Regeling vervallen per 04-12-2014

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012A Gemeente Lingewaard

Geldend van 01-01-2013 t/m 03-12-2014

Intitulé

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012A Gemeente Lingewaard

Besluit raad

Besluitnummer 106/2012

Onderwerp Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012A Gemeente Lingewaard

De raad van de gemeente Lingewaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard d.d. 4 december 2012;

gehoord de behandeling tijdens de Politieke Avond d.d. 29 november 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c, en 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is om het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, en op grond van welke criteria de toeslag wordt verstrekt of de verlaging wordt bepaald, bij verordening te regelen,

besluit:

vast te stellen de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012A Gemeente Lingewaard

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB),de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard;

    • c

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Lingewaard;

    • d

      de gehuwdennorm: norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB;

    • e

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • f

      woonkosten:

      • I

        Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      • II

        Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • g

      verzorgingsbehoeftige: de belanghebbende die, indien hij niet samen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op verzorging in een verzorgingshuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

Artikel 2 Reikwijdte doelgroep

Deze verordening is van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1 De toeslag, genoemd in artikel 25 WWB bedraagt:

    • a

      20 procent van de gehuwden norm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b

      10 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 en 22 jaar 10 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a

      verzorgingsbehoevende die door belanghebbende worden verzorgd;

    • b

      verzorgenden die de zorgbehoevende belanghebbende verzorgen;

    • c

      medebewoners die op het adres van belanghebbende zelfstandig woonruimte huren op basis van een commerciële huurovereenkomst.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4 Verlaging voor gehuwden

  • 1 De verlaging ingevolge artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor belanghebbenden die met één of meer andere hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2 Het derde de lid van artikel 3 is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 5 Verlaging in verband met ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 van de wet is gelijk aan de norm huur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

Artikel 6 Verlaging algemene bijstand schoolverlaters

  • 1 De verlaging ingevolge artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 2 van toepassing is.

Hoofdstuk 4

Artikel 7 Anti cumulatie bepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm tenminste bedraagt:

  • a.

    50% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    80% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 8 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1 Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2 In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9 Overgangsrecht

Alle bepalingen over het verhogen of verlagen van de norm, als gevolg van medebewoning, zoals die waren opgenomen in de ingetrokken Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Lingewaard 2010 en de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2009 gemeente Lingewaard blijven tot 1 juli 2013 van kracht voor de belanghebbenden die op 31 december 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand of Wet investering Jongeren ontvingen.

Artikel 10 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2 Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

  • 3 De Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB gemeente Lingewaard 2012 vastgesteld op 15 december 2011 is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 wordt de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB gemeente Lingewaard 2012 ingetrokken.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als:

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB gemeente Lingewaard 2012A.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering
van 13 december 2012..
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
Th.G.L. Greep S.P.M. de Vreeze

Toelichting Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012A

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB, de zogenaamd toeslagen verordening.

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3.2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3.3 in toeslagen en verlagingen, in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke bestaanskosten hebben, dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in deze verordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • -

    het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden

  • -

    de woonsituaties

  • -

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde:

eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen.

Individualisering

Het is niet noodzakelijke alle mogelijke situatie uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan in die gevallen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend hoger of lager vaststellen.

Wijziging van de WWB per 1 januari 2012 en intrekking van de Wet investeren in jongeren

Met de wijziging van de WWB per 1 januari 2012 is de huishoudinkomenstoets ingevoerd. Dit betekent dat het begrip gehuwden is vervangen in die van gezin. In artikel 4 lid 1c van de wet is een definitie opgenomen. Inwonende meerderjarige eerstegraads bloedverwanten behoren tot het gezin, behoudens de uitzonderingen opgenomen in artikel 4.

Nieuw wordt de definitie van medebewoner, dit wordt een verzamelbegrip voor alle personen die inwonen en niet tot het gezin behoren en een inkomen hebben boven een bepaalde grens. In het kader van de Toeslagenbeleid worden deze personen geacht mee te betalen aan de woonlasten. Het kan dan onder andere gaan om bloedverwanten in de tweede graad en aanverwanten.

Een uitzondering op deze definitie is de belanghebbende die op basis van artikel 4 vijfde lid WWB is uitgezonderd van het gezinsbegrip. De criteria om als verzorgingsbehoeftige aangemerkt te worden staan in artikel 4 vijfde lid van de wet. In de Toeslagenverordening zoals die luidde per 31 december 2011 was het verzorgingsbehoeftig zijn geen criterium voor de vaststelling van het normbedrag. Voor deze groep belanghebbenden is nu wel een uitzondering gemaakt van het begrip medebewoner. Indien een belanghebbende dus niet tot het gezin wordt gerekend op basis van het verzorgingsbehoeftig zijn, wordt de norm in het kader van het toeslagenbeleid niet lager vastgesteld.

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening 2012A

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm

Voor het begrip “gehuwdennorm” wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen van 21 tot 65 jaar als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.

Lid 2 onderdeel e: woning

Het begrip “woning” is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder “woning” wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip `woonkosten` is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening ‘verlaging woonkosten’.

Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen in de Algemene Bijstandswet onder het ‘Besluit landelijke normering tot 1996’ was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw ‘nog steeds’ moet worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak onder de WWB ook nog van betekenis is.

De bij ‘het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten’ kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaak belasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2 Reikwijdte doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbende 18 tot 21 jaar.

De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware `dubbel gekort` worden als ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op de belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 b WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden) Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van gehuwden of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

Lid 2

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 en 3 van deze verordening. Gezien de hoogte van het minimum jeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.

De bedoeling is juist de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren.

Lid 3

In het tweede lid is geregeld dat zowel zorgbehoevende (sub a) als verzorgers (sub b) niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4 Verlagen gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college voor een gezin de norm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander, tenzij die ander een niet ten laste komend kind is met een inkomen gelijk aan of lager dan de norm levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 WSF 2000.

Dit kan zijn een inwonend meerderjarig kind wat niet tot het gezin wordt gerekend. Ook kunnen andere inwonende familieleden, niet zijnde eerstegraads bloedverwanten, of aanverwanten medebewoner zijn. Uitgezonderd zijn de eerste graad bloedverwanten, die op grond van een verzorgingsbehoeftigheid als bedoeld in artikel 4 lid 5 van de wet, niet tot het gezin worden gerekend.

Het zou een kwestie van rechtsongelijkheid zijn als de toeslag van een alleenstaande (ouder), die ook met een volledige toeslag een lagere uitkering heeft dan de gehuwden, wel mag worden verlaagd wegens het kunnen delen van kosten en de uitkering van gehuwden niet,

Artikel 5 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Geen woonkosten

In de verordening wordt het begrip “woonkosten” gehanteerd; bedoeld wordt de kosten van huur of hypotheekrente, zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. Daarmee wordt duidelijk dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.

Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw (Zie CRvB 06-11-2011, nrs 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr 00/4951 NABW)

In veel gemeenten bedraagt de verlaging 20% bij het ontbreken van woonkosten. Wij vinden het redelijker een verlaging ter hoogte van de ondergrens van huur.. Immers belanghebbende met een inkomen op bijstandsniveau hoeft nooit meer huur te betalen dan dit bedrag.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie en het ontbreken van woonkosten kan sprake zijn:

  • ·

    bij het niet aanhouden van een woning ( in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze verordening van toepassing);

  • ·

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • ·

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgeno(o)te, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr 3 p. 54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalde, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

Artikel 6 Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Op grond van artikel 28 WWB stelt het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd, de norm of toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vast. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

In artikel 6 lid 1 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Deze verlaging kan echter niet worden toegepast ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 2 van deze verordening van toepassing is. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging voor een alleenstaand van 21 of 22 jaar mag worden toegepast.

Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin van artikel 28 WWB.

Gelijktijdig korting ontbreken woonkosten en schoolverlaters en korting 21 en 22 jarigen

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt voldaan door de formulering van artikel 6 lid 2.

Artikel 7 Anti-cumulatie bepaling

De verlagingen in de Toeslagen verordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatie bepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. Het college zou de bijstand vervolgens op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen.

Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 8 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Overgangsrecht

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude Toeslagenverordening nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt .

Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013. Dit is terug te vinden in Staatsblad 2012 322 /Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).

Voor de groep bijstandsgerechtigden die op grond van medebewoning een andere toeslag ontvangen geldt een overgangsregeling tot 1 juli 2013.

Artikel 10 Inwerkingtreding en inwerkingtreding

Deze verordening vervangt de `Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Lingewaard 2012 en treedt in werking met ingang van de dag na publicatie.

Artikel 11 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als de

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB gemeente Lingewaard 2012A.