Verordening Burgerinitiatief Lisse

Geldend van 01-01-2007 t/m heden

Intitulé

Verordening Burgerinitiatief Lisse

De raad van de gemeente Lisse;

gelezen het voorstel van het presidium d.d. 6 november 2006 ;

gelet op het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de Verordening Burgerinitiatief Lisse.

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder een burgerinitiatief: een voorstel van een initiatiefgerechtigde ter plaatsing op de agenda van de vergadering van de raad.

Artikel 2

  • 1.

    De raad plaatst een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van zijn vergadering indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend.

  • 2.

    Een verzoek is geldig als het:

    • a.

      door tenminste 50 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund;

    • b.

      niet een onderwerp als bedoeld in artikel 4 van deze verordening bevat;

    • c.

      voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 5.

Artikel 3

  • 1.

    Initiatiefgerechtigd zijn degenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad van Lisse, alsmede ingezetenen van de gemeente van 16 jaar en ouder die, met uitzondering van hun leeftijd, voldoen aan de vereisten voor het kiesrecht voor de leden van de gemeenteraad.

  • 2.

    Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigheid is voldaan, is de toestand op de dag van indiening van het verzoek bepalend.

Artikel 4

Een burgerinitiatief kan niet worden ingediend over de volgende aangelegenheden:

  • a.

    een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad;

  • b.

    een vraag over het gemeentelijk beleid;

  • c.

    een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het gemeentebestuur;

  • d.

    een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het gemeentebestuur;

  • e.

    een onderwerp waarover korter dan 1 jaar voor indiening van het burgerinitiatiefvoorstel door de de raad een besluit is genomen;

  • f.

    een voorstel dat in strijd is met een wettelijk voorschrift.

Artikel 5

  • 1.

    Het verzoek om een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de raad te plaatsen wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de gemeenteraad.

  • 2.

    Het verzoek bevat tenminste:

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatiefvoorstel;

    • b.

      een toelichting op het burgerinitiatiefvoorstel;

    • c.

      de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de verzoeker en zijn plaatsvervanger, als laatstgenoemde wordt aangewezen;

    • d.

      een lijst met de voornamen, achternamen, adressen, geboortedata en handtekeningen van de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen.

  • 3.

    Voor de indiening van het verzoek en van de verklaringen tot ondersteuning wordt gebruik gemaakt van de in bijlage 1 en bijlage 2 van deze verordening opgenomen formulieren.

Artikel 6

  • 1.

    De raad beslist in de eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek of het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de vergadering van de raad wordt geplaatst, met dien verstande dat tenminste twee weken is gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering, waarin de raad over het verzoek beslist.

  • 2.

    Indien de raad het verzoek afwijst wegens strijd met artikel 4, onder a, van deze verordening, zendt de raad het voorstel door aan het bevoegde bestuursorgaan en stelt hiervan de indiener van het verzoek onverwijld in kennis.

  • 3.

    Indien de raad het verzoek toewijst, bepaalt het presidium de agendering van de behandeling van het voorstel in de daarvoor bevoegde raadscommissie en raad.

  • 4.

    De voorzitter van de raadscommissie en de burgemeester nodigen de verzoeker schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De verzoeker of zijn plaatsvervanger heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten.

  • 5.

    Zo spoedig mogelijk nadat de raad over het burgerinitiatiefvoorstel een besluit heeft genomen, wordt dit besluit bekendgemaakt door kennisgeving van dit besluit, of van de zakelijke inhoud ervan, bij de openbare bekendmakingen van de gemeente.

  • 6.

    Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van het besluit schriftelijk mededeling gedaan aan de verzoeker.

Artikel 7

De voorzitter van de raad brengt over elk jaar een verslag uit over de werking van het recht van burgerinitiatief in de praktijk.

Artikel 8

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Burgerinitiatief Lisse.

Artikel 9

Deze verordening treedt op 1 januari 2007 in werking.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Lisse in zijn openbare vergadering van 23 november 2006.
B. Blonk mevr. C. Langelaar
griffier voorzitter

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BURGERINITIATIEF LISSE

Artikel 1

Alleen concrete voorstellen kunnen als burgerinitiatief worden ingediend. Het noemen van een onderwerp is dus niet voldoende. Dit sluit het beste aan bij de praktijk in Lisse, waarin ook een raadslid dat een onderwerp op de agenda wil plaatsen een voorstel moet formuleren. Daarmee wordt duidelijk welke beslissing er van de raad verwacht wordt.

Artikel 2

Uit dit artikel volgt dat de gemeenteraad een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van een raadsvergadering moet plaatsen indien er sprake is van een geldig verzoek, ingediend door een initiatiefgerechtigde. De gemeenteraad moet zich in dat geval uitspreken over het burgerinitiatiefvoorstel.

Van een geldig verzoek is sprake als:

  • het verzoek door tenminste een bepaald aantal initiatiefgerechtigden wordt ondersteund. In artikel 3 (zie hieronder) wordt nader omschreven wanneer een persoon initiatiefgerechtigd is;

  • het onderwerp van het burgerinitiatief niet in artikel 4 is uitgezonderd;

  • aan de in artikel 5 gestelde procedurele voorwaarden wordt voldaan.

Over het vereiste dat het verzoek door tenminste een bepaald aantal initiatiefgerechtigden wordt ondersteund, kan het volgende worden opgemerkt.

Het burgerinitiatief biedt burgers de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de agenda van de gemeenteraad. Het is daarom een inbreuk op het uitgangspunt dat de raad zijn eigen agenda vaststelt.

Dit is alleen gerechtvaardigd als het burgerinitiatiefvoorstel ook daadwerkelijk door een bepaald gedeelte van de bevolking wordt gedragen. De hoogte van de drempel moet van dien aard zijn dat hij – zonder verhinderend te zijn- toch een zekere garantie biedt dat het desbetreffende verzoek gedragen wordt door een gedeelte van de bevolking. Gekozen is voor een aantal van 50 initiatiefgerechtigden die het verzoek moeten ondersteunen. De verzoeker zelf telt bij het aantal ondersteuners mee.

Artikel 3

Het ligt voor de hand het initiatiefrecht toe te kennen aan kiesgerechtigden voor de gemeenteraadsverkiezingen van Lisse, vanuit de gedachte dat het burgerinitiatief een instrument is om burgers bij de besluitvorming van de raad te betrekken en die te beïnvloeden. Wie kiesgerechtigd is, is vastgelegd in artikel B3 van de Kieswet. De categorie initiatiefgerechtigden is uitgebreid door de leeftijd ten opzichte van de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen naar 16 jaar. Jongeren kunnen op deze wijze betrokken worden bij de gemeentelijke politiek.

Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, lijkt het moment van indiening van het verzoek aangewezen. Het verzoek vindt immers formeel op dit moment plaats. Om te kunnen onderzoeken of op dat moment wordt voldaan aan de vereisten, zijn verschillende gegevens nodig. Welke dat zijn wordt geregeld in artikel 5.

Artikel 4

De eisen die dit artikel stelt aan de inhoud van een burgerinitiatiefvoorstel vloeien vooral voort uit doelmatigheidsoverwegingen. Het is bijvoorbeeld weinig efficiënt om de raad te belasten met de beraadslaging over een onderwerp waarover de raad uiteindelijk geen beslissende bevoegdheid heeft (artikel 4, sub a).

Een ander argument voor deze uitzondering is dat de afstand tussen burger en bestuur alleen maar vergroot wordt als de burger na het doorlopen van de burgerinitiatiefprocedure te horen krijgt dat de raad niets met het burgerinitiatiefvoorstel kan doen, omdat hij er niet over gaat.

Een vraag over gemeentelijk beleid kan ook geen onderwerp van een burgerinitiatief zijn (artikel 4, sub b). Voor dit soort vragen staan de burger andere wegen open, zoals een gesprek met een wethouder.

Ook moet voorkomen worden dat het burgerinitiatief andere procedures zoals de bezwaar- of de klachtprocedure doorkruist. Met het oog hierop is bepaald dat het burgerinitiatiefvoorstel geen bezwaar tegen een genomen besluit of een klacht over een gedraging van het gemeentebestuur kan inhouden (artikel 4, sub c en d). Hiervoor staan voor de burger andere wegen open.

Tenslotte is het evenmin de bedoeling dat zaken die recent nog in de raad aan de orde zijn geweest opnieuw onderwerp van bespreking worden als gevolg van een burgerinitiatief (artikel 4, sub e). Dit zou de besluitvorming in de raad te zeer kunnen frustreren. Gekozen is voor een periode van 1 jaar, omdat dit enerzijds voorkomt dat zaken die net door de raad zijn vastgesteld opnieuw onderwerp van beraadslaging worden, maar anderzijds niet zo lang is dat vele onderwerpen worden uitgesloten van het recht van burgerinitiatief.

In de verordening is tevens opgenomen dat het burgerinitiatiefvoorstel geen voorstel mag inhouden dat in strijd is met een wettelijk voorschrift. De uitsluiting van met de wet strijdige voorstellen is zinvol, omdat het een verspilling van tijd en moeite is een dergelijk onhaalbaar voorstel op de raadsagenda te plaatsen.

Artikel 5

Het ligt voor de hand om het burgerinitiatiefvoorstel bij de voorzitter van het orgaan, in casu de raad, in te dienen.

Aan het verzoek wordt een aantal minimumvereisten gesteld.

Er is uit praktische overwegingen zoals uniformiteit, overzichtelijkheid en duidelijkheid voor gekozen indiening van een burgerinitiatiefvoorstel plaats te laten vinden door middel van een standaardformulier voor burgerinitiatieven. Op dit formulier moet de verzoeker naast het voorstel plus toelichting in ieder geval zijn personalia aangeven en, als hij een plaatsvervanger aanwijst, die van zijn plaatsvervanger. Ook de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen moeten uiteraard vermeld worden.

Om fraude met namen te voorkomen wordt gevraagd naar adressen en geboortedata. Met name dat laatste gegeven kan niet aan openbare bronnen als telefoonboeken worden ontleend. Op grond van deze gegevens kan de gemeente onderzoeken of het verzoek de steun van voldoende daartoe gerechtigde personen heeft. Burgers kunnen de formulieren ophalen bij het gemeentehuis dan wel downloaden van de website van de gemeente Lisse.

Artikel 6

De burger moet erop kunnen vertrouwen dat de raad zijn voorstel spoedig toetst aan de vereisten en een besluit neemt over de behandeling. Hierin voorziet het eerste lid. Het gaat erom een termijn te kiezen die niet te lang is, maar ook niet zo kort dat ze onvoldoende is om het voorstel te kunnen controleren.

Verzoeken die onderwerpen behelzen waarbij de raad niet het bevoegde orgaan is, zendt de raad door naar het wel bevoegde orgaan. Als dat het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester is, merken deze het verzoek aan als aanvraag in de zin van hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De indiener van het verzoek wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de doorzending, zodat hij weet wie voor de verdere afhandeling zorgdraagt.

Als de raad wel bevoegd is en besluit het onderwerp te agenderen, geldt de procedure die vermeld staat in lid 3 tot en met 6.

Het vierde tot en met zesde lid creëren vooral waarborgen voor transparantie bij de afhandeling van een burgerinitiatiefvoorstel door de raadscommissie en de raad. Op grond van het zesde lid wordt de verzoeker altijd schriftelijk meegedeeld wat er met het ingediende voorstel gebeurt. Dat kan dus een mededeling dat het verzoek wordt afgewezen of een inhoudelijk besluit zijn. Wordt het verzoek tot plaatsing van het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda door de raad afgewezen, dan is er sprake van een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep op de rechter openstaan. Besluit de raad het burgerinitiatiefvoorstel te agenderen, dan is er sprake van een voorbereidingsbeslissing die niet vatbaar is voor bezwaar en beroep (artikel 6:3 Awb). Afhankelijk van de inhoud van de beslissing op het initiatiefvoorstel zelf, kan er sprake zijn van een besluit in de zin van de Awb dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Bijvoorbeeld:

  • -

    Als de raad naar aanleiding van een burgerinitiatiefvoorstel besluit een subsidie toe te kennen voor een bepaald project, dan is het besluit vatbaar voor bezwaar en beroep.

  • -

    Als de raad naar aanleiding van een burgerinitiatiefvoorstel besluit om een verordening op bepaalde punten aan te passen, dan is het besluit niet vatbaar voor beroep bij de rechtbank (artikel 8:2 Awb).

Artikel 7

De voorzitter van de raad brengt elk jaar verslag uit over de werking van het burgerinitiatief. Hierbij kan gedacht worden aan getalsmatige gegevens (aantal ingediende, aantal toegewezen en aantal afgewezen burgerinitiatiefvoorstellen), een beknopt overzicht van de inhoud van de burgerinitiatiefvoorstellen, de besluiten van de raad op de burgerinitiatiefvoorstellen en de motivatie op grond waarvan de raad tot deze besluiten is gekomen.

Het verslag wordt opgenomen in het Burgerjaarverslag.

Artikelen 8 en 9

Deze artikelen spreken voor zich.