Regeling vervallen per 30-12-2017

APV 2013

Geldend van 01-07-2013 t/m 29-12-2017

Intitulé

APV 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • -

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening Gemeente Lingewaard daaronder wordt verstaan;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: een voor het publiek , al dan niet met enige beperking, toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld in dez e APV;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • -

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in het betreffende artikel anders is bepaald.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijd-stip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voor-schriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waar-mee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar, of zich te bevinden op, openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip, waarop de schriftelijke kennisgeving gedaan zou moeten zijn, valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan die vrijdag, zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag voorafgaat vóór 12.00 uur;

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10.a Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg, of zichtbaar vanaf de openbare weg, in strijd met de publieke functie van de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeen - komstig de publieke functie daarvan.

2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg , gevaar oplevert voor de bruik baarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aa n redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 2:10.b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

1.Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

1. a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

1. b. terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;

1. c, standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorz ien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerke n of de Gelderse wegenverordening.

b. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

c. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

d. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10.c Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10.a niet geldt. Het verbod geldt in ieder geval niet voor:

  • a.

    de voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijze op de weg gebracht worden in verband met bouwwerkzaamheden en mits degene die werkzaamheden verricht of doet verrichten er voor zorgt, dat de voorwerpen of stoffen voldoen aan de CROW richtlijn publicatie 130 voor het markeren van onverlichte obstakels en onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval niet langer dan één week , de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

  • b.

    de strook van één meter, gemeten vanuit de voorgevel van de winkel. (Deze strook is in de centra van Huissen en Bemmel daar waar mogelijk in de bestrating zichtbaar).

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Gelderse wegenverordening, de waterschapskeur, de Tele-communicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

1.Het is verboden zonder vergunning van het college:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg ;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Gelders wegenreglement.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[ verwijderd ]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het weggebruikers het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor de weggebruikers hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

[verwijderd]

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[ verwijderd ]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

[ verwijderd ]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat;

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:19.a Dragen gevaarlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen, die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet Wapens en Munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:19.b Opsporen metalen

  • 1. Het is verboden op of aan de weg e en metaaldetector of enig ander voorwerp , bestemd voor het opsporen van wapens en munitie o f munten en dergelijke te gebruiken .

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[verwijderd]

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;

  • b. een braderie;

  • c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e. een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement).

Artikel 2:25 Evenement

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26.a Onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een evenement

  • 1. Het is verboden bij een evenement onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2. Het is verboden bij een evenement messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruik, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar kan komen.

  • 3. Een ieder is verplicht bij een evenement alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting:

  • 1.

    een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

  • 2.

    elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

3. Leidinggevende:

a . de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

b . de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de vergunninghouder en zijn leidinggevende(n) geen verklaring omtrent het gedra g overle g gen, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

  • a.

    een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

  • b.

    een zorginstelling;

  • c.

    een museum; of

  • d.

    een bedrijfskantine of – restaurant.

5. a. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende bij te laten schrijven.

b. De melding geldt als aanvraag tot wijziging van de exploitatievergunning.

c. De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk de ontvangst van de aanvraag.

d. De burgemeester kan de wijziging van de exploitatievergunning weigeren, indien de vergunninghouder geen verklaring omtrent het gedrag van de nieuwe leidinggevende overlegt, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de wijzigingsaanvr aag is ingediend, is afgegeven.

6. De burgemeester verstrekt op verzoek een gewijzigde exploitatievergunning indien de openbare inrichting ook beschikt over een geldige drank- en horecavergunning waarop ingevolge artikel 30a Drank- en h oreca - wet één of meer leidinggevenden is/zijn bijgeschreven. Lid 5 van dit artikel vindt alsdan geen toepassing.

7.Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Openbare inrichtingen zijn gesloten:

  • a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur;

  • b. op zaterdag (vrijdag op zaterdagnacht) en zondag (zaterdag op zondagnacht) tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 4. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 5. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

[gereserveerd]

Artikel 2:34.a Toegang ambtenaren van politie

De houder van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelem merd toegang hebben tot zijn bedrijf:

a gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

b. gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politi e hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kans-spelen vergunning is verleend;

  • b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

  • b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a. Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

  • c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn (conform de Wet op de Kansspelen) twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of vermommingsmiddelen te vervoeren, bij zich te hebben of te dragen.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen, of herkenning bij het plegen voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

  • 3. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[verwijderd]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

  • a.

    te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie, bijzondere opsporingsambtenaren en daarvoor aangewezen toezichthouders aanwijzingen op te volgen.

Artikel 2:47.a Verplichte route

1. Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

  • b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:48.a Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2:28;

b. de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

3. Het is de exploitant van een inrichtin g als bedoeld in artikel 2:27 en degene die het winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen weg of wegged eelte, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst de wegen of weggedeeltes, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en dat ook in een aantoonbaar verband staat tot deze aanwijzing.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b.

    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

3. Een ieder is verplicht op een daartoe s trekkend bevel van een ambtenaar van de politie, bijzondere opsporingsambte naar en daarvoor aangewezen toezichthouders aanwijzingen op te volgen.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

1.Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

2 . Een ieder is verplicht op een daartoe s trekkend bevel van een ambtenaar van de politie, bijzondere opsporingsambte naar en daarvoor aangewezen toezichthouders aanwijzingen op te volgen.

Artikel 2:50.a Overnachten op of aan de weg

1 Het is verboden zonder ontheffing van het college op de weg of op de openbare grond in een voertuig, tent, slaapzak, of soortgelijk onderkomen te overnachten.

2 Dit verbod geldt niet, indien wordt overnacht:

a . met inachtneming van het bepaalde in de Wet op de Openluchtrecreatie;

b . in een voertuig, bestemd voor het vervoer van goederen, dat is voorzien van een in de cabine ingerichte slaapplaats.

c. op door het college aangewezen locaties voor motorvoertuigen die zijn uitgerust om in te verblijven en te overnachten.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

[verwijderd]

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:52a Verwijderen van fietsen van de openbare weg

[verwijderd]

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[verwijderd]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op andere door het college aangewezen plaats;

  • b. binnen de bebouwde kom op openbare plaatsen, behoudens op de door het college aangewezen plaatsen, zonder dat die hond aangelijnd is;

    c. buiten de bebouwde kom op de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub b van de Wegen verkeerswet 1994 en op door het college aangewezen openbare plaatsen, zonder dat die hond aangelijnd is;

  • d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk en een honden - penning dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a, b en c zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

  • b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden toe te laten dat de hond zich op openbare plaatsen van uitwerpselen ontdoet op andere dan door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. De eigenaar of houder van een hond is verplicht een deugdelijk middel (schepje, plastic zakje o.i.d.) dat is bestemd voor het verwijderen van uitwerpselen bij zich te dragen en / of dit middel op eerste vordering aan de met het toezicht belaste ambtenaar te tonen.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

  • c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid daarbij aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben;

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

  • c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

  • d. te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

[verwijderd]

Artikel 2:63 Duiven

[verwijderd]

Artikel 2:64 Bijen

[verwijderd]

Artikel 2:65 Bedelarij

[verwijderd]

Artikel 2:65.a Gebiedsontzegging

  • 1. De burgemeester kan degene die, hetzij alleen, hetzij in groepsverband, de openbare orde ernstig verstoort door het plegen van strafbare feiten, of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt uit het oogpunt van openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebied gedurende de tijd bij het bevel genoemd. Deze tijd kan ten hoogste twaalf weken bedragen.

  • 2. Het is verboden zich in het gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel.

  • 3. De burgemeester houdt bij zijn besluit rekening met eventuele zwaarwegende belangen die de overtreder kan hebben voor aanwezigheid in het aangewezen gebied, zoals het daar wonen, werken of bezoeken van hulpverleners.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

  • 3.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

[verwijderd]

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

[verwijderd]

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

[verwijderd]

Artikel 2:73.a Carbidschieten

  • 1. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2. Carbidschieten is verboden.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet gedurende de in het Vuurwerkbesluit vermelde tijden waarop het is toegestaan consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen indien:

    • a.

      gebruik gemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu, of;

    • b.

      carbidschieten plaatsvindt op een erf behorende bij een woning buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 60 liter mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • i.

        er zijn maximaal vier personen aanwezig die carbidschieten, waaronder een meerderjarige bewoner van de betreffende woning die ervoor zorg draagt dat deze voorwaarden worden nageleefd;

      • ii.

        er worden geen handelingen verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu;

      • iii.

        er worden in totaal niet meer dan twee bussen gebruikt;

      • iv.

        naast de onder 1 genoemde personen is er geen publiek aanwezig anders dan bewoners van de betreffende woning;

      • v.

        de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot gebouwen van derden bedraagt ten minste 100 meter;

      • vi.

        het vrijschootsveld bedraagt ten minste 75 meter, dit terrein is in eigendom van of wordt gehuurd of gepacht door een bewoner van de betreffende woning; hierin liggen geen openbare paden of wegen;

      • vii.

        indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het schietterrein goed te worden verlicht.

  • 4. De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van de natuur-bescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het derde lid niet van toepassing is.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 6. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de navolgende artikelen groepsgewijs niet naleven:

  • -

    artikel 2:1, eerste tot en met derde lid,

  • -

    artikel 2:10.A, eerste lid,

  • -

    artikel 2:11, eerste lid,

  • -

    artikel 2:16,

  • -

    artikel 2:19, eerste lid,

- artikel 2:19.a, eerste lid,

- artikel 2:23, eerste lid,

- artikel 2:26.a, eerste tot en met derde lid,

- artikel 2:42, eerste lid,

-artikel 2:47, eerste lid,

- artikel 2:47a, eerste lid,

  • -

    artikel 2:48, eerste lid,

  • -

    artikel 2:49, eerste lid,

  • -

    artikel 2:50,

  • -

    artikel 2:73, eerste en tweede lid of

  • -

    artikel 5:34, eerste lid.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

[verwijderd]

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf:

  • d. het aantal werkzame prostituees;

  • e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal 1:100;

  • f. de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

  • g. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel:

  • h. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting; en

    i. een verklaring van de GGD, waaruit blijkt dat de inrichting voldoet aan de door de GGD te stellen eisen in het kader van de hygiëne en volksgezondheid, c.q. welke aanpassingen moeten worden gepleegd om de inrichting aan de eisen te laten voldoen.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • - de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quateren 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • - de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

  • - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 10.00 uur;

  • b. op zaterdag (vrijdag op zaterdagnacht) tussen 02.00 en 10.00 uur;

  • c. op zondag (zaterdag op zondagnacht) tussen 02.00 en 12.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen , uit te nodigen dan wel aan te lokken gebruik te maken van de diensten van een prostituee .

2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

[verwijderd]

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

  • a. het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • c. de veiligheid van personen of goederen;

  • d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • e. de gezondheid of zedelijkheid; of

  • f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de dorpskernen in de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel

7.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-7.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 5 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezel-schappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:6.a Mosquito

  • 1. In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 3 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 1 maand verlengen.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[verwijderd]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. boom: een houtig levend opgaand gewas met een omtrek van de stam van minimaal 9 0 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam.

b. houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een boomzone of boomstructuur.

c. boomzone: begrensd gebied met houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen.

d. boomstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden dat een functioneel geheel vormt.

e. beschermende houtopstand: een houtopstand dat is vastgelegd op de Groene Kaart.

f. Groene Kaart: topografische kaart , behorende bij de door het college vastgestelde beleidsnotitie waardevolle bomen , met daarop aangegeven boomzones, boomstructuren en solitaire bomen of boomgroepen, met bijbehorend register.

g. vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

h. boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

i. Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een boom, op basis van lande lijke richtlijnen van de Bomen stichting.

j. bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algem ene bepalingen omgevingsrecht.

k. hakhout; een of meer bomen of boomvormers die na te zijn geveld opnieuw op de stronk moeten uitlopen

l. k andelaberen: h et terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen. Het instandhouden van de door kandelaberen on t stane kroonvorm valt onder het begrip knotten.

m. k notten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen als periodiek noodzakelijk onderhoud.

Artikel 4:11 Groene Kaart

1. Het college heeft een Groene Kaart met beschermde niet-gemeentelijke houtopstand vastgesteld. De kaart en het bijbehorend register bevat een samenhangend geheel van de volgende houtopstanden:

- boomzones;

- boomstructuren;

- bomen uit het landelijk Register van Monumentale Bomen van de Bomenstichting en lokale- en toekomstige monumentale bomen;

- publieke houtopstanden.

2. De kaart bevat minimaal de volgende gegevens:

- eenduidige, maatvaste inmeting van de beschermde houtopstand;

- indeling naar cate gorieën beschermde houtopstand;

- legenda met toelichting.

3. Het bijbehorend register van beschermde houtopstand bevat minimaal de volgende gegevens:

- redengevende beschrijving;

- soort boom of bomen;

- standplaats;

- kadastrale gegevens;

- eigendomsgegevens;

- foto’s.

4. De eigenaar van een beschermde houtopstand is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

a. het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, anders dan door veiling op grond van een verleende ontheffing;

b. de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 4:12 Kapverbod

1. Het is verboden beschermde of gemeentelijke houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid bedoelde verbod behoudens ontheffing geldt eveneens voor:

a. houtopstand die is aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de artikelen 4.12.e en 4.12.f van deze verordening;

b. houtopstand die is aangelegd op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a. een beschermde houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.12.f en 4.12.g van deze verordening;

b. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoeri ng van het reguliere onderhoud;

c. het periodiek knotten als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelabeerde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 4:12.a Aanvraag

De ontheffing moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd . Voor beschermde niet-gemeentelijke houtopstand onder verwijzing naar de reden gevende beschrijving, door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de beschermde houtopstand te beschikken, onder overlegging van een overzicht van de overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project.

Artikel 4:12.b Criteria

1. Het bevoegd gezag kan de ontheffing om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

2. Een ontheffing voor het vellen van een beschermde of gemeentelijke houtopstand kan, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering worden verleend indien:

  • a.

    een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand of

  • b.

    naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:12.c Intrekking of wijziging

De ontheffing of vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien onjuiste of onvolledige gegevens ter verkrijging van ontheffing of vergunning zijn verstrekt;

b. indien na het verlenen van ontheffing of vergunning op grond van verandering van inzichten of omstandigheden opgetreden na verlening, wijziging of intrekking noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan ontheffing of vergunning is vereist;

c. indien beperkingen die aan de ontheffing of vergunning zijn of worden vervuld;

d. indien van de ontheffing of vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of indien deze termijn ontbreekt, binnen een redelijke termijn.

Artikel 4:12.d Beperking geldigheidsduur

1. De ontheffing tot vellen als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt, tenzij een langere termijn noodzakelijk is vanwege de voorzienbare langere uitvoeringstermijn van een project.

2. In het geval het een ontheffing voor het vellen van meer dan één beschermde boom betreft, is de omgevingsvergunning voor alle beschermde bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één of enkele beschermde bomen al geveld zijn, behoudens de in het eerste lid gestelde bevoegdheid tot het voorschrijven van een langere termijn.

Artikel 4:12.e Bijzondere vergunningsvoorschriften

1.Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2. Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort dient te w orden in het gemeentelijk landschaps fonds.

3. In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant , en op welke wijze , niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

4 . Tot aan de ontheffing tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de beschermde houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere ontheffingen, vergunningen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

5 . Tot aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren tot het opstellen en overleggen van een Bomen Effect Analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

Artikel 4:12.f Herplant- / instandhoudingsplicht

1. Indien een beschermde houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2. Indien niet ter plaatse kan worden herplant wordt een financiële bijdrage gestort in het gemeentelijk landschaps fonds.

3 . Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant , en op welke wijze niet , aangeslagen herplant moet worden vervangen.

4 . Indien een beschermde houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

a. overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

b. een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

Artikel 4:12.g Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een ontheffing tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

Artikel 4:12.h Bestrijding van boomziekten

1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar oplevert van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

a. de boom te vellen;

b. conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

3. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12.i Bescherming gemeentebomen

1. Het is verboden om bomen in eigendom van de gemeente:

a. te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

b. daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

2. Het is verboden zonder vergunning van het college om één of meer voorwerpen in of aan een gemeentelijke boom aan te brengen of anderszins te bevestigen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

  • d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[verwijderd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak (handels)reclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving, feitelijke betekenis mist of ontsierend is voor de gemeente.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere (landelijke of provinciale) regelgeving .

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevings-vergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap; of

  • b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet van toepassing is.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeers-tekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te her-stellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

[verwijderd]

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen op wegen binnen de bebouwde kom, met uitzondering van bedrijventerreinen, alsmede op een door het college aangewezen plaats buiten de bebouwde kom, te plaatsen of te hebben;

  • b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Gelderse wegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is, in verband met het voorkomen van aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente, verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op wegen b innen de bebouwde kom, met uitzondering van de bedrijventerreinen , alsmede op door het college aangewezen plaatsen buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

  • c. op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

[verwijderd]

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder venten: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare plaats en in de openlucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

1.Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de ambulante handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren op of aan de weg, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

2 . Een vergunning kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. in het belang van de verkeersvrijheid of verkeers veiligheid;

d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

3.Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 uur en 08.00 uur.

4 . Het verbod geldt niet voor het venten op zondag met voor directe consumptie geschikte eetwaren.

5.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting bedoeld in het eerste lid beperken door het venten te verbieden:

  • a. op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

  • b. voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheers-verordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Gelderse vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieu-beheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Gelderse vaarwegenverordening of de Gelderse landschapsverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaart-politiereglement, de Waterwet, de Gelderse vaarwegenverordening of de Gelderse landschaps-verordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

[verwijderd]

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Geldersevaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31.1 Veiligheid zwemmers

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een bestuurbare motorboot of enig ander gemotoriseerd vaartuig dan wel een radiografisch bestuurbare boot in een door het college aangewezen gedeelte van het openbaar water in werking te hebben.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, het Rijnvaartpolitie - reglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Reglement van het waterschap van toepassing is.

Artikel 5:31.2 Aanwijzing verboden plaatsen

1. Het college kan, op de gebruikelijke wijze bij openbare kennisgeving, plaatsen of gedeelten van de gemeente aanwijzen waar het niet geoo r loofd is in het openbaar te baden, te zwemmen of te zonnebaden.

2. Zij kunnen die aanwijzing beperken tot in de openbare kennisgeving vermelde dagen en uren.

3. Het is verboden in het openbaar te baden, te zwemmen of zonnebaden te nemen op plaatsen e n tijden die overeenkom stig het bepaalde in de l eden 1 en 2 van dit artikel aan gewezen zijn.

Artikel 5:31.3 Snelheidsbeperking motorschip

1. Het is verboden met een motorschip sneller te varen dan 8 km/u in wateren binnen de gemeente, met uitzondering van de rivieren.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Rijnvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijks - waterstaatswerken of het Reglement van het waterschap van toepassing is.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31A Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig of een bromfiets.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a. het voorkomen van overlast;

  • b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c. de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

  • a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • b. binnen de bij of krachtens de Gelderse verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieu-beheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Gelderse milieuverordening.

6. Het is verboden op de weg kerstbomen, autobanden en andere voorwerpen of stoffen te vervoeren, bij zich te hebben of anderszins voorhanden te hebben, met het kennelijke doel deze op de weg te verbranden.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op andere dan door het college aangewezen plaatsen.

2 Het college kan een besluit nemen waarin de plaatsen genoemd in het eerste lid voor een bepaalde termijn worden onttrokken aan de mogelijkheid voor asverstrooiing.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod voor het verstrooien op andere plaatsen dan op de plaatsen genoemd in het eerste lid.

4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

  • - de gemeentelijke bijzondere opsporingsambtenaren;

  • - de gemeentelijke toezichthouders.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Hardheidsclausule

Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van enig voorschrift in deze verordening, wanneer deze voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het voorschrift te dienen doelen.

Artikel 6:5 Intrekking oude verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Lingewaard 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 6:6 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2013.

Artikel 6:8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Lingewaard 2013.