, aan zijn waarnemer.

9 Creditcards

Voor het gebruik van creditcards gelden de richtlijnen, die Gedeputeerde Staten op 11 februari 2003 hebben vastgesteld in de nota "Geactualiseerde voorwaarden voor het gebruik van een creditcard" (zie bijlage 4).

10 Gebruik van provinciale voorzieningen

  • 10.1

    Gebruik van provinciale eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan.

  • 10.2

    Als het belang van de provincie daarmee is gediend, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat bestuurders voor hun dienstreizen gebruik maken van een dienstauto met chauffeur. Zij kunnen bepalen dat van de dienstauto gebruik kan worden gemaakt voor woon-werkverkeer of voor de uitoefening van qq-nevenfuncties.

11 Dienstreizen buitenland

  • 11.1

    Een bestuurder neemt deel aan een dienstreis naar het buitenland op kosten van de provincie nadat toestemming is verkregen van Gedeputeerde Staten, als het een lid van Gedeputeerde Staten betreft, of het Presidium, als het een lid van Provinciale Staten betreft.

  • 11.2

    Partners van bestuurders vergezellen deze bij een dienstreis naar het buitenland op kosten van de provincie uitsluitend indien dit functioneel is en nadat toestemming is verkregen van Gedeputeerde Staten respectievelijk het Presidium.

  • 11.3

    Een bestuurder neemt deel aan een buitenlandse reis op kosten van derden nadat toestemming is verkregen van Gedeputeerde Staten respectievelijk het Presidium, waarbij als toetsingscriteria gelden het provinciaal belang dat ermee is gediend en het risico van belangenverstrengeling.

  • 11.4

    Partners van bestuurders vergezellen deze bij een buitenlandse reis op kosten van derden in beginsel voor eigen rekening, tenzij dit functioneel en in het belang van de provincie is; in dat geval komen de kosten, nadat toestemming is verkregen van Gedeputeerde Staten respectievelijk het Presidium, voor rekening van de provincie.

  • 11.5

    Het anderszins meereizen van derden op kosten van de provincie is niet toegestaan.

  • 11.6

    Het is een bestuurder en zijn hem vergezellende partner toegestaan een buitenlandse (dienst)reis voor privé-doeleinden te verlengen mits dat voor eigen rekening geschiedt en nadat Gedeputeerde Staten respectievelijk het Presidium daarvan in kennis zijn gesteld.

  • 11.7

    Onder buitenlandse (dienst)reis wordt verstaan een reis buiten Nederland van 250 kilometer of meer, gemeten vanaf het provinciehuis.

Ondertekening

Provinciale Staten voornoemd,
H.J. Waterborg , vice-voorzitter Mr. J.B.J.M. Stijnen , griffier
Uitgegeven, 21 december 2006
De Griffier der Staten van Limburg Mr. J.B.J.M. Stijnen