Richtlijnen putten en bemalingen

Geldend van 08-09-2008 t/m heden

Intitulé

Richtlijnen putten en bemalingen

Richtlijn putten en bemalingen

Richtlijnen putten en bemalingen

De richtlijnen voor het inrichten en vervangen van peilputten:

  • -

    de filters (pvc minimaal ø 52x60 mm, minimale lengte 1 meter met minimaal 1 meter zandvang eronder), moeten opwaarts worden verlengd met een stijgbuis (pvc minimaal ø 52x60 mm) tot aan maaiveld;

  • -

    om de filters moet een enkelvoudige filter grindomstorting van minimaal 1 meter boven de filters worden aangebracht tot minimaal 0,5 meter onder de filters;

  • -

    waar tussen de stijgbuizen moeilijk doorlatende lagen voorkomen moet het boorgat worden afgedicht met klei;

  • -

    het resterende gedeelte van het boorgat moet worden opgevuld met schoon zand of aanvulgrind;

  • -

    de afwerking van de stijgbuis moet zodanig gebeuren dat de peilbuis met het diepste filter het minst boven maaiveld uitsteekt;

  • -

    de stijgbuizen moeten van een label met nummer worden voorzien;

  • -

    na het gereed komen, moeten de peilbuizen worden schoongepompt;

  • -

    de bovenkant van de peilbuis moet afsluitbaar zijn met een doorboorde afschroefbare dop. Dit geldt niet voor peilputten die zijn voorzien van divers;

  • -

    de peilputten moeten van een putdeksel worden voorzien, die bij voorkeur afsluitbaar is.

De richtlijnen voor het inrichten en vervangen van peilschalen:

  • -

    bij het inrichten van een peilschaal moet deze bij voorkeur aan een vast punt te zetten zijn (bijvoorbeeld pilaar van een brug);

  • -

    eventueel kan over het inrichten van een peilschaal advies worden ingewonnen bij het Waterschap Roer en Overmaas/Peel en Maasvallei.

De richtlijnen voor het inrichten en vervangen van de pompputten:

  • -

    bij een nieuwe pompput moet ter plaatse van de slecht doorlatende lagen vanaf 0,5 meter boven tot 0,5 meter onder deze laag een afdoende afdichting met bentoniet, cementspecie of klei worden aangebracht;

  • -

    het boorgat moet vanaf maaiveld of de werkvloer tot 3 meter diepte of tot de bodem van het puthuisje worden afgedicht met bentoniet, cementspecie of klei;

  • -

    bij het inrichten of vervangen van een pompput mag de pompput slechts uit één watervoerend pakket grondwater onttrekken;

  • -

    putten die tijdelijk niet meer worden gebruikt, dienen onmiddellijk te worden afgedekt met een waterdichte kap.

De richtlijnen voor het definitief buiten gebruikstellen van een pompput:

  • -

    het filter alsmede het traject tot 3 meter boven het filter moet worden volgestort met bentoniet, cementspecie of klei;

  • -

    het traject van 1 tot 4 meter beneden maaiveld moet worden volgestort met bentoniet, cementspecie of klei;

  • -

    ter plaatse van slecht doorlatende lagen moet vanaf 0,5 meter boven tot 0,5 meter onder deze laag bentoniet of cementspecie worden aangebracht;

     of

  • -

    de pompput moet worden volgestort met bentoniet, cementspecie of klei;

De richtlijnen voor het nemen van grondmonsters en beschrijven van boringen:  

  • -

    grondmonsters moeten worden genomen volgens de geldende NEN norm (thans: NEN 5119:1991) voor boren en monstername in de grond en boorbeschrijvingen moeten worden gemaakt volgens de geldige NEN norm (thans: NEN 5104:1989/C1:1990) voor classificatie van onverharde grondmonsters en moeten zodanig zijn dat een juist beeld wordt verkregen van de doorboorde grondlagen.

Deze richtlijnen treden in werking op 8 september 2008.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd,  
L.J.P.M. Frissen, voorzitter
drs. W.L.J. Weijnen, secretaris
 
Uitgegeven, 4 september 2008  
De Secretaris,
drs. W.L.J. Weijnen