Regeling vervallen per 08-05-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning Lingewaal 2011

Geldend van 08-05-2015 t/m 07-05-2015

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Lingewaal 2011

Verordening maatschappelijke ondersteuning Lingewaal 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    a. Aanvrager: een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onder onderdeel 5 en 6 van de wet.

    b. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend

    c. Algemene voorziening: een voorziening waarvan men gebruik kan maken op basis van directe beschikbaarheid en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. De algemene voorziening wordt niet door de gemeente beheerd of verstrekt. De gemeente kan verwijzen naar de voorziening;

    d. Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal: hierin worden door het college nadere regels gesteld ten aanzien van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt en de bijbehorende financiële bedragen;

    e. Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

    f. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

    g. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal;

    h. Compensatieplicht: de algemene verplichting van het gemeentebestuur om in onderling overleg een situatie te creëren voor een persoon met beperkingen waardoor hij in staat wordt gesteld tot zelfstandige maatschappelijke participatie. De gemeente doet dit door te verwijzen naar voorliggende voorzieningen en/of het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van deze verordening.

    i. Doelgroep: de Wmo doelgroep bestaat uit alle burgers, die door persoonlijke omstandigheden worden belemmerd op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en daartoe compensatie behoeven. Hiernaast geldt de compensatieplicht eveneens voor vrijwilligers en mantelzorgers.

    j. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen eigen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal van toepassing zijn;

    k. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

    l. Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

    m. Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat of zal staan ingeschreven;

    n. Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager gemeenschappelijk een woning bewoont en waarbij sprake is van gebruikelijke zorg zoals bedoeld onder l;

    o. Indicatieorgaan: onafhankelijk indicatiesteller;

    p. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden als de eigen kracht, de zelfredzaamheid van de aanvrager en het sociale netwerk ontoereikend zijn om de beperking te compenseren en een algemene voorziening onvoldoende oplossing biedt;

    q. Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet samen met één of meer minderjarige ongehuwden een huishouden voeren en hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben; of

    een eenheid bestaande uit een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden een huishouden voert en het hoofdverblijf op hetzelfde adres heeft.

    Onder gehuwden wordt hierbij ook verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en / of kinderen samenwonen;

    r. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:

    - het voeren van een huishouden;

    - het normale gebruik van de woning;

    - het zich in en om de woning verplaatsen;

    - het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;

    - het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

    s. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

    t. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    u. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal te stellen regels van toepassing zijn.

    v. Tegenwaarde: de prijs die de gemeente betaalt voor de voorziening in natura;

    w. Vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget: vergelijkbaar houdt in dat de aanvrager dezelfde ondersteuning moet kunnen inkopen als de aanvrager die kiest voor zorg in natura. Toereikend betekent dat de aanvraag minimaal moet kunnen voldoen aan de wettelijke verplichtingen, zoals het minimumloon;

    x. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    y. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    z. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en/of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die (zelfstandige) deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

    aa. Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen;

    ab. Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

    ac. Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten;

    ad. Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • 2 Bij de bepaling van het inkomen wordt in deze verordening en de hierop gebaseerde regelgeving aansluiting gezocht bij de wijze waarop de Belastingsdienst het verzamelinkomen van de leefeenheid op grond van de Wet op de Inkomstenbelasting vaststelt.

  • 3 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten.

Hoofdstuk 2 Beperkingen compensatieplicht

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht gemeente

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de wet wordt iedere burger door het college gefaciliteerd om in alle redelijkheid te komen tot het behalen van de volgende resultaten:

a. iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis;

b. iedere burger kan wonen in een voor hem / haar geschikt huis;

c. iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d. iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e. iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f. iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij de woning;

g. iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

h. iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten.

Artikel 2.2 Begrenzing compensatieplicht

  • 1 Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning als er een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Andere wet- en regelgeving waarmee kan worden voorzien in een oplossing is daarmee voorliggend aan de Wmo;

  • 2 Wat iemand zelf kan (laten) doen of geacht wordt te doen valt buiten de gemeentelijke compensatieplicht;

  • 3 Als het Rijk besloten heeft om bepaalde functies of voorzieningen te laten vervallen en geen overheveling heeft plaatsgevonden naar de Wmo, valt de desbetreffende voorziening buiten de gemeentelijke compensatieplicht,

  • 4 Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    a. een aanwezige algemene voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert en / of niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de aanvrager

    b. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen dan wel te verminderen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. Uitzondering hierop is de voorziening hulp bij het huishouden die voor een korte duur kan worden geïndiceerd;

    c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    d. deze in overwegende mate op het individu is gericht

  • 5 Geen voorziening wordt toegekend:

    a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    b. indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Lingewaal;

    c. voor zover er van de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    d. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en waarvan het college de noodzaak daarvoor niet meer kan vaststellen;

    e. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    f. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, tenzij de bewoner daar niet debet aan is;

    g. voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

Hoofdstuk 3 Toegang voorzieningen

Artikel 3.1 Procedure brede integrale intake

  • 1 Met de aanvrager wordt door een van de medewerkers van het Wmo-loket een gesprek gevoerd over de ondervonden participatiebeperkingen, waarbij ook mogelijke oplossingen in beeld worden gebracht.

  • 2 Bij het zoeken naar individuele oplossingen wordt een beroep gedaan op de zelfredzaamheid, de eigen mogelijkheden en eigen netwerken van de aanvrager.

  • 3 Algemeen en voor specifieke doelgroepen toegankelijke Wmo-voorzieniningen zijn voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen.

Artikel 3.2 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 3.3 Indienen van de aanvraag

De aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Lingewaal.

Artikel 3.4 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1 Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op

    een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2 Het college vraagt voor het nemen van een besluit een advies aan een deskundige of adviesinstantie als:

    a. het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal te boven zal gaan;

    b. de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;

    c. het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3 Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4 Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid maakt de adviseur gebruik van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. Tevens worden de te bereiken resultaten benoemd waar de compenserende voorzieningen toe moeten leiden.

  • 5 Het college kan een andere dan in lid 2 genoemde adviesinstantie aanwijzen om een second opinion te geven over de adviesaanvraag indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 3.5 Beschikking

De beschikking vermeldt en motiveert op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en aanvaardbare, in plaats van normale, maatschappelijke participatie van aanvrager.

Artikel 3.6 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de hiervoor genoemde voorzieningen.

Artikel 3.7 Opschorting

  • 1 Indien de belanghebbende de voor het behoud van een verleende voorziening van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt dan wel indien de aanvrager anderszins onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek schort het college het recht op de voorziening op vanaf de dag van verzuim.

  • 2 Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door het college gestelde termijn het verzuim te herstellen.

  • 3 Als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, beëindigt het college na het verstrijken van deze termijn de voorziening met ingang van de eerste dag waarover het recht op de voorziening is opgeschort.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van de herziening af te zien.

Artikel 3.8 Intrekking van een besluit tot verstrekking van een voorziening

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

c. blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden

Artikel 3.9 Terugvordering

  • 1 Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2 In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk of onjuist verstrekte gegevens.

Artikel 3.10 Heronderzoeken

Het college kan periodiek een heronderzoek ten aanzien van de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen verrichten.

Hoofdstuk 4 Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 4.1 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal neergelegde criteria.

Artikel 4.2 Voorziening in natura

  • 1 Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente en de aanvrager van toepassing.

    In geval van verstrekking van hulp bij het huishouden of thuiszorgondersteuning in natura is de uitvoeringsovereenkomst van de zorgaanbieder van toepassing.

     

  • 2 In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal wordt opgenomen welke voorzieningen in eigendom worden verstrekt.

Artikel 4.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal in de beschikking opgenomen.

Artikel 4.4 Persoonsgebonden budget

  • 1 Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende

    voorwaarden van toepassing:

    a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    b. de omvang van het persoonsgebonden budget wordt afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

    c. het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal;

    d. de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal

  • 2 De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden in de beschikking opgenomen.

     

  • 3 Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4 Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt op een door aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij het college hiertegen overwegende bezwaren heeft.

  • 5 Vooraf dan wel na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het

    college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    a. de offerte/nota/factuur van de aangeschafte voorziening(en);

    b. een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening’

    c. een overzicht van de salarisadministratie.

     

    volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal zijn opgenomen.

  • 6 Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

     

  • 7 Het college kan steekproefsgewijs nagaan of het verstrekte persoonsgebonden budget inzake de bekostiging van de hulp bij de huishouding besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal, op verzoek van het college per ommegaande te verstrekken.

     

  • 8 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal nadere regels stellen ten aanzien van de hoogte van de financiële tegemoetkoming respectievelijk het persoonsgebonden budget waarboven in ieder geval verantwoording dient te worden afgelegd.

Artikel 4.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het verzamelinkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 5.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening waaronder vrijwillige thuishulp door welzijnsinstellingen of anderszins;

b. hulp bij het huishouden in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 5.2 Recht op hulp bij het huishouden

  • 1 De aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan naar de in artikel 5.1. onder a. vermelde voorziening worden doorverwezen indien:

    a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of;

    b. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg,

     

    het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene voorziening hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

     

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1. onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    a. de eigen zelfredzaamheid en het sociale netwerk onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is;

    b. de in artikel 5.1. sub a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of;

    c. de in artikel 5.1. sub a niet beschikbaar is.

Artikel 5.3 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 5.2. komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 5.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1 De omvang in uren hulp bij het huishouden wordt bepaald door de aard van de beperkingen, de gezinssituatie en de woonsituatie van de persoon met de beperkingen.

  • 2 De omvang in uren hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week. Op grond van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal opgenomen regels kan een bandbreedte worden aangegeven waarbinnen van het gestelde aantal uren kan worden afgeweken.

  • 3 De hulp bij het huishouden wordt toegekend per week. De niet ingezette uren tijdens de afwezigheid van aanvrager, kunnen niet na afloop van de afwezigheid alsnog worden ingezet.

Artikel 5.5 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 6.1 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

a. een algemene woonvoorziening;

b. een woonvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 6.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan worden doorverwezen voor de in artikel 6.1. onder a vermelde voorziening als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan worden doorverwezen voor de in artikel 6.1. onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking komen als de in het vorige lid vermelde oplossing niet aanwezig is, niet toereikend is en / of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 6.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1 De in artikel 6.1. onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    a. een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (woningaanpassing);

    c. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    d. een uitraasruimte;

    e. een losse woonunit;

    f. een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting gedurende maximaal 6 maanden;

    g. een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving gedurende maximaal 3 maanden;

    h. een financiële tegemoetkoming voor de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een verstrekte voorziening;

    i. een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van een voorziening uit een huurwoning;

    j. een financiële tegemoetkoming in het bezoekbaar maken van een woning;

    k. een financiële tegemoetkoming in de kosten van sanering van de slaapkamer.

  • 2 Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal nadere regels en de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder artikel 6.3. sub a, f, g, h, i, j en k vast.

Artikel 6.4 Recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1 Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1.onder a vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

    a. wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woonruimte belemmeren;

    b. de eigen kracht, zelfredzaamheid van de aanvrager en het sociale netwerk ontoereikend zijn om de ervaren beperking voldoende te compenseren;

  • 2 Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.1. lid 1 onder b, c en d in aanmerking komen wanneer:

    • a.

      een aanwezige algemene voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert;

    • b.

      en / of een algemene voorziening niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de aanvrager;

    • c.

      blijkt dat verhuizing binnen een redelijke termijn van 6 maanden niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 6.5 Primaat van verhuizen / losse woonunit

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.3. onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.3. onder b, c, e, f, g, h, i, j en k in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is.

  • 3 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.3. onder d in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragstoornis met ernstig ontremmend gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust komt.

  • 4 Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 6.6 Hoofdverblijf

  • 1 Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

     

  • 3 De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

     

  • 4 Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 5 In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal legt het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast.

Artikel 6.7 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a. het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

b. het treffen van voorzieningen in AWBZ instellingen en/of woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 6.8 Weigeringsgronden

  • 1 De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt afgewezen indien:

    a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    e. de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstalling onderhoud aan de woning;

    f. de noodzaak tot verhuizing niet is aangetoond.

  • 2 De aanvraag voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    a. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    b. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

    c. de aanvrager verhuisd (is) naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    d. in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 6.9 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening:

- deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden;

- de meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald, dit onder aftrek van eventuele betaalde eigen bijdrage / eigen aandeel.

 

Artikel 6.10 Aanpassingen van woonwagens

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen als deze voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Artikel 6.11 Aanpassingen van woonschepen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip als deze voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Hoofdstuk 7 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een collectieve vervoersvoorziening (regiotaxi, scootmobielpool);

b. een individuele vervoersvoorziening in natura;

c. een individueel persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

d. een individuele financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 7.2 Het recht op een collectieve voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 7.1. onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek:

a. het gebruik van het openbaar vervoer of;

b. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 7.3 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 7.1. onder b, c en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

a. de zelfredzaamheid van de aanvrager en het sociale netwerk ontoereikend zijn om de ervaren beperking voldoende te compenseren;

b. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 7.1. onder a. onmogelijk maken dan wel;

c. een collectief systeem als bedoeld in artikel 7.1. onder a, niet aanwezig is.

Artikel 7.4 Rolstoelgebonden kinderen

Ouders van rolstoelgebonden kinderen tot de leeftijd van 18 jaar kunnen in aanmerking worden gebracht voor de volgende vervoersvoorziening:

a. Eenmaal in de 6 jaar een tegemoetkoming in de kosten van aanpassingen aan de eigen auto (die niet ouder mag zijn dan 5 jaar) in verband met het vervoer van hun rolstoelgebonden kind tot het maximumbedrag zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal

b. Indien er meerdere rolstoelafhankelijke kinderen in één gezin zijn zal alleen vergoed worden de aanpassing die noodzakelijk is om ook de tweede en volgende rolstoelen in de auto te kunnen vervoeren. Dit tot het maximumbedrag zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

c. Met toepassing van het gestelde in artikel 7.1 wordt een jaarlijkse tegemoetkoming in het gebruik van een rolstoeltaxi toegekend ter hoogte van het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal opgenomen bedrag.

d. Voor zover de vervoersbehoeften van de rolstoelgebonden kinderen niet samenvallen, wordt vanaf het tweede rolstoelgebonden kind niet meer dan de helft van het onder c berekende bedrag vergoed.

Artikel 7.5 Inkomen en aanspraak op een vervoersvoorziening

Ingetrokken.

Artikel 7.6 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2 De te verstrekken collectieve vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie bevorderen door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

Artikel 8.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene rolstoelvoorziening (waaronder een rolstoelpool);

b. een rolstoelvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Artikel 8.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8.1. onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8.1. onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 8.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 8.2. komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule / afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders voorzover dit mogelijk is binnen de door de verordening aangegeven grenzen.

Artikel 9.3 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het hierop gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 9.4 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na één jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 9.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, onder intrekking van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal 2010 in werking op 1 augustus 2011.

Artikel 9.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Lingewaal 2011.

Ondertekening

Gemeente Lingewaal, 31-01-2013

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

Ad a. Aanvrager

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad b. Algemeen gebruikelijk

Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet wordt verstaan onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

- die niet aanzienlijk duurder zijn dan de vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg” zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd.

Ad c. Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, waar men met een minimum aan bureaucratie gebruik van kan maken. Daarbij valt te denken aan een scala van al bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen, zoals bijvoorbeeld: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen (klussendienst), rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingenprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking)en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is dat ze altijd in natura worden verstrekt en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Ad d. Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal

Behoeft geen nadere toelichting.

Ad e. Beperkingen

De omschrijving van het begrip “personen met een beperking” is afgeleid van de begripsomschrijving “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wvg ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit Zorgaanspraken).

Ad f. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording dient af te legen.

Ad g. College

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad h. Compensatieplicht

De compensatieplicht is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131 nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen omschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat ook in de wet geen omschrijving van cruciale begrip compensatieplicht is opgenomen.

Daarom is de omschrijving opgenomen in de verordening.

Ad i. Doelgroep

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad j. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal. In de Algemene Maatregel van Bestuur wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad k. Financiële tegemoetkoming

Een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad l. Gebruikelijke zorg

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol gebruikelijke Zorg. Gebruikelijk zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en / of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Het uitgangspunt is dat de leefeenheid zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg voor gaat op hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo, omdat hulp bij het huishouden alleen geboden wordt ter aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Ad m. Hoofdverblijf

Behoeft geen nadere toelichting.

Ad n. Huisgenoot

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen, die in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met dit begrip speelden, ook naar de wet overgaan.

Ad m. Indicatieorgaan

Behoeft geen nadere toelichting.

Ad n. Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden ingezet, waar nodig wordt een individuele voorziening verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt af van de individuele situatie van de aanvrager. In de door het college vast te stellen beleidsregels worden afwegingscriteria opgenomen, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

Ad o. Leefeenheid

Een leefeenheid is zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, de levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (gebruikelijke zorg). Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg voor gaat op hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo, omdat hulp bij het huishouden alleen geboden wordt ter aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Niet als leefeenheid worden aangemerkt: kamerhuurder, kloosterlingen, ouderen of gehandicapten die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.

Ad p. Maatschappelijke participatie

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op reeds eerder genoemd amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad q. Mantelzorger

Het begrip mantelzorger is ontleend aan de wet (artikel 1 lid 1 onder b).

Ad r. Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. Meerkosten zijn die kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd onder artikel 1 lid 1 onder g achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad s. Persoonsgebonden budget

Een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze, waaronder de vergoeding voor dienstverlening aan huis als bedoeld in de zogenaamde “Regeling dienstverlening aan huis”.Nadere uitwerking over de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Ad t. Tegenwaarde

Dit begrip spreekt voor zich.

Ad u. Vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget

Vergelijkbaar wil niet zeggen dat het bedrag hetzelfde is, of dient zijn, als het bedrag (of tarief) voor zorg in natura. De reden hiervoor is dat bij (levering van) zorg in natura dit vaak wordt gedaan door (semi-) commerciële marktpartijen. Er zijn verschillende redenen te noemen waarom het vergelijkbare bedrag lager ligt. Enkele voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) de overheadkosten van een leverancier of de wijze van aanbesteding van een dienst of product door de gemeente (regionaal inkoopvoordeel). Daarbij komt dat aparte modellen of diensten vaak iets duurder zijn omdat er minder van geproduceerd of afgenomen worden.

Ad v. Voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan gedacht worden aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad w. Wet

Deze bepaling spreekt voor zich. Zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad x. Zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op al eerder genoemd amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad y tot en met dd

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Lid 2

Het verzamelinkomen is een fiscaal begrip. Hieronder wordt begrepen het totaal van inkomen en aftrekposten van drie belastingboxen. De belastingdienst vermindert dit verzamelinkomen met een bepaald bedrag waarna het gecorrigeerd verzamelinkomen resteert. Het verzamelinkomen wordt vermeld op de beslissing tegemoetkoming in de bijdrage kinderopvang en op de beschikking zorg- en huurtoeslag.

Lid 3

Behoeft geen nadere toelichting

Hoofdstuk 2 Beperkingen compensatieplicht

Artikel 2.1. Reikwijdte compensatieplicht gemeente

In de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn in artikel 4 de domeinen genoemd waarin de gemeente een compensatieplicht heeft. Deze domeinen zijn:

b. een huishouden voeren;

c. zich te verplaatsen in en om de woning;

d. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

e. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Per domein is aangegeven wat het resultaat moet zijn, dat bereikt moet worden.

Het eerste domein “het voeren van een huishouden” kent een vijftal resultaten, te weten:

1. iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis;

2. iedere burger kan wonen in een voor hem / haar geschikt huis;

3. iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

4. iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

5. iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Ad 3. Hieronder wordt verstaan het kunnen doen van boodschappen.

Het tweede domein “het zich kunnen verplaatsen in en om de woning” en het derde domein “het zich lokaal kunnen vervoeren per vervoermiddel” kent twee resultaatverplichtingen. Gemeenten compenseren hun burgers zodanig dat zij normaal gebruik kunnen maken van hun woning en zich kunnen verplaatsen in hun woonomgeving. Dit kan in twee resultaten worden beschreven namelijk:

6. iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij de woning;

7. iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Met zich verplaatsen in huis wordt bedoeld dat de burger in staat is de woonkamer, een slaapvertrek, douche en toilet en de keuken te bereiken.

Met het beschikken van de mogelijkheid om zich lokaal te kunnen verplaatsen moet het mogelijk worden om zich met behulp van lokaal en regionaal (openbaar dan wel speciaal) vervoer naar bestemmingen die niet in de directe nabijheid van de woning zijn gelegen te vervoeren.

Het vierde domein “het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan” geeft een achtste resultaat aan, namelijk:

8. iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Het vierde domein is van een andere aard dan de eerste drie domeinen. Als compensatie op de eerste drie domeinen adequaat gebeurt is een burger voldoende toegerust om zich op het vierde domein te redden. Daartoe zijn de eerste drie domeinen voorwaarde scheppend voor de vierde. Immers het ontmoeten van medemensen is in principe mogelijk als verzorging en hygiëne goed zijn en verplaatsen en vervoer geregeld zijn.

De basis om tot een gezamenlijke oplossing te komen is een gesprek tussen burger / aanvrager en gemeente. Als een burger met een hulpvraag aanklopt, gaat de gemeente met hem / haar in gesprek. Doel van het gesprek is om de, met betrekking tot participatie, ervaren belemmeringen te bespreken en samen oplossingsrichtingen te zoeken. Tijdens dit gesprek worden alle mogelijkheden (eigen netwerk, collectieve voorzieningen, mogelijkheden via andere domeinen en individuele voorzieningen) in kaart gebracht. Dit is het vertrekpunt om gezamenlijk te komen tot een passende, compenserende oplossing. Het resultaat van het gesprek moet zijn dat iemand weer gewoon mee kan doen.

Er zijn meer voorwaarden voor maatschappelijke participatie zoals financiën en toegankelijkheid van gebouwen. Dit valt niet onder de compensatieplicht. Zo kan er bij financiële belemmeringen soms een beroep worden gedaan op de Wet werk en bijstand. Ook aanspraak op regelingen waarmee lokale activiteiten toegankelijk worden voor mensen met een smalle beurs is soms mogelijk. Een ander onderwerp dat een nauwe relatie heeft met het al dan niet kunnen participeren is de toegankelijkheid van (openbare) gebouwen.

Artikel 2.2 Begrenzing compensatieplicht

Lid 1. De Centrale Raad van Beroep geeft aan dat het mogelijk is om een voorziening te weigeren voor zover er op grond van een andere wettelijke bepaling aanspraak op die voorziening bestaat, zoals bepaald in artikel 2 Wmo. Een voorbeeld hiervan is de zorgverzekeringswet. Het gaat er om dat de aanspraak op de voorziening geregeld is in die wettelijke regeling. De Wmo hoeft geen voorzieningen te verstrekken die bijvoorbeeld in de zorgverzekeringswet of de WIA al worden verstrekt. De compensatieplicht van de gemeente wordt dan niet verschoven, de aanspraak op een voorziening is immers al in die andere wetten geregeld.

Het uitgangspunt van een voorliggende voorziening is dat deze geacht wordt toereikend te zijn om de ervaren beperking te compenseren.

Lid 2. Onder “kan laten doen” wordt verstaan wat de huisgenoten in kader van gebruikelijke zorg kunnen verrichten.

Lid 3. Als voorbeeld kan genoemd worden de sta-op stoel en allerlei vormen van begeleiding. De landelijke overheid heeft geoordeeld dat dergelijke voorzieningen niet meer in het verzekerde pakket van de zorgverzekeringswet of de AWBZ zitten en dat ook gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de ontstane leemte. Er heeft immers geen overheveling van taken of functies plaatsgevonden.

Lid 4 sub a

Spreekt voor zich en behoeft geen nadere uitleg.

Lid 4 sub b

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk van beide voorbeelden is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader is de prognose van groot belang. Zegt deze dat aanvrager na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan kan van een kortdurende noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand en periodes van terugval elkaar opvolgen, kan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van langdurige zorg voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, waarbij vaststaat dat deze van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Aanvrager kan dan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij dat er dan huur verschuldigd is.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is.

Lid 4 sub c

Voorzieningen die in het kader van de verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling zal ook het criterium van het goedkoop zijn een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening adequater maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische of functionele aspecten wordt bepaald. Het is ook denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Het mag duidelijk zijn dat het kwaliteitsniveau, waarvan wordt uitgegaan, van een verantwoord niveau is. Het is wel mogelijk om een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, als de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te bekostigen.

Lid 4 sub d

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening.

Het college gaat in gesprek met de aanvrager die het niet alleen redt en gaat samen met die persoon op zoek naar een vorm van ondersteuning die recht doet aan de situatie waarin de aanvrager zich bevindt. Het gaat daarbij niet alleen om individuele Wmo-voorzieningen, maar ook om algemene dan wel collectieve voorzieningen.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en zijn financiële capaciteit om zelf in maatregelen te voorzien. Omdat elke situatie anders is levert de gemeente zonodig maatwerk, echter binnen de gestelde kaders.

De meerwaarde van maatwerk is dat wordt gezocht naar een oplossing op maat. Een burger doet zelf wat binnen zijn mogelijkheden ligt en de ondersteuning is gericht op zelfstandigheid voor zover dat redelijkerwijs van de gemeente verwacht kan worden. De oplossing komt dichterbij de wens / behoefte van de burger en eigen mogelijkheden worden langer benut. De gehele situatie van de burger in ogenschouw genomen wordt gezocht naar de oplossing die kan worden aangemerkt als goedkoopst adequaat en past binnen de gestelde kaders.

Lid 5 sub a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbaar persoon, los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is hangt in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de –financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in de relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorziening wordt verstrekt. Uit jurisprudentie blijkt dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken.

Lid 5 sub b

Hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen is in de wet geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen van personen welke niet in de gemeente Lingewaal woonachtig zijn.

Een tweetal uitzonderingen is mogelijk op deze bepaling, namelijk:

 als een belanghebbende feitelijk is opgenomen in een verzorgingshuis in Lingewaal, terwijl hij nog een postadres elders heeft;

 in het geval het om het bezoekbaar maken van de ouderlijke woning gaat, waarvan de persoon met de beperking(en) waarvoor deze voorziening wordt getroffen, op een ander adres woonachtig is.

Lid 5 sub c

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder c. genoemde bepaling bedoeld. Voorbeeld: veel mensen huren iemand in om hen te helpen bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te wijzigen als men op basis van leeftijd of een andere reden beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had aan hulp ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt.

Lid 5 sub d

Gedoeld wordt op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze al door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager al is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Jurisprudentie wijst uit dat weigering niet mag plaatsvinden als het college achteraf alsnog kan vaststellen welke kosten er zijn gemaakt en deze overeenstemmen met hetgeen het college, in vergelijkbare situaties waarbij de voorziening vooraf is aangevraagd, als goedkoopst adequate voorziening beschouwd.

Lid 5 sub e

Hier wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet als de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Lid 5 sub f

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Lid 5 sub g

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat niveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages vallen niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in de concrete situatie afspraken worden gemaakt. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Als bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Hoofdstuk 3 Toegang voorzieningen

Artikel 3.1. Procedure brede integrale intake

De brede integrale intake komt overeen met "het gesprek".

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

• De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

• De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

• De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

• De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

• Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

• De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

• De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Artikel 3.2. Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 3.3. Indienen van de aanvraag

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3.4. Inlichtingen, onderzoek en advies

Lid 1 onder a. en b.

Bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen.

Advies wordt waar nodig gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de belanghebbende betreft, bij twijfel of vermeende afwijzing. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de belanghebbende. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder 2 sub b, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 3

De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 3.2. van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4

Geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Lid 5

Bepaalt dat het college een andere dan in lid 2 genoemde instantie om een second opinion kan vragen als daar aanleiding toe bestaat.

Artikel 3.5. Beschikking

Vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 3.6. Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 3.7. Opschorting

Deze bepaling is opgenomen om druk uit te kunnen oefenen op een klant om informatie te verstrekken die van belang is voor de voortzetting van de voorziening, en om bij onvoldoende of geen verlening van medewerking de voorziening te kunnen beëindigen.

Artikel 3.8. Intrekking van een besluit tot verstrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Voorbeeld bij sub a: er wordt op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis alsnog een vergoeding voor de voorziening is verstrekt.

Voorbeeld bij sub b: anderszins de financiële tegemoetkoming op het persoonsgebonden budget ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

Artikel 3.9. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van individuele voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om individuele voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op een individuele voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,-- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er van de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze bewust verkeerd gegevens heeft verstrekt. Ook kan terugvordering van een individuele voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage te voldoen. Vooraf zal er een schatting moeten worden gemaakt van de kosten en de te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van deze procedure, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om individuele voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van een voorziening vooraf gaat.

Artikel 3.10. Heronderzoek

Spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting,.

 

Hoofdstuk 4 Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 4.1. Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een natura verstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij de voorziening hulp bij het huishouden in natura te kiezen uit meerdere, door de gemeente gecontracteerde, aanbieders.

Artikel 4.2. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een dergelijke overeenkomst uiteraard niet nodig.

Artikel 4.3. Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 3 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 4.4. Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met een naturavoorziening) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Lid 1

Hierin is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Uitzondering op laatstgenoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting, zoals dat per 1 januari 2010 is opgenomen in de wet. Deze voorziening kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een naturavoorziening.

”Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt.

Verder kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening (onderhoud en reparatie). Maar het kan ook gaan om een aanvulling voor servicekosten en verzekering bij een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 voor dienstverlening aan huis. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal, dat door het college wordt vastgesteld.

Het college bepaalt de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Dergelijke beschikkingen dienen uiterst zorgvuldig te worden geformuleerd. De gemeente houdt rekening me de financiële omstandigheden van de aanvrager bij het vaststellen van het overmaken van het budget. Deze financiële omstandigheden kunnen ook een reden zijn om een voorziening in natura te verlenen i.p.v. een persoonsgebonden budget. Zie het vierde lid van dit artikel.

Lid 3

Hierin is de algemene eis neergelegd dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4

Dit lid regelt de feitelijk betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingsbedragen.

Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget wenst te laten overmaken op de rekening van een derde, bijvoorbeeld op die van een servicebureau voor beheer van persoonsgebonden budgetten, kunnen er tegen deze derde overwegende bezwaren zijn.

Lid 5

Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder. De onder a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel. Onder b. is een betalingsbewijs genoemd, wat van belang kan zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehands aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend.

Lid 6

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 3 genoemde procedure te worden gevolgd.

Lid 7

Bepaalt dat het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Lid 8

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning kan worden opgenomen boven welk bedrag in ieder geval verantwoording dient te worden afgelegd.

Artikel 4.5. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van de financiële tegemoetkoming af te stemmen op het inkomen van degene aan wie de maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de gemeenteraad, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet, vast van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal worden opgenomen.

Een uitzondering hierop is de verstrekking van een rolstoel, waarvoor geen eigen bijdrage / eigen aandeel verschuldigd is.

De hoogte van de eigen bijdrage en de termijn waarover deze verschuldigd is wordt door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal vastgelegd.

Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat bij aanvragen door of ten behoeve van personen jonger dan 18 jaar geen eigen bijdrage, maar ook geen eigen aandeel verschuldigd is.

 

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 5.1. Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat dit hoofdstuk een relatie heeft met hoofdstuk 6 “woonvoorzieningen”.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wet maatschappelijke ondersteuning sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ gehanteerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a: de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, vooral voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Onder b: de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Veel aanvrager hebben hulp bij het huishouden nodig voor het schoonmaken van het huis. Voor deze categorie gelden onder andere de volgende activiteiten:

- lichte en zware schoonmaak werkzaamheden;

- verzorging wasgoed;

- broodmaaltijd verzorgen en het aanreiken van maaltijden. Nadrukkelijk niet het bereiden van warme maaltijden.

Hoewel deze opsomming niet limitatief is, geeft het wel een indicatie van de werkzaamheden die uitgevoerd dienen te worden door de gecontracteerde zorgaanbieder.

Artikel 5.2. Recht op hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek.

Ook een mantelzorger kan een beroep doen op de ondersteuning op grond van de wet en deze verordening. Onder het ondersteunen van mantelzorgers wordt mede begrepen het bieden van steun bij het vinden van adequate oplossingen indien de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan verrichten (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4 Wmo). Deze ondersteuning kan worden geboden ‘respijtzorg’.

Respijtzorg is zorg die gericht is op het (tijdelijk) ontlasten van de mantelzorger, wanneer deze overbelast dreigt te raken, door overname van zorg bij de zorgvrager.

Onder respijtzorg kunnen we verstaan: voorzieningen die de mantelzorger tijdelijk en volledig overnemen, zodat de mantelzorger de zorg uit handen kan geven om eigen activiteiten te ontplooien.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget.

Artikel 5.3. Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een beroep op gebruikelijke zorg hoge eisen stelt aan het onderzoek dat aan een besluit vooraf gaat. Zo zullen de betreffende huisgenoten moeten worden gehoord. Ook de zogenaamde dreigende overbelasting zal nauwkeurig onderzocht moeten worden (onafhankelijk oordeel van het indicatieorgaan).

Uitgangspunt is dat het leveren van gebruikelijke zorg voor gaat op andere activiteiten van leden van de leefeenheid. Deze leefeenheid van aanvrager die een beroep doet op hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen de leefeenheid.

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als niet-uitstelbare taken. In geval de leefeenheid van de aanvrager mede bestaat uit volwassen, gezonde huisgenoten dan wordt er van uitgegaan dat alle huishoudelijke taken door deze huisgenoten worden overgenomen. Dit ongeacht het feit of zij fulltime werken dan wel studeren. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar sekse, religie, cultuur, vrije tijdsbesteding en persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Als hiervoor motivatie aanwezig is kan er een indicatie worden gesteld voor maximaal 6 weken hulp voor het aanleren van huishoudelijke taken en / of het aanleren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

In geval de leefeenheid van aanvrager mede bestaat uit kinderen dan wordt er van uitgegaan dat zij, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage leveren aan de huishoudelijke taken. Alleen kinderen tot 5 jaar blijven buiten beschouwing.

Kinderen vanaf 5 tot en met 12 jaar kunnen naar hun eigen mogelijkheden worden betrokken bij licht huishoudelijke taken. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen daarnaast hun eigen kamer opruimen. Kinderen vanaf 18 tot 23 jaar die nog inwonend zijn kunnen die huishoudelijke taken verrichten die behoren bij een eigen eenpersoons huishouden.

In geval de aanvrager een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid afgeweken worden van de gebruikelijke normering van gebruikelijke zorg.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de aanvrager moeten worden aangeleverd. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Wat redelijk is aan de inzet van mantelzorg, moet in iedere situatie afzonderlijk en zorgvuldig

vastgesteld worden.

 

Artikel 5.4. Omvang van de hulp bij het huishouden

Lid 1

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. Bij het bepalen van de omvang wordt rekening gehouden met de aard van de beperkingen, de gezinssituatie en woonsituatie van de aanvrager.

Lid 2

Voordeel van deze optie is dat er voor zowel gemeente als aanvrager duidelijkheid is over de omvang van het aantal uren en de bekostiging daarvan. Nadeel is dat er in principe voor elke uitbreiding opnieuw geïndiceerd en besloten moet worden. Door een bandbreedte te hanteren wordt vorenstaande procedure ondervangen. Stijgt of daalt de behoefte aan hulp van de aanvrager enigszins binnen de toegekende bandbreedte, dan hoeft daarop alleen maar opnieuw te worden beschikt. Zolang de objectief vastgestelde behoefte binnen de bandbreedte blijft, is er sprake van een toereikende voorziening. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal wordt de bandbreedte vastgelegd.

Lid 3

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5.5. Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met de prijsindexering.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 6.1. Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen:

Ad a. de algemene woonvoorziening: hierbij moet worden gedacht aan de eigen mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonvoorzieningen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, voorzieningen uit depot en nog te ontwikkelen voorzieningen.

Ad b. een woonvoorziening in natura. dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad d. de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening, ongeacht of deze financiële tegemoetkoming bestemd is voor de aanvrager of voor woningeigenaren (vb. woningbouwvereniging). Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 en artikel 19 van de wet.

Artikel 6.2. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie wordt bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene Wmo-

voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet

relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning (zie de toelichting

op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet, amendement Miltenburg c.s. 30 131, nr. 65).

Als een algemene Wmo-voorziening niet volstaat als oplossing of niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele Wmo-voorziening worden opgelost.

Artikel 6.3. Soorten individuele woonvoorzieningen.

Met dit artikel bepaald de gemeenteraad in welke vorm genoemde woonvoorzieningen worden verstrekt.

Lid 1 onder a.

Een financiële tegemoetkoming kan verstrekt worden de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Daarvoor wordt de afweging gemaakt tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, dus ook een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten, is volgens de Wvg-juripsrudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn dus niet van belang.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan ook verstrekt worden aan een persoon zonder beperkingen die de aangepaste woning waarin hij woont op verzoek van het college verlaat ten gunste van een persoon met beperkingen.

Lid 1 onder b.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Lid 1 onder c.

Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening is een woningaanpassing waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard, zoals hulpmiddelen voor het baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntliften.

Lid 1 onder d

De uitraasruimte werd in de Wvg expliciet genoemd als woonvoorziening, inde Wmo wordt deze voorziening niet genoemd. Omdat met de Wmo niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wvg te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wvg kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte, die gerealiseerd kan worden in de bestaande woonruimte. Het is een bijzondere vorm van en niet bouwkundige / niet woontechnische voorziening die in natura wordt verstrekt

De uitraasruimte is dus geen zogenaamde snoezelkamer. Daarnaast is deze voorziening niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

Lid 1 onder e

Als een bouwkundige of woontechnische voorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken als daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

De investering voor grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In concrete situaties wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling. Een dergelijke voorziening is goedkoper en kan worden verwijderd (hergebruikt) wanneer de aanvrager het huis verlaat.

Lid 1 onder f

Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting moet gezien worden als een stimulans om de bereidheid van de aanvrager te vergroten om mee te werken aan het aanpassen van een woonruimte c.q. te voorkomen dat een woonruimte aangepast moet worden c.q. dat de aanpassing verwijderd moet worden. De vergoeding bedraagt 100% van de werkelijke huur, tot een maximum van de bovengrens huurtoeslag per maand. De maximale termijn waarover deze tegemoetkoming kan worden verstrekt bedraagt 6 maanden.

Lid 1 onder g

Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming is maximaal drie maanden.

Lid 1 onder h

Dit betreft de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen die verleend zijn in het kader van de Wvg, de RGHSG of de BGSHG. De vergoeding van de kosten bedraagt 100%. Hierbij geldt wel dat als de (totale) kosten van vervanging minder bedragen dan die van onderhoud of reparatie vervanging dient plaats te vinden.

Lid 1 onder i

Uitgangspunt is dat zo min mogelijk aangebrachte woonvoorzieningen worden verwijderd. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het voor het college mogelijk moet zijn om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan een verhuurder voor het verwijderen van aangebrachte woonvoorzieningen.

Lid 1 onder j

De kostenraming van “het bezoekbaar maken” wordt opgesteld door een bouwtechnisch medewerker dan wel bouwtechnisch adviesbureau dat vanuit het college de opdracht krijgt.

Lid 1 onder k

Een aanvrager kan voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in aanmerking komen wanneer dit noodzakelijk is als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD). Daarbij geldt dat een duidelijke diagnose moet zijn gesteld door het indicatieorgaan. Er wordt alleen overgegaan tot sanering indien de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Is een artikel afgeschreven (uitgangspunt is 8 jaar) dan wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

Lid 2

Het college bepaalt wanneer iemand voor één van de in lid 1 genoemde financiële tegemoetkomingen in aanmerking kan komen en hoeveel deze bedraagt. De criteria worden, door het college, vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Artikel 6.4. Recht op een individuele woonvoorziening

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6.5. Primaat van verhuizen en primaat lossen woonunit

Al onder de Wvg gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om de uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van verhuizing is onder de Wvg in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld:

- de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten moeten binnen aanvaardbare grenzen vallen;

- het moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dit betekent dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Ook verschillende andere relevante aspecten kunnen afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent de toepassing van het primaat verhuizen in een concreet geval. Hierbij valt te denken aan zaken als het sociale netwerk van de leefeenheid, aanwezigheid van mantelzorg en werk in nabij gelegen omgeving.

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 6.6. Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wvg wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wvg is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Lid 2

Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 4

Bezoekbaar maken wordt met dit lid nadrukkelijk gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf, de woonkamer en een toilet.

Lid 5

Het college bepaald de hoogte van de financiële tegemoetkoming in het bezoekbaar maken van de woning. De hoogte wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Artikel 6.7. Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Uitzonderingen zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

De categorische uitsluiting van bewoners van een recreatiewoning is niet aan de orde als de aanvrager permanent zijn hoofdverblijf heeft in de betreffende recreatiewoning en toestemming van de gemeente heeft om, permanent hoofdverblijf te houden in deze woning (uitspraak rechtbank Arnhem 19-12-2008, nr. AWB 08/1131).

Artikel 6.8. Weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 6.8.

Ad a.

Hieronder wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad d.

Onder d. wordt met name gedoeld op financiële tegemoetkomingen in de verhuiskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad e.

Spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting

Lid 2

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 6.9. Terugbetaling bij verkoop

De verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Artikel 6.10. Aanpassingen van woonwagens

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan woonwagen of woonschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal.

Artikel 6.11. Aanpassingen van woonschepen

Zie artikel 6.10.

Hoofdstuk 7 Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.1. Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen.

Ad c.

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal uitgewerkt.

Ad d.

Ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer kan als een voorziening ter compensatie worden aangemerkt.

Artikel 7.2. Het recht op een collectieve voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 7.3. Het primaat van het collectief vervoer

Dit artikel geeft het primaat van de collectieve voorziening aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b, c en d. van artikel 7.1. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening of;

b indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 7.4. Rolstoelgebonden kinderen

Onder de Wvg was een vervoersvoorziening voor rolstoelgebonden kinderen tot 18 jaar was opgenomen. Daar het uitgangspunt van deze verordening is om het Wvg beleid noch te versoberen, noch te verbreden is de uitbreiding van het betreffende Wvg artikel overgenomen in deze verordening. Het uitgangspunt hierbij is dat het onwenselijke wordt geacht als ouders niet in staat kunnen worden gesteld om hun rolstoelgebonden kind gebruik te laten maken van het eigen vervoer (auto) dan wel de rolstoeltaxi. De voorwaarden om voor deze tegemoetkoming in aanmerking te komen worden opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal.

Artikel 7.5. Inkomen en aanspraak op een vervoersvoorziening

Ingetrokken

 

Artikel 7.6. Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wvg is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wvg, maar aangezien met de Wmo niet is beoogd de reikwijdte van de Wvg te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in dit artikel, conform de onder de Wvg gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wvg uit te breiden.

Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8.1. Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wvg waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wmo is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wvg te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel bedoeld zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

Bij artikel 8 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wvg formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Artikel 8.2. Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Als de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

Artikel 8.3. Aanspraak rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1. Hardheidsclausule

Artikel 10.1. bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 9.2. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel bepaalt dat het college een beslissing neemt in de gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 9.3. Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5. lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Artikel 9.4. Evaluatie

Op grond van dit artikel wordt het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd. Dat beleid omvat zowel

het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het

uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaal. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van het besluit.

Artikel 9.5. Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 9.6. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere uitleg.