Regeling vervallen per 16-06-2016

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Lochem

Geldend van 07-01-2015 t/m 15-06-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Lochem

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Lochem

Burgemeester en wethouders van Lochem;

Overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015;

Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015;

BESLUITEN:

vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente lochem 2015.

INHOUSOPGAVE

AfkortingenLIJST 4

INLEIDING 5

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN 7

HOOFDSTUK 2 TOEGANGSPROCEDURE 12

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR EEN MAATWERKVOORZIENING 16

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN 22

HOOFDSTUK 5: PROCEDURELE BEPALINGEN 37

Afkortingenlijst

ADLAlgemene dagelijkse levensverrichtingen

AWB Algemene wet bestuursrecht

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BRPBasisregistratie personen

CAK Centraal Administratie Kantoor

CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg

CRvB Centrale Raad van Beroep

MEE Ondersteunende organisatie voor iedereen met een beperking

PGB Persoonsgebonden budget

SVB Sociale Verzekeringsbank

VNG Vereniging der Nederlandse Gemeenten

Zvw Zorgverzekeringswet

Wlz Wet langdurige zorg

Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning

Wpg Wet publieke gezondheid

Wvg Wet voorziening gehandicapten

Wwb Wet werk en bijstand

VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

INLEIDING

Wmo 2015

Met ingang van 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de ondersteuning aan burgers die zelf onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot het deelnemen aan de samenleving. De verantwoordelijkheid van de gemeente is uitgebreid met taken vanuit de toenmalige AWBZ (Algemene wet bijzondere ziektekosten). Daarbij heeft het rijk forse bezuinigingen doorgevoerd. Het rijk heeft om deze reden een nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemaakt met andere uitgangspunten. Daarbij hanteert het rijk het adagium dat ‘de voorzieningen terecht moeten komen bij de burgers die het echt niet zelf kunnen regelen en betalen’.

De belangrijkste wijzigingen van de Wmo 2015 ten opzichte van de Wmo 2007

Maatwerkvoorziening in plaats van compensatieplicht

De eerste verandering is dat de compensatieplicht in de Wmo 2015 niet meer op dezelfde manier terugkomt in de wet. In plaats daarvan wordt de term maatwerkvoorziening geïntroduceerd. Het doel van de maatwerkvoorziening is het leveren van een bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. Participatie als “deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. De burger wordt aangesproken op wat er redelijkerwijs van hemzelf verwacht mag worden en wat de gemeente aanvullend kan doen. Dit is een andere opdracht dan de opdracht van de Wmo 2007 aan de gemeente om burgers te compenseren voor hun beperkingen.

Geen leefgebieden meer

De tweede verandering is het feit dat de leefgebieden van de Wmo 2007, waarop de gemeente de burger met beperkingen moest compenseren, in de Wmo 2015 niet meer genoemd worden. Voor de nieuwe taken zijn geen leefgebieden meer opgenomen. In plaats daarvan wordt gesproken over voorzieningen bieden “ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie”, “beschermd wonen” en “opvang”. Huishoudelijke hulp wordt in de nieuwe Wmo 2015 ook niet meer genoemd.

Versterking positie cliënt in de toegangsprocedure

Ten derde is de positie van de cliënt in de Wmo 2015 versterkt. In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Het recht op compensatie van de leefgebieden is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure. In deze procedure is het recht op ondersteuning, een plan en zorgvuldig onderzoek vastgelegd.

Toegankelijkheid en veiligheid

In de Wmo 2015 is expliciet de bevordering van een inclusieve samenleving en de veiligheid in de leefomgeving toegevoegd. In de nieuwe wet zijn verder bepalingen opgenomen over geweld in de hulpverlening en in huiselijke kring.

Richtinggevende kaders

Voor de bepaling van de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn de volgende kaders richtinggevend:

  • 1.

    De Wmo 2015 en dan vooral het artikel over de maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het Algemeen beleidskader Sociaal Domein Lochem; Beleidsplan Wmo 2015-2018 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3.

    De voormalige AWBZ praktijk met betrekking tot de taken die naar de Wmo 2015 zijn gegaan (begeleiding, dagbesteding, vervoer en kortdurend verblijf). Gemeenten hoeven niet meer te doen dan in de AWBZ gangbaar was.

  • 4.

    Voorzieningen en zorg die op grond van andere wetten zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) worden geleverd, vallen niet onder de Wmo 2015.

  • 5.

    De gemeentelijke budgetten voor de Wmo taken zoals bepaald in het regeerakkoord, de zorgakkoorden van 2013 en 2014, de afspraken met betrekking tot de rijksbegroting 2014 en de meicirculaire Gemeentefonds 2014 voor de gemeente Lochem. Zoals bekend gaat de decentralisatie van de Wmo gepaard met behoorlijke kortingen op het budget (ook al zijn deze kortingen voor overgangsjaar 2015 verzacht).

  • 6.

    Het in de Wmo 2015 bepaalde overgangsrecht voor verschillende doelgroepen. Voor burgers in een beschermde woonvorm (voormalige AWBZ) geldt een overgangsrecht van 5 jaar. De overige voormalige AWBZ gebruikers krijgen een overgangstermijn van één jaar tot uiterlijk 1 januari 2016.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

In de nieuwe Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen.

1.1 Zelfredzaamheid

De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:

  • 1.

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL);

  • 2.

    het voeren van een gestructureerd huishouden.

Reikwijdte algemene dagelijkse levensverrichtingen

Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van een deel van de persoonlijke verzorging.

De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben. Indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, kan het zelfs voorkomen dat iemand niet langer thuis kan blijven wonen.

Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang:

ondersteuning bieden bij het in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact ”.

Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen wordt nadrukkelijk gekeken naar:

“het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de aanvrager zelf”.

Bijvoorbeeld; aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen etc. Soms bestaat (ook) behoefte aan aanvullende ondersteuning bij de ADL-verrichtingen, zoals aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne). Onder de AWBZ was deze laatste vorm van ondersteuning onderdeel van de functie persoonlijke verzorging. Na inwerkingtreding van de Wmo 2015 valt deze ondersteuning, die niet ingegeven is door een behoefte aan vervangende verzorging van het lichaam, geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Reikwijdte gestructureerd huishouden

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in en rond het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.

1.2 Participatie

Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

1.3 Financiële zelfredzaamheid

Uit de Wmo 2015 en uit de jurisprudentie kan nog niet bepaald worden of de gemeente rekening mag houden met de mogelijkheden die iemand heeft om in financiële zin zelf de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk zelf te betalen. Aan de ene kant heeft de Centrale Raad van Beroep in meerdere uitspraken duidelijk gemaakt dat gemeenten geen absolute inkomensgrenzen mogen hanteren om mensen buiten de Wmo te sluiten. Aan de andere kant is er jurisprudentie waarbij de Raad wel rekening hield met het financiële vermogen van burgers om zelf in een oplossing te voorzien.

In de Wmo 2015 wordt gesteld dat gemeenten burgers niet vanwege hun inkomen en vermogen mogen uitsluiten van de Wmo. Bij het gesprek zal de gemeente nagaan of de inwoner zelf in een oplossing kan voorzien. Het kan niet anders of de financiële zelfredzaamheid zal daarbij aan de orde komen. Er ligt nu eenmaal een verband tussen de zelfredzaamheid van een persoon en diens financiële omstandigheden.

1.4 Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen.

Onder huisgenoot wordt verstaan:

een persoon die al dan niet op basis van een familieband één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Of er sprake is van inwoning wordt beoordeeld aan de hand van de concrete en feitelijke situatie.

Bij gebruikelijke hulp wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij een gedeeltelijke bijdrage leveren. Boven de 18 jaar wordt bij gebruikelijke hulp uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (bijvoorbeeld door regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden. In situaties korter dan drie maanden moet alle hulp door de huisgenoot worden geboden.

Gebruikelijke begeleiding

Voor zorg van ouders ten opzichte van hun kinderen geldt dat gebruikelijke begeleiding onder gebruikelijke hulp valt. Onder gebruikelijke begeleiding behoort:

  • -

    het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • -

    het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek en huisarts;

  • -

    het bieden van hulp of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • -

    het leren omgaan van derden (familie en vrienden) met de cliënt;

  • -

    het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tenminste tot een leeftijd van 17 jaar zowel in kortdurende als langdurige situaties gebruikelijk.

1.5 Mantelzorg en bovengebruikelijke zorg

Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als:

“hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeien uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”.

Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt bovengebruikelijke zorg genoemd.

In de Wmo 2015 krijgt de gemeente de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger heeft geen zelfstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeente de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of behoefte bestaat aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.

1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

-niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, én;

-in de reguliere handel verkrijgbaar is, én

-in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

De jurisprudentie verwoordt het zo:

“een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was”.

Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

-de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden, of

-de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

1.7 Algemene voorzieningen

De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:

een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang”.

Dat kunnen zowel voorzieningen in de markt zijn, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft alsook voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening. Dit betekent dat de gemeente eerst beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening.

De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort.

De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen te verwijzen naar algemene voorzieningen.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn de sociale teams en het welzijnswerk, een boodschappendienst en een maaltijdvoorziening.

1.8 Goedkoopst compenserend

De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst compenserend is inzetten. Dit betekent dat wanneer er meerdere geschikte oplossingen zijn, de goedkoopste oplossing ingezet wordt. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (Pgb). Om tot een budgetbepaling te komen, wordt de hoogte van het Pgb gekoppeld aan de tegenwaarde van de in natura te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Een cliënt die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst compenserend is, betaalt de meerkosten zelf. Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst compenserend tot gevolg hebben dat een cliënt die naar een andere dagbestedingslocatie wil dan de voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.

1.9 Voorzienbaarheid

In de jurisprudentie is over dit begrip nog geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.

Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke ondersteuning en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren.

Van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld wordt verwacht dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of te verwachten beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten hiervoor komen voor eigen rekening. Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger verwacht te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst.

Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf dient te zorgen. Voorbeelden zijn het verwijderen van drempels in de woning, verwijderen van het bad en het plaatsen van een douche of wandbeugels op het toilet. Dit zijn ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

1.10 Informele en formele hulp

Informele hulp betreft een niet beroepsmatige ondersteuning via mantelzorgers en vrijwilligers. De formele hulp sluit hier op aan.

Formele of professionele hulp: betaalde hulp verleend door personen in het kader van hun beroep. Denk hierbij aan professionele begeleiders en sociaal werkers.

1.11 Soorten plannen

Het Plan : Het resultaat van het gesprek tussen gemeente en een aanvrager, waar afspraken in staan over de inzet van aanvrager, zijn sociaal netwerk, algemene oplossingen en/of maatwerkvoorziening, om aanvrager zo zelfredzaam mogelijk te laten participeren binnen zijn totale context.

Persoonlijk Plan : plan waarin de cliënt de omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen (artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet).

Uitvoeringsplan: Het resultaat van een gesprek tussen dienstverlener en een cliënt, dat plaatsvindt op basis van een dienstverleningsopdracht ten behoeve van deze cliënt, waar de afspraken in beschreven staan over de uitvoering de dienstverleningsopdracht. In het uitvoeringsplan staat op welke wijze en door wie invulling wordt gegeven aan de door de gemeente gestelde doelen en welke afspraken er gelden tussen de cliënt en de dienstverlener.

HOOFDSTUK 2 TOEGANGSPROCEDURE

2.1 Procedurele bepalingen

Melding hulpvraag

Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij de gemeente worden gemeld. De gemeente bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk.

Aandachtspunten:

Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet (of voorliggende voorziening) kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Participatiewet en de Jeugdwet. De gemeente moet na de melding van de hulpvraag in het onderzoek dus eerst zorgvuldig nagaan of de melding thuishoort in de Wmo.

Cliëntondersteuning

De gemeente wijst de cliënt en zijn mantelzorger(s) voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Onderzoek

  • -

    De gemeente onderzoekt alle van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • -

    Voor het gesprek verschaft de cliënt de gemeente alle overige gegevens die naar het oordeel van de gemeente voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument ter inzage.

  • -

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • -

    De gemeente brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een eigen Persoonlijk Plan op te stellen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft op welke maatschappelijke ondersteuning hij naar zijn mening het meest is aangewezen. Het zelf kunnen indienen van een Persoonlijk Plan vergroot de mogelijkheden voor eigen regie van cliënten en hun mantelzorgers.

Aandachtspunten:

  • ·

    Het onderzoek vindt plaats in samenspraak met de cliënt . D e cliënt moet gegevens overleggen. Op basis van deze gegevens besluit de gemeente of de melding onder de Wmo valt en er een gesprek zal plaatsvinden voor verder onderzoek.

  • ·

    Voor het indienen van een Persoonlijk Plan krijgt de cliënt zeven dagen de tijd. Deze zeven dagen vallen binnen de afhandelingstermijn van zes weken. De gemeente betrekt het persoonlijke plan bij het onderzoek .

Gesprek

  • -

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie. In het gesprek wordt onderzoek gedaan naar onder andere:

    • A.

      de behoefte, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • B.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • C.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • D.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zelfredzaamheid of zijn participatie. Daarnaast onderzoekt de gemeente de mogelijkheden om te voorkomen dat de cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening en de behoefte van een cliënt aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • E.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • F.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of zijn participatie. Daarnaast onderzoekt de gemeente de mogelijkheden om te voorkomen dat een cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening en de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • G.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • H.

      de mogelijkheden om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • I.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd is;

    • J.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een Pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • -

    Indien de cliënt een Persoonlijk Plan aan de gemeente heeft overhandigd, betrekt de gemeente dat plan bij het onderzoek.

  • -

    De gemeente informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten, de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

Aandachtspunten:

De gemeente dient na melding van een inwoner een onderzoek uit te voeren om de leefsituatie van de cliënt voor zover relevant zo volledig mogelijk in beeld te brengen. Het gesprek vindt zo mogelijk plaats bij de cliënt thuis, zodat er een totaalbeeld van betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden.

  • ·

    Het begrip maatschappelijke ondersteuning wordt in de wet artikel 2.3.2 onder f beschreven als: een zo go e d mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang.

  • ·

    Tijdens het gesprek worden ook de mogelijkheden en de grenzen aan de belastbaarheid van mantelzorgers en hun ondersteuningsbehoefte onderzocht.

  • ·

    Belangrijk is het vermelden van het gewenste resultaat van de maatschappelijke ondersteuning. Het bereiken van dit resultaat staat centraal in de Wmo 2015. Dit resultaat kan worden opgenomen in het verslag.

  • ·

    Ook de financiële gevolgen voor de cliënt, zoals eigen bijdragen, moeten in het gesprek aan de orde komen. De Wmo 2015 is voor iedereen toegankelijk, ongeacht inkomen of vermogen . De cliënt is niet verplicht gegevens over zijn financiële positie te overleggen.

Verslag

  • -

    De gemeente zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Opmerkingen van de cliënt worden als bijlage aan het verslag toegevoegd.

  • -

    De gemeente verstrekt na het gesprek een verslag aan de cliënt met de uitkomsten van het onderzoek.

  • -

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf dagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waar hij een gesprek mee heeft gevoerd.

  • -

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • -

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

  • -

    Als het verslag voorziet in het realiseren van een maatwerkvoorziening, dan is indien de aanvrager dit wenst, het ondertekende verslag tevens de aanvraag voor deze voorziening.

Aanvraag maatwerkvoorziening

  • -

    Een cliënt of zijn gemachtigde kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij de gemeente. De gemeente kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • -

    Als het verslag voorziet in het realiseren van een maatwerkvoorziening, dan is indien de aanvrager dit wenst, het ondertekende verslag tevens de aanvraag voor deze voorziening.

Aandachtspunten:

  • ·

    In de Wmo 2015 wordt op de leefgebieden wonen, mobiliteit, zorg en preventie een integrale aanpak bepleit: samenhang tussen Wlz, Zvw, Wmo, Jeugdwet en Participatiewet.

  • ·

    De gemeente dient de aanvraag af te stemmen met de cliënt zelf en met andere betrokken partijen en/of andere regelingen. Het resultaat van de ondersteuning wordt in een H et P lan of het verslag van het onderzoek en de aanvraag zelf opgenomen. Hierin wordt dan de samenhang met andere leefgebieden benoemd. In de beschikking dient in elk geval het resultaat van de maatwerkvoorziening te worden opgenomen.

  • ·

    Behalve de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon een aanvraag indienen. Omdat het hier gaat om de formele aanvraag van een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging gesteld.

Advisering bij beoordeling aanvraag maatwerkvoorziening

De gemeente kan een aangewezen adviesinstantie om advies vragen als dit van belang geacht wordt voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. De gemeente betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hem over de uitkomsten daarvan.

Het Plan

  • -

    Het verslag van het onderzoek vormt de basis voor het Het Plan. Het is belangrijk dat dubbelregistratie wordt voorkomen.

  • -

    Het Plan is voor de cliënt beschikbaar. Voor betrokken hulp- en dienstverleners is alleen die informatie beschikbaar die noodzakelijk is voor de uitvoering van hun werk en na toestemming van de cliënt.

  • -

    Het Plan is bondig, eenvoudig en kort als het kan, complex en uitgebreid als het nodig is.

  • -

    Het Plan is waar mogelijk afgestemd op de mogelijkheden en behoeften van andere gezinsleden.

Beschikking

  • -

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt.

  • -

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      daar waar mogelijk, wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      op welke wijze de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • -

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het Pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Pgb is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.

  • -

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt dit in de beschikking vermeld.

Aandachtspunten:

  • ·

    Het verwijzen van cliënten naar een algemene voorziening of het geven van inzicht dat zij bepaalde zaken wellicht ook zelf zouden kunnen doen of regelen, is geen besluit in de zin van de Awb. Van een besluit is pas sprake nadat een aanvraag is ingediend en daarop is beslist.

  • ·

    Is de cliënt het niet eens met de verwijzing naar een algemene voorziening dan kan hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doen. De gemeente moet wel registreren dat een persoon is verwezen naar een algemene voorziening.

  • ·

    In de praktijk zal er vaak een combinatie van algemene- en maatwerkvoorzieningen zijn. In dit geval dient de gemeente wel een beschikking af te geven.

·De gemeente dient bovendien in de beschikking te motiveren hoe de aanvrager gecompenseerd wordt. De gemeente mag alle voorzieningen die zij als maatwerkvoorziening kan aanbieden ook als algemene voorziening aanbieden m.u.v. beschermd wonen.

·Indien niet duidelijk is wat de feitelijke ingangdatum van de verstrekking is, wordt de datum van de beschikking aangehouden.

·Duur van de voorziening (tijdelijk of blijvend) is afhankelijk van wat is opgenomen in het Het P lan.

2.2 Redelijke termijn volgens Algemene wet bestuursrecht

Op grond van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015 heeft de gemeente maximaal 6 weken de tijd voor een zorgvuldig onderzoek. Daarbij wordt in artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015 aangegeven op welke punten onderzoek moet plaatsvinden.

Wanneer meer dan 6 weken tijd nodig is voor het onderzoek, wordt de cliënt hiervan op de hoogte gesteld. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek uitblijven en/of de cliënt is het hier niet mee eens, staat het de cliënt vrij na 6 weken een formele aanvraag in te dienen. Op die aanvraag dient de gemeente dan vervolgens binnen twee weken te beslissen. In totaal duurt de procedure maximaal 8 weken.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR EEN MAATWERKVOORZIENING

Het verschil tussen maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen wordt als volgt uitgelegd in de Wmo 2015:

“het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip ‘individuele voorziening’ aan dat het niet gaat om één of meer concrete en herhaalbaar in te zetten aanbod van activiteiten en voorzieningen, maar op een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen”.

3.1Maatwerkvoorziening of Pgb

Ondersteuning kan op twee manieren worden verstrekt:

  • §

    in de vorm van een maatwerkvoorziening, waarbij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder de ondersteuning/voorziening biedt (zorg in natura);

  • §

    door middel van een persoonsgebonden budget. De cliënt koopt hierbij zelf de ondersteuning/voorziening in.

Het is van belang dat er continuïteit is in de ondersteuning, zodat de dienstverlening uiteindelijk efficiënt kan worden uitgevoerd. Dit vergroot de doelmatigheid van de ondersteuning. De gemeente kan om die reden vooraf of gedurende de looptijd van de beschikking grenzen stellen aan de frequentie waarmee cliënt mag wisselen tussen zorgaanbieders of tussen Pgb en levering in natura.

3.2 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening

Voor de maatwerkvoorzieningen gericht op ondersteunende dienstverlening geldt dat cliënt kan kiezen van welk van de gecontracteerde aanbieders hij de ondersteuning wil ontvangen.

Alleen bij cliënten OGGZ geldt dat er geen sprake is van echte keuzevrijheid: de cliënt kan wel aangeven welke aanbieder zijn voorkeur heeft, maar uiteindelijk bepaalt de medewerker welke aanbieder de ondersteuning gaat leveren. Hierbij wordt rekening gehouden met het cliëntprofiel, wachttijden en aard van de benodigde ondersteuning.

Voor andere maatwerkvoorzieningen dan maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening geldt geen keuzevrijheid voor de leverancier van de voorziening, indien daarvoor contracten zijn afgesloten tussen leveranciers en gemeente.

De keuze van de cliënt voor een aanbieder moet aansluiten bij de doelen die gesteld zijn in de beschikking en Het Plan.

3.3 Resultaat maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is dus een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van:

  • A.

    zelfredzaamheid en participatie;

  • B.

    beschermd wonen en opvang.

A. Zelfredzaamheid en participatie

De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

Te bereiken resultaat

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven.

B.Opvang en beschermd wonen

De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten (al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid) voor zover de cliënt deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

Te bereiken resultaat

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Resultaatverplichting

Gemeenten hebben door de Wmo 2015 een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid is van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.

3.4 Afwegings- en afwijzingsgronden maatwerkvoorziening

Afwegingsgronden

De maatwerkvoorziening dient te zijn afgestemd op:

a.de leefomstandigheden en mogelijkheden van de cliënt;

b.zorg en overige diensten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet;

c.jeugdhulp, als bedoeld in de jeugdwet, die de cliënt ontvangt of kan ontvangen;

d.onderwijs of scholing dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen of moeten volgen;

e.betaalde werkzaamheden;

f.ondersteuning en voorwaarden inzake de Participatiewet;

g.de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

Afwijzingsgronden

De gemeente kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de WLZ, of als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover.

3.5 Regels voor maatwerkvoorzieningen

3.5.1 Regels voor het persoonsgebonden budget (Pgb)

Aan de verstrekking van het Pgb gaat een zelfde procedure vooraf als een maatwerkvoorziening in natura. Pas nadat vastgesteld is dat een geïndiceerde voorziening noodzakelijk is, kan de cliënt kiezen voor een Pgb. Aan het Pgb zijn voorwaarden en regels verbonden. Naast de in deze paragraaf beschreven regels, kunnen in de beschikking voor de situatie van de cliënt specifieke voorwaarden worden gesteld.

In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een Pgb . Een Pgb wordt verstrekt indien:

  • a.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat te achten de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgeboden budget wenst geleverd te krijgen;

  • c.

    naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Kwaliteit van de voorziening of hulp

In de beschikking en het onderliggende plan zijn de doelen beschreven die met het Pgb gerealiseerd moeten worden. Hier mag alleen afgeweken worden met toestemming van de gemeente. Daarbij is voor de wijze waarop het Pgb ingezet wordt toestemming van de gemeente nodig.

Om de doelen te kunnen behalen worden er eisen aan de invulling van het Pgb gesteld:

  • a.

    In alle gevallen dient de hulp die met het Pgb betaald wordt, volledig ten diensten te komen aan de doelen die in de beschikking en het onderliggende plan (Persoonlijk Plan of Het Plan) zijn beschreven.

  • b.

    Wanneer er met het Pgb formele hulp wordt betaald, dient deze aan de meest actuele professionele standaarden van de betreffende branche te voldoen.

  • c.

    Wanneer er met het Pgb (in)formele hulp wordt betaald, dient de hulp wanneer in de situatie personen jonger dan 18 jaar zijn, in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag.

  • d.

    De hulp is altijd waarneembaar, concreet en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van Het Plan.

  • e.

    Het Pgb mag niet ingezet worden voor (para)medische hulp.

  • f.

    Wanneer er met het Pgb een hulpmiddel, woonvoorziening of vervoersvoorziening aangeschaft wordt, dient deze te voldoen aan de geldende wetgeving. Het middel moet een vergelijkbare duurzaamheid hebben als een maatwerkvoorziening in natura.

  • g.

    De cliënt dient zelf te bewaken dat de geboden kwaliteit van de voorziening of hulp van goede kwaliteit is.

Kosten van het Pgb

  • a.

    Het Pgb is nooit meer dan het maximum van de kostprijs van een (vergelijkbare goedkoopst compenserende) naturaverstrekking en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

  • b.

    Voor formele en informele hulp is een verschillende vergoedingsgrondslag.

  • c.

    Vergoeding voor een informele hulp kan beperkt blijven tot een onkostenvergoeding.

  • d.

    Komt de (in)formele hulp- of dienstverlener verder weg dan 6 kilometer, dan is een kilometervergoeding mogelijk voor maximaal 150 kilometer per week;

  • e.

    De vergoeding voor informele hulp is afhankelijk van de leeftijd en gemaximeerd;

  • f.

    De kosten voor de logeeropvang zijn gemaximeerd en worden berekend per etmaal of dagdeel.

  • g.

    In geval er met het Pgb hulp wordt ingekocht, kan alleen de kosten van de hulp gedeclareerd worden, eventueel aangevuld met reiskosten indien dit vastgelegd is in Het Plan.

  • h.

    Alle kosten van het Pgb dienen verantwoord te worden. Er is geen vrij besteedbaar bedrag.

  • i.

    Een met het Pgb aangeschaft hulpmiddel of vervoersvoorziening dient door de cliënt duurzaam in stand gehouden worden. Hiervoor kan een onderhoudsbudget en/of verzekering verstrekt worden. Kosten die meer bedragen dan dit onderhoudsbudget, komen voor rekening van de cliënt.

  • j.

    Van het Pgb mag geen bemiddeling, administratie, coördinatie, crisishulp of opvang, diagnostiek, behandeling of collectief vraagafhankelijk vervoer betaald worden.

  • k.

    Wanneer de hulp door de betaling via het Pgb verplicht is een salarisadministratie te voeren, kan dit door de SVB gebeuren.

Formele hulp- en dienstverlening:

  • a.

    Voor formele hulp- en dienstverlening is kostprijs gelijk aan een vergelijkbare goedkoopst compenserende voorziening van een door de gemeente gecontracteerde maatwerkvoorziening in natura.

  • b.

    Wanneer er sprake is van een vaste inzet van uren per maand, mag er met de hulpverlener een maandloon afgesproken worden.

  • c.

    Aan de formele hulp mag per kalenderjaar eenmalig een feestdagenuitkering verstrekt worden.

    • -

      Indien de formele hulp door de frequentie van de hulpverlening wettelijk verplicht is

Informele hulp- en dienstverlening:

Een mantelzorger kan maximaal 36 uur per week declareren.

a.Voor hulpen tussen 18 en 23 jaar wordt maximaal het voor hen geldende minimumuurloon betaald.

Ingeval het Pgb dient te worden ingezet voor informele hulp, wordt het volgende meegewogen:

  • a.

    De motivatie om over te gaan tot het uitbetalen van de informele hulp.

  • b.

    De mate van vrijwilligheid van de aanvraag (er mag op geen enkele wijze druk op de cliënt zijn uitgeoefend bij zijn besluit om een Pgb aan te vragen).

  • c.

    Is de informele hulp in staat om de gevraagde hulp te bieden.

  • d.

    Is er sprake van verlies aan inkomsten door het verlenen van informele hulp? Dit is het geval wanneer de informele hulp behoort tot de beroepsbevolking en door de geboden hulp minder kan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Er is geen sprake van inkomstenverlies wanneer de informele hulp een uitkering ontvangt. Uitgangspunt is dat het verlenen van 8 uur mantelzorg per week niet ten koste gaat van een betaalde baan;

  • e.

    De relatie tot de cliënt. Van inwonende eerste- en tweedegraads familieleden kan meer (onbetaalde) mantelzorg worden verwacht dan van uitwonende familieleden.

  • f.

    De relatie die de cliënt met de beoogde hulp heeft. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de mate van vanzelfsprekendheid van de relatie en de daar uit voortvloeiende hand en spandiensten en hulp.

  • g.

    De mate waarin de cliënt zelf iets terug kan doen voor de informele hulp en daarmee als het ware een tegenwaarde voor de hulp creëert.

  • h.

    De omvang van de betaalde en onbetaalde mantelzorg die iemand verleent.

  • i.

    De totale belasting van de mantelzorger bij een combinatie van gebruikelijke hulp, mantelzorg en werk.

  • j.

    Het type hulp, de frequentie van de geboden of de te bieden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie wil?).

  • k.

    De mogelijkheid om zorg uit handen te kunnen geven. Is er passende natura zorg beschikbaar.

  • l.

    De kosten die iemand moet maken om mantelzorg te verlenen en de mogelijkheid om dit zelf te kunnen bekostigen.

  • m.

    De mate waarin mantelzorg structureel is, te typeren is als zwaar, een hoge mate van verplichting kent en van een behoorlijke omvang is.

Verblijf in het buitenland

  • a.

    Bij verblijf in het buitenland wordt het Pgb tijdelijk stopgezet. Bij een verblijf langer dan 13 weken in het buitenland wordt het Pgb beëindigd.

  • b.

    Een met het Pgb aangeschaft hulpmiddel of vervoersvoorziening mag Nederland niet verlaten zonder schriftelijke toestemming van de gemeente.

  • c.

    Gebruik van het hulpmiddel of vervoersvoorziening in het buitenland is altijd voor rekening en risico van de cliënt. Gemaakte kosten van reparaties of schades in het buitenland komen niet voor vergoeding in aanmerking.

I ntrekkings gronden persoonsgebonden budget

De gemeente mag het persoonsgebonden budget intrekken indien:

  • a.

    blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het Pgb verbonden voorwaarden;

  • c.

    de cliënt het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

  • d.

    de hulp of de voorziening niet voldoet aan de vereiste kwaliteit of duurzaamheid.

  • e.

    de cliënt handelingsonbekwaam is verklaard en er geen adequate (wettelijke) vertegenwoordiging is;

  • f.

    de cliënt niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;

Evaluatie en controle

De gemeente controleert periodiek of de inzet van het Pgb overeenkomt met de afspraken in de beschikking en de wettelijke en gemeentelijke regelgeving. Hiertoe dient de cliënt op verzoek inzicht te geven in onder andere de aard en omvang van de bestedingen en de resultaten.

Indien er sprake is van betaalde (in)formele hulp, dan kan een gesprek met deze hulp onderdeel uitmaken van de evaluatie en controle. Dit gebeurt altijd in overleg en zo mogelijk in aanwezigheid van de cliënt.

Indien er sprake is van de aanschaf en een hulpmiddel, een woonvoorziening, een rolstoel of een vervoersvoorziening, dan dient de cliënt toegang te geven tot het hulpmiddel aan de gemeente of een door de gemeente aangewezen persoon.

3.5.2 Regels voor hulpmiddelen en (rolstoel) voorzieningen in natura

Bij de verstrekking van hulpmiddelen en (rolstoel) voorzieningen in bruikleen of in eigendom kunnen, voor zover van toepassing in de individuele situatie, de volgende voorwaarden worden opgelegd:

  • a.

    de cliënt dient de voorschriften zoals deze door de fabrikant of leverancier zijn bijgeleverd met betrekking tot het gebruik, de bediening en het onderhoud van het hulpmiddel stipt na te komen;

  • b.

    de cliënt dient een door gemeente aangewezen (rechts)persoon in de gelegenheid te stellen de voorziening tijdig te controleren, onderhouden, keuren en te repareren;

  • c.

    de cliënt dient de gemeente direct te informeren als het hulpmiddel niet meer wordt gebruikt;

  • d.

    de cliënt dient de gemeente dan wel de leverancier onmiddellijk te informeren over schade aan het hulpmiddel alsmede over aan anderen toegebrachte schade door gebruik van het hulpmiddel;

  • e.

    de cliënt dient goed voor het hulpmiddel te zorgen en er voor te zorgen dat de normale levensduur gewaarborgd wordt;

  • f.

    de cliënt mag het hulpmiddel niet aan derden in gebruik geven of verhuren;

  • g.

    de cliënt mag het hulpmiddel alleen gebruiken voor het doel waarvoor het verstrekt is;

  • h.

    de cliënt dient het hulpmiddel na beëindiging van het recht op verzoek van de gemeente in dezelfde staat terug te geven als waarin het hulpmiddel aan hem verstrekt is. Bij beoordeling van de staat van het hulpmiddel na inlevering blijven normale slijtage en veroudering buiten beschouwing.

3.6 Regels voor bijdragen in de kosten

    • a.

      De gemeente vraagt van de cliënt voor alle algemene- en maatwerkvoorzieningen en een bijdrage in de kosten, de zogenaamde “eigen bijdrage”.

    • b.

      De eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van:

      • 1.

        De nieuwprijs van de voorziening, eventueel verhoogd met de kosten van onderhoud, verzekering en servicekosten;

      • 2.

        Het inkomen van de cliënt;

      • 3.

        De duur van het gebruik van de hulp, hulpmiddel of voorziening.

    • c.

      Geen eigen bijdrage wordt gevraagd voor hulp via een algemene voorziening die korter duurt of zal duren dan zes maanden.

    • d.

      Geen eigen bijdrage wordt gevraagd voor cliëntondersteuning (wet artikel 1.1.1.)

    • e.

      Voor de maatwerkvoorziening is de landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrage regeling van toepassing. Dit wordt geregeld in het Uitvoeringbesluit Wmo. De daarin vermelde maximale grenzen voor het heffen van eigen bijdragen zijn van toepassing. Behalve een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening vraagt de gemeente ook een eigen bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening. De landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrageregeling is niet van toepassing op algemene voorzieningen. De gebruiker betaalt of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief waar het een door de gemeente gesubsidieerde voorziening betreft;

    • f.

      De maximale eigen bijdrage wordt door het rijk vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In de gemeente Lochem wordt de maximum gestelde eigen bijdrage gehanteerd.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

4.1 Algemeen

4.1.1 Wettelijke grondslag:

Wet: Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definitie) en hoofdstuk 2, paragraaf 3,

Verordening: hoofdstuk 3

4.1.2 Aanvraag maatwerkvoorziening dienstverlening

Nadat het onderzoek naar aanleiding van de melding is afgerond (of als het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond) kan de cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen.

4.1.3 Indicatie binnen resultaatgebieden

De ondersteunende dienstverlening is gericht op het compenseren van belemmeringen die een cliënt ondervindt binnen één of meerdere van de volgende resultaatgebieden:

  • a.

    sociaal en persoonlijk functioneren cliënt;

  • b.

    ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden;

  • c.

    financiën;

  • d.

    dagbesteding;

  • e.

    ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid;

  • f.

    huisvesting;

  • g.

    mantelzorgondersteuning met verblijf.

4.1.4 Grondslagen en resultaatgebieden

Aangezien er bij een somatische of psychogeriatrische aandoening en bij een lichamelijke beperking veelal sprake is van aanvullende behoefte aan (medische) zorg via de

Zorgverzekeringswet, in de vorm van verpleging en behandeling, wordt ondersteuning voor zelfzorg en gezondheid voor deze grondslagen niet geïndiceerd. Deze ondersteuning voor zelfzorg en gezondheid wordt geleverd op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Het resultaatgebied "huisvesting" is wettelijk beperkt tot de doelgroep met een psychiatrische aandoening.

4.1.5 Doelstelling ondersteuning

Het doel van de ondersteuning is om de cliënt te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid en participatie, opdat deze zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dat betekent in dit kader dat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen en geen beroep hoeft te doen op intramurale zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dat kan ook betekenen dat de mantelzorger wordt ondersteund door de ondersteuning, die de mantelzorger normaliter verleent, tijdelijk uit handen te nemen.

Bij het resultaatgebied huisvesting gaat het om het bieden van een beschermde woonomgeving, voor personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en waar de cliënt naast onderdak ook samenhangende ondersteuning wordt geboden.

4.1.6 Omvang indicatie

De omvang van de indicatie per resultaatgebied wordt bepaald in treden. Het resultaatgebied of de resultaatgebieden die worden geïndiceerd vormt/vormen samen het ondersteuningsarrangement. Het ondersteuningsarrangement bepaalt het bedrag dat de gecontracteerde aanbieder ontvangt voor de verdere invulling van de ondersteuning aan de cliënt op basis van Het Plan.

Een omschrijving van de treden binnen de resultaatgebieden wordt verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk.

4.1.7 Keuze tussen aanbieders

De cliënt kan bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening zijn voorkeur aangeven voor de aanbieder van wie hij de ondersteuning wenst te ontvangen. De keuze van de cliënt moet bijdragen aan het realiseren van de beschreven doelen in Het Plan en de beschikking.

Indien de cliënt geen voorkeur aangeeft of wil geven, zal de gemeente een aanbieder selecteren die op basis van het onderzoek het best aansluit bij de cliënt en zijn ondersteuningsbehoefte.

4.1.8 Ingangsdatum ondersteuning en indicatieduur

Uitgangspunt is, dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk:

  • 1.

    er is sprake van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015);

  • 2.

    er wordt voldaan aan de volgende 2 cumulatieve voorwaarden:

  • a.

    de feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de cliënt ook in het verleden op ondersteuning was aangewezen;

  • b.

    de aanvraag betreft een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit.

De periode waarvoor een indicatie wordt afgegeven is afhankelijk van meerdere factoren:

  • a.

    de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • b.

    de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • c.

    de levensverwachting van de cliënt;

Ad a

Als sprake is van een stabiele situatie, kan een indicatie voor langere tijd, doch voor maximaal 5 jaar worden afgegeven.

Als sprake is van de verwachting dat de situatie van de cliënt verslechtert, bijvoorbeeld als gevolg van een progressief verlopende aandoening, kan de indicatie eveneens voor langere tijd worden afgegeven.

In beide situaties is het mogelijk dat de omvang van de indicatie op verzoek van de cliënt wordt gewijzigd.

Is er sprake van een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht of door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen, zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden.

Ad b

De woonomstandigheden en samenstelling van het huishouden van de cliënt zijn eveneens invloed op de indicatieduur. Als er bijvoorbeeld sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Ook kan het zijn dat na een beperkte ondersteuning van het gezin, bijvoorbeeld bij het anders organiseren van het huishouden of het aanleren van bepaalde vaardigheden, minder ondersteuning nodig is, omdat gezinsleden meer gebruikelijke ondersteuning kunnen oppakken.

Ad c

Als er sprake is van een ondersteuningsbehoefte als gevolg van een cliënt met een beperkte levensverwachting, bijvoorbeeld als gevolg van een terminale aandoening, kan de indicatie worden afgegeven totdat de cliënt komt te overlijden of wordt opgenomen in een intramurale voorziening ten laste van de Wet langdurige zorg.

Ook hierbij geldt dat de indicatie tussentijds kan worden gewijzigd als er een wijziging in de omvang van de ondersteuning noodzakelijk is.

(Nieuw) besluit op bezwaar/beroep

Als er sprake is van een gegronde bezwaar- of beroepprocedure, waardoor ondersteuning alsnog of in een andere omvang geïndiceerd is, dan stuurt de gemeente naar aanleiding van de uitspraak zo spoedig mogelijk een (nieuwe) dienstverleningsopdracht naar de dienstverlener, waarbij wordt medegedeeld dat deze het gevolg is van een uitspraak in bezwaar of beroep. De dienstverlener start binnen 5 werkdagen met de gewijzigde ondersteuning op basis van de nieuwe dienstverleningsopdracht.

4.1.9 Uitvoering indicatie

Zodra de medewerker de indicatie voor een maatwerkvoorziening heeft afgerond, stuurt deze een dienstverleningsopdracht naar de gekozen of geselecteerde dienstverlener. De dienstverlener moet vervolgens contact opnemen met de cliënt om afspraken met hem te maken over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het ondersteuningsarrangement dat is geïndiceerd.

Deze afspraken worden vastgelegd in een Uitvoeringsplan, dat door de dienstverlener en de cliënt wordt ondertekend.

4.1.10 Wijziging in de indicatie

Verlaging indicatie op verzoek van de cliënt

Als een cliënt doorgeeft met minder ondersteuning toe te kunnen, dan wordt er een nieuw indicatiebesluit genomen.

Wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie

Bij wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie zal de gemeente beoordelen of dit gevolgen heeft voor de indicatie, bijvoorbeeld omdat er meer of minder gebruikelijke zorg kan worden geleverd. Is dit het geval, dan wordt de indicatie aangepast.

Wijzigt de indicatie ten nadele van de cliënt, dan wordt een redelijke periode aangehouden voor de ingangsdatum van de nieuwe indicatie. Wat de redelijke periode is, hangt onder meer af van de aard van de indicatie die wijzigt, de omvang waarmee deze wijzigt en of deze wijziging voorzienbaar was.

Bij een verhuizing naar buiten de gemeente vervalt de indicatie op de dag van de verhuizing. Bij een verhuizing binnen de gemeente blijft de indicatie gehandhaafd, tenzij in verband met wijzigingen in verband met bijvoorbeeld de beschikbaarheid van mantelzorg of algemene voorzieningen in de nieuwe wijk een nieuwe indicatie noodzakelijk is.

Langdurig verblijf buiten woonadres

Op het moment dat een persoon langer dan 4 weken niet op zijn woonadres verblijft, dan wordt dit beschouwd als een gewijzigde omstandigheid. De cliënt dient dit bij de gemeente te melden.

Wijzigingen bij resultaatgebied huisvesting

De indicatie vervalt niet door tijdelijke afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen, bijvoorbeeld in verband met ziekenhuisopname of vakantie.

Als de cliënt definitief vertrekt uit de opvang, vervalt de indicatie op de dag dat de cliënt definitief uit de opvang is vertrokken.

4.2 Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren

4.2.1 Inhoud resultaatgebied

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Denk bijvoorbeeld aan het maken van een dag- of weekplanning of het bieden van begeleiding bij of het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden. Bij de zwaardere intensiteitstreden kan er ook sprake zijn van het overnemen van taken.

Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • a.

    de cliënt heeft contact met zijn familie;

  • b.

    de cliënt vergroot zijn sociale netwerk;

  • c.

    de cliënt is lid van een club of vereniging of doet vrijwilligerswerk;

  • d.

    de cliënt veroorzaakt geen overlast.

4.2.2 Gebruikelijke hulp

Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie waarover ondersteuning nodig. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

Er is ook sprake van gebruikelijke hulp in een chronische situatie als de ondersteuning naar algemeen aanvaarde maatstaven door de partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Naarmate er sprake is van een intensievere trede binnen het resultaatgebied, zal het niveau van gebruikelijke hulp sneller worden overstegen en het karakter krijgen van mantelzorg.

Gebruikelijke hulp door een minderjarig kind speelt binnen dit resultaat geen rol van betekenis.

4.2.3 Treden binnen dit resultaatgebied

Binnen dit resultaatgebied worden 5 treden onderscheiden.

Trede 1: Beperkt

Deze cliënten wonen zelfstandig en redden zich, maar hebben daarbij wel een steuntje in de rug nodig. Het gaat daarbij vooral om ondersteuning in de zin van: "Doe je dit?", "Heb je daaraan gedacht?", Hoe is het met... ?" De ondersteuner loopt op alle fronten met de cliënt mee. Ondersteuning op de onderste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt hooguit één keer per week plaats.

Trede 2: Beperkt/midden

De cliënten hebben een onderhoudsdosis aan ondersteuning nodig om zelfstandigheid te vergroten en/of te behouden. De aard en inhoud van de ondersteuning is overeenkomstig de beperkte trede, maar de inschatting is dat een frequentere en/of intensievere ondersteuning nodig is.

Trede 3: Midden

De cliënten hebben een stevig steuntje in de rug nodig om zelfstandig te kunnen wonen. Ze hebben hun leven net iets minder goed op de rails dan de cliënten die met beperkte ondersteuning op dit resultaatsgebied toekunnen en zijn iets minder zelfstandig. Ondersteuning op de middelste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt circa twee of drie keer per week plaats.

Voor de cliënten waarbij sprake is van een psychogeriatrische of somatische aandoening ligt het accent niet op het steuntje in de rug voor de cliënt maar op het controlemoment van de cliënt en de mantelzorgondersteuning voor zijn mantelzorger

Trede 4: Midden/intensief

De cliënten die midden/intensieve begeleiding nodig hebben om (sociale) vaardigheden onder de knie te krijgen en ruimte hebben om zich zelf daarbij te ontwikkelen, worden in deze trede ondersteund. In het kader van de ontwikkeling van de cliënt kan het nodig zijn dat de begeleiding taken overneemt en de cliënt hierbij coacht en begeleidt in het op termijn voorkomen daarvan. De ondersteuning vindt plaats op twee of drie momenten in de week, met een wisselende intensiteit.

Trede 5: Intensief

Voor de cliënten die zowel op het gebied van structuur/regievoering als op het gebied van praktische vaardigheden/handelingen ondersteuning nodig hebben, is ondersteuning uit de trede 'intensief' essentieel. Het wezenlijk overnemen van taken kan hierbij aan de orde zijn. Wanneer de intensieve trede aan de orde is, spreekt men ook niet meer over wekelijkse ondersteuning. Dagelijkse ondersteuning is hierbij eerder geschikt. Deze dagelijkse ondersteuning kan verdeeld zijn over 'eventjes-momenten'.

4.3 Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

4.3.1 Inhoud resultaatgebied

Het gaat hierbij om zaken als het voeren van regie, schoonhouden van het huis, het doen van de was of strijk en waar voorliggende oplossingsmogelijkheden niet afdoende zijn, de zorg voor kinderen, of het bereiden van een maaltijd.

Dit resultaatgebied wordt niet geïndiceerd in combinatie met het resultaatgebied "huisvesting".

Het resultaat gebied wordt uitsluitend geïndiceerd indien ondersteuning bij het voeren van regie noodzakelijk is.

Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • a.

    Het voeren van regie over het huishouden

  • b.

    Een schoon en leefbaar huis

  • c.

    Het beschikken over schone en draagbare kleding

4.3.2 Gebruikelijke hulp

Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp.

Voor onderdelen van dit resultaatgebied kan er ook sprake zijn van gebruikelijke hulp door minderjarige kinderen, afhankelijk van leeftijd en vaardigheden. Te denken valt aan het opruimen van het eigen speelgoed bij kleine kinderen, het smeren van de eigen boterhammen bij iets grotere kinderen, tot het schoonmaken van de eigen slaapkamer of het buiten zetten van een vuilnisbak bij nog grotere kinderen.

Uitzonderingen:

  • a.

    Voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.

  • b.

    voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

  • 1.

    Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

  • 2.

    De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moet bereid zijn (maatschappelijke) activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden.

4.3.3 Treden binnen dit resultaatgebied

Bij de ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden zijn er 7 treden. Inschaling vindt plaats op basis van:

  • a.

    de samenstelling van het huishouden;

  • b.

    de werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is;

  • c.

    het type hulp dat ingezet moet worden (eenvoudig - complex);

  • d.

    of er mogelijkheden zijn tot andere oplossingsmogelijkheden te komen (versterking zelfredzaamheid);

Onderstaand worden deze criteria nader toegelicht. Inschaling naar een trede gebeurt op basis van de persoonlijke situatie van cliënt. Er wordt gekeken hoe cliënt scoort op genoemde criteria waarna op basis van het totaalbeeld een passende trede wordt bepaald.

Samenstelling huishouden

Voor een alleenstaande is in het algemeen een lager niveau aan ondersteuning nodig dan bijvoorbeeld een meerpersoonshuishouden met kinderen. Ook de leeftijd van de kinderen is, in combinatie met de werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is, relevant (boven/onder 12 jaar, bij zorg voor kinderen gelden afwijkende leeftijdsgrenzen).

Werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is

Huishoudelijke verzorging kan onder meer de volgende werkzaamheden omvatten:

  • a.

    Het ondersteunen van het voeren van regie

  • b.

    het schoonhouden van het huis;

  • c.

    het wassen en/of strijken van kleding (inclusief opbergen);

  • d.

    het doen van boodschappen (inclusief opbergen);

  • e.

    het bereiden van een broodmaaltijd;

  • f.

    zorg voor kinderen.

Uitgangspunt is dat voor hoe meer werkzaamheden ondersteuning nodig is, hoe hoger de trede waarop cliënt in beginsel wordt ingeschaald.

Eenvoudige of complexe ondersteuning

Uitgangspunt is de inzet van eenvoudige ondersteuning. Bij een deel van de cliënten is vanwege hun situatie dan wel in de aard van hun persoonlijkheid gelegen factoren complexe ondersteuning nodig. Cliënten die complexe ondersteuning nodig hebben worden op een hogere trede ingeschaald dan cliënten in een vergelijkbare situatie eenvoudige hulp nodig hebben. Trede 1 kan alleen geïndiceerd worden bij cliënten die eenvoudige ondersteuning nodig hebben.

Mogelijkheden tot versterking zelfredzaamheid

Cliënten waar mogelijkheden zijn om de ondersteuning anders te organiseren worden op een lagere trede ingeschaald dan cliënten in een vergelijkbare situatie bij wie geen versterking zelfredzaamheid mogelijk is.

4.4 Resultaatgebied financiën

4.4.1 Inhoud van het resultaatgebied

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Het gaat bijvoorbeeld om ondersteuning bij de thuisadministratie. Schulddienstverlening valt hier niet onder.

Het resultaatgebied Financiën wordt alleen geïndiceerd in combinatie met het resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • betaalt zijn rekeningen op tijd;

  • heeft een geordende (financiële) administratie;

  • gaat verantwoord om met zijn geld;

  • is aangemeld bij een instantie voor schuldhulpverlening.

4.4.2 Gebruikelijke hulp

Er is sprake van gebruikelijke hulp als de ondersteuning door een partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten kan worden geboden.

Van minderjarige kinderen wordt geen gebruikelijke hulp binnen dit resultaatgebied verwacht.

4.4.3 Treden binnen het resultaatgebied

Binnen dit resultaatgebied worden 3 treden onderscheiden:

Trede 1: Beperkt

Bij cliënten die behoefte hebben aan lichte ondersteuning op het gebied van financiën is er vaak sprake van een niet-complexe situatie. Alles loopt in principe; alle (vaste) rekeningen worden via automatisch incasso betaald en er zijn geen schulden. De ondersteuning bestaat voornamelijk uit het houden van een oogje in het zeil.

De ondersteuning kan één keer per week zijn, maar het is ook goed mogelijk om de ondersteuning één keer per twee weken te laten plaatsvinden.

Trede 2: Midden

Bij cliënten die behoefte hebben aan ondersteuning uit de middelste trede van het resultaatsgebied financiën is er vaak sprake van een complexe situatie. De begeleiding bestaat uit het inzichtelijk krijgen van de financiële situatie en indien van toepassing naar het toeleiden naar schulddienstverlening, beschermingsbewind of een andere passende vorm van ondersteuning bij het beheren van de financiën.

Trede 3: Tijdelijk intensief

Wanneer er bij de burger op financieel en administratief gebied een grote chaos en er een flinke achterstand is in het betalen van rekeningen (problematische schulden), is bij aanvang tijdelijk intensieve ondersteuning nodig. Als alles redelijk 'op de rit' is, kan worden teruggeschakeld naar een lagere intensiteitstrede.

4.5 Dagbesteding

4.5.1 Inhoud resultaatgebied

Binnen dit resultaatgebied gaat het om ondersteuning waarbij cliënten deelnemen aan activiteiten voor invulling van de dag of als opstap naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden. Als onderdeel van dit resultaatgebied kan ook het vervoer naar de dagbesteding geïndiceerd worden.

Daarnaast kan dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten. Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • heeft een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

  • heeft een evenwichtig dag- en nachtritme;

  • beschikt over mantelzorg die is ontlast.

4.5.2 Gebruikelijke hulp

Er is sprake van gebruikelijke hulp als de ondersteuning door een partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten kan worden geboden.

Dit resultaatgebied kan ook worden geïndiceerd ter voorkoming van overbelasting van de partner, kinderen of huisgenoten die de gebruikelijke hulp verlenen. In dat geval is er slechts sprake van gebruikelijke hulp als de gebruikelijke hulp door meerdere personen kan worden geboden en er de mogelijkheid bestaat elkaar op deze manier te ontlasten.

4.5.3 Treden binnen het resultaatgebied

Er is binnen dit resultaatgebied sprake van 3 treden:

Trede 1: Beperkt: voor een klein gedeelte van de week dagbesteding

Ondersteuning uit de lichte trede van dit resultaatgebied heeft vooral als doel om het steunsysteem van de cliënt te ontlasten en het netwerk van de cliënt te vergroten. Gedurende een klein aantal dagdelen in de week wordt gericht gewerkt aan ontwikkeling dan wel stabilisatie van de situatie van de cliënt. Tevens wordt het netwerk van de cliënt door de inzet van dagbesteding ontlast, waardoor gezinsleden, huisgenoten of mantelzorgers langer in staat worden gesteld om de ondersteuning vol te houden.

Trede 2: Midden: voor ongeveer de helft van de week dagbesteding

Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Cliënten hebben veelal behoefte aan een omgeving waarin volgens vaste afspraken wordt gewerkt aan ontwikkeling of aan stabilisatie van de problematiek. Vanwege de beperkingen (fysiek en/of mentaal) is de cliënt niet in staat om gedurende een hele week deel te nemen aan dagbesteding. Daarmee wordt een risico op overvraging of overbelasting van de cliënt voorkomen. De middelste trede van dagbesteding kan voor een deel van de cliënten een opstap zijn naar de hoogste trede (ontwikkelingsgericht), terwijl voor andere cliënten de middelste trede een fase van afbouw kan zijn (achteruitgang). Ook wordt deze trede toegepast bij de verlichting van overbelaste mantelzorgers.

Trede 3: Intensief: voor het merendeel van de week dagbesteding

Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Deelnemers aan activiteiten zijn lichamelijk en mentaal in staat om dagelijks deel te nemen aan dagbesteding, zij hebben ook geen andere zinvolle invulling van de dag (werk of deelname algemene activiteiten). Het doel kan zijn om structuur en veiligheid te bieden waardoor ontregeling van de situatie van de cliënt wordt voorkomen. Voor anderen kan het de opstap zijn naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.

4.5.4 Vervoer

Het resultaatgebied dagbesteding kan inclusief of exclusief vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

Voor een indicatie voor vervoer moet sprake zijn van medische of cognitieve beperkingen bij het gebruik van een algemene vervoersvoorziening.

4.6 Resultaatgebied ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid

4.6.1 Inhoud resultaatgebied

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op het aansturen van en toezicht houden op de persoonlijke verzorging van cliënt en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals. Bij de zwaardere intensiteitstreden wordt de regie op het nakomen van afspraken met bijvoorbeeld een dokter, het gebruik van medicatie of het uitvoeren van de persoonlijke verzorging overgenomen. Het gaat om ondersteuning "met de handen op de rug". Dat wil zeggen dat de dienstverlener niet zelf de cliënt wast, maar de cliënt aanstuurt om zich te wassen. Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • is in staat zichzelf te verzorgen;

  • draagt schone kleding;

  • neemt de medicatie op tijd in;

  • komt afspraken met zorgprofessionals na.

4.6.2 Gebruikelijke hulp

Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie waarover ondersteuning nodig. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

Er is ook sprake van gebruikelijke hulp in een chronische situatie als de ondersteuning naar algemeen aanvaarde maatstaven door de partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Naarmate er sprake is van een intensievere trede binnen het resultaatgebied, zal het niveau van gebruikelijke hulp sneller worden overstegen en het karakter krijgen van mantelzorg.

Gebruikelijke hulp door een minderjarig kind speelt binnen dit resultaat geen rol van betekenis.

4.6.3 Treden binnen het resultaatgebied

Er is binnen dit resultaatgebied sprake van 3 treden:

Trede 1: Beperkt

Deze trede is aan de orde als de cliënt vooral behoefte heeft aan mondelinge aansturing bij de persoonlijke verzorging en voor het nakomen van afspraken met zorgprofessionals, c.q. het motiveren van cliënten tot behandeling. Vaak gebeurt dit tijdens de dagelijkse ondersteuning op resultaatsgebied 1 'sociaal en persoonlijk functioneren'. Al pratend wordt de ondersteuning gegeven: "Heb je je haren al gekamd?", "Heb je je tanden al gepoetst?", "Is het gisteren nog gelukt met de afspraak bij de huisarts?", "Heb je je medicatie afgelopen dagen ingenomen?"

Trede 2: Midden

Deze trede wordt toegepast wanneer de cliënt regelmatig hulp nodig heeft bij zijn dagelijkse lichamelijke verzorging en/of waarbij toezicht of ondersteuning nodig is om zijn gezondheid (zowel fysiek als psychisch) in stand te houden en te bevorderen. Het gaat hier dan om het overnemen van verantwoordelijkheden van de cliënt inclusief het volgen van afspraken met zorgprofessionals, het gebruiken van voorgeschreven medicatie en motiverende en inzichtgevende gesprekken.

Trede 3: Intensief

Deze meest intensieve trede is nodig bij cliënten bij wie dagelijks zelfzorgactiviteiten overgenomen moeten worden. Soms betreft het cliënten met een psychiatrisch aandoening die zichzelf ernstig verwaarlozen. In die gevallen is de intensieve ondersteuning er mede op gericht de cliënt te prikkelen in actie te komen. De ondersteuning houdt ook in dat er feitelijk op wordt toegezien dat de cliënt zich de juiste acties niet alleen voorneemt, maar ook uitvoert. Bijvoorbeeld ondersteuning bij een douchebeurt of de toiletgang.

4.7 Resultaatgebied huisvesting

4.7.1 Inhoud resultaatgebied huisvesting

Dit resultaatgebied is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om ondersteuning te kunnen leveren die in de thuissituatie van cliënt niet adequaat of niet doelmatig geleverd kan worden. De problematiek is niet zodanig dat een verblijf op grond van de Wlz mogelijk is. Het gaat om het verblijven in een instelling als de zorg voor cliënt noodzakelijkerwijs gepaard gaat met:

  • a.

    een beschermende woonomgeving; en/of

  • b.

    een therapeutisch leefklimaat; en/of

  • c.

    permanent toezicht.

Ad a Beschermende woonomgeving

Een beschermende woonomgeving is een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving voor cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De bescherming richt zich primair op de cliënt zelf, niet op zijn omgeving of de maatschappij. Als de cliënt gevaar oplevert voor zichzelf of anderen kan gedwongen opname aan de orde zijn.

Ad b Therapeutisch leefklimaat

Een therapeutisch leefklimaat is een woon- en leefomgeving waar, gelet op de beperkingen van de cliënt, een adequate infrastructuur aan therapie- en zorgfuncties aanwezig is in de vorm van:

  • ·

    specifieke voorzieningen in de directe nabijheid, zoals oefenruimten, behandelruimten snoezelruimten, specifieke badruimten, omdat de zorg frequent en intensief of specifiek is;

  • ·

    een specifiek woon- en leefklimaat, zoals een specifiek dagritme, specifieke omgangsvormen of sociale omgeving;

  • ·

    een structurerende omgeving.

Ad c Permanent toezicht

Permanent toezicht kan verschillende doelen hebben en verschillen in intensiteit. Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het toezicht kan bijvoorbeeld gericht zijn op:

  • ·

    het verlenen van ondersteuning op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;

  • ·

    het ingrijpen bij gedragsproblemen:

  • -

    therapeutisch: gericht op verbetering van de gedragsstoornis of het aanleren van ander gedrag; of

  • -

    preventief: voorkomen van escalatie en gevaar.

De ondersteuning kan geboden worden in de vorm van bemoeizorg.

4.7.2 Gebruikelijke hulp

Er is sprake van zodanige ernstige problematiek, dat de ondersteuning van huisgenoten het niveau van gebruikelijke hulp overstijgt.

Er is in het kader van dit resultaatgebied daarom geen sprake van gebruikelijke hulp.

4.7.3 Treden binnen het resultaatgebied

Er is binnen dit resultaatgebied sprake van 3 treden:

Trede 1: Tijdelijk licht

Het gaat hier om de verzorging van een briefadres voor cliënten zonder adres, vaak wel met een verblijfplek. Om in aanmerking te komen voor allerlei voorzieningen hebben ze een briefadres nodig. Zonder dit adres is het bijvoorbeeld niet mogelijk om een uitkering te ontvangen.

Trede 2: Begeleid wonen

Cliënten zijn niet in staat zelfstandig een woning te bewonen vanwege de eigen beperkingen. Er is sprake van problematiek op meerdere leefgebieden, waaronder psychiatrie. Er is geen noodzaak voor de aanwezigheid van permanent adequaat en toereikend toezicht: tussen 7.00 uur en 23.00 uur is de aanwezigheid van toezicht wel noodzakelijk, bijvoorbeeld in verband met het bieden van ondersteuning bij zelfzorg, persoonlijk functioneren en een zinvolle dagbesteding. Tussen 23.00 en 07.00 is de beschikbaarheid van toezicht voor deze cliënten voldoende.

Trede 3: Beschermd wonen

Cliënten die in aanmerking komen voor ondersteuning op deze treden, zijn evenmin in staat zelfstandig een woning te bewonen vanwege de psychiatrische aandoening in combinatie met problematiek op meerdere leefgebieden.

De problematiek is dusdanig ernstig, dat de aanwezigheid van 24-uurs adequaat en toereikend toezicht noodzakelijk is i.v.m. het ontbreken van regie.

In sommige gevallen is ook een zekere beveiliging nodig vanwege de beperkte regie van de cliënten in relatie tot de buurt waarin zij wonen / verblijven en de afspraken die er met de buurt gemaakt zijn.

4.8 Resultaatgebied mantelzorgondersteuning met verblijf

4.8.1 Inhoud resultaatgebied

Het gaat hier om kortdurend verblijf van cliënt elders voor maximaal 3 etmalen per week ter ontlasting van de mantelzorger(s). Er moet sprake zijn van een cliënt waar permanent toezicht voor noodzakelijk is.

Het resultaatgebied "mantelzorgondersteuning met verblijf' kan niet worden geïndiceerd in combinatie met het resultaatgebied "huisvesting". Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • de mantelzorger is ontlast;

  • de volhoudtijd van de mantelzorger is verlengd;

  • er is evenwicht tussen werk en mantelzorgtaken.

Er moet worden voldaan aan 3 voorwaarden:

  • de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht;

  • ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg levert is noodzakelijk; en

  • de cliënt is gedurende maximaal 3 etmalen per week aangewezen op deze maatwerkvoorziening.

De indicatie vindt plaats op basis van wat degene die gebruikelijke hulp of mantelzorg verleent zelf noodzakelijk vindt om hem in staat te stellen de zorg te blijven verlenen die noodzakelijk is om de cliënt thuis te laten wonen.

4.8.2 Gebruikelijke hulp

Er is geen sprake van gebruikelijke hulp bij dit resultaatgebied. Het gaat immers om ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg levert.

4.8.3 Treden binnen het resultaatgebied

Het resultaatgebied mantelzorgondersteuning met verblijf heeft drie intensiteitstreden.

Trede 1: beperkt

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende 1 etmaal per week.

Trede 2: midden

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende 2 etmalen per week.

Trede 3: intensief

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende 3 etmalen per week.

Hoofdstuk 5 Overige maatwerkvoorzieningen

5.0Wettelijke Grondslag:

Wet: Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definities) en hoofdstuk 2, paragraaf 3

Verordening: Hoofdstuk 3

5.1.Maatwerk woonvoorzieningen

5.1.1 Algemeen gebruikelijk i.v.m. woonvoorzieningen

Uitgangspunt is, dat de kosten van een verhuizing algemeen gebruikelijk zijn. Bijna iedereen verhuist een of meerdere keren in zijn leven. Bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe werkkring, gezinsuitbreiding of juist omdat de kinderen de woning hebben verlaten en de woning hierdoor te groot is geworden.

Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is slechts anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een hersenbloeding of ongeluk. In dat geval kan de cliënt in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor de verhuizing.

Als algemeen gebruikelijk gelden ook woonvoorzieningen die in een normale winkel, bouwmarkt of thuiszorgwinkel verkrijgbaar zijn. Het gaat dan om zaken als:

een inductiekookplaat of keramische kookplaat;

een 1-greeps mengkraan;

een verhoogd toilet;

een airco;

sta-op stoelen.

Het anders organiseren van het huishouden, waar gezinsleden hun verantwoordelijkheid nemen bij het verlenen van gebruikelijke hulp, kan betekenen dat bepaalde woonvoorzieningen niet noodzakelijk zijn.

5.1.2 Algemene voorzieningen

Er is geen sprake van algemene voorzieningen in relatie tot woonvoorzieningen. Wel kunnen algemene voorzieningen op andere terreinen een woonvoorziening in sommige situaties overbodig maken.

5.1.3 Wanneer een woonvoorziening noodzakelijk kan zijn

a.Bouwkundige/woontechnische problemen

Als een cliënt belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid door bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, kan een woonvoorziening aan de orde zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doen van de was, het bereiden van eten of het verzorgen van een baby. In verband hiermee wordt echter ook gekeken of door een herverdeling van taken binnen het gezin of door gebruikmaking van voorzieningen in de wijk een woonvoorziening achterwege kan blijven. Te denken valt aan een boodschappendienst, een wasservice of een maaltijdservice.

De cliënt moet in staat zijn tot het normale gebruik van de woning. Dat wil zeggen dat:

  • de woning voor de cliënt toegankelijk is;

  • de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen worden bereikt;

  • de cliënt het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer en slaapkamer moet kunnen bereiken en gebruiken.

  • b.

    Stallingruimte

Als een cliënt voor zijn participatie of zelfredzaamheid afhankelijk is van een open gehandicaptenvoertuig (scootmobiel) of elektrische rolstoel, moet de cliënt kunnen beschikken over een adequate stallingruimte. Het vervoermiddel of de rolstoel moet daarbij beschermd zijn tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. Dat betekent dat er sprake moet zijn van stalling in een afgesloten ruimte (hal van wooncomplex, afgesloten tuin, garage) en een (af)dak waar het voertuig of de rolstoel onder gestald kan worden. Deze stallingruimte moet voor de cliënt bereikbaar zijn.

c.Woonsituatie belemmert participeren

Als de woonsituatie een cliënt belemmert om mensen te ontmoeten of sociale verbanden aan te gaan, kan ook een woonvoorziening aan de orde zijn. In het algemeen zal het hierbij gaan om de locatie van de woning, waardoor een persoon in sociaal isolement dreigt te geraken of is geraakt.

Persoonlijke zaken, zoals schaamte voor de staat van onderhoud van de woning, waardoor een cliënt geen bezoek durft uit te nodigen, zijn geen aanleiding voor het treffen van een woonvoorziening. Het onderhoud van een woning behoort immers tot de algemeen gebruikelijke kosten. Ook ruzie met de buren is in het algemeen geen reden om een woonvoorziening aan te bieden, omdat iemand niet afhankelijk is van zijn buren alleen om te participeren.

d.Uitraaskamer

Een bijzondere woonvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van een uitraaskamer, voor een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont. In deze kamer kan hij zich afzonderen en tot rust komen, waardoor de kans groter is dat hij daarna weer in staat is in contact te treden met anderen.

Er is sprake van ernstig ontremd gedrag als de persoon niet in staat is te voorkomen dat hij of zij schade aan zichzelf en/of de omgeving toebrengt en dat de verzorger dit redelijkerwijs niet kan beïnvloeden.

5.1.4 Woningaanpassing

Een woningaanpassing kan bestaan uit:

  • bouwkundige ingrepen, zoals het verwijderen van drempels, verbreden van deuren, aanpassen van sanitaire ruimtes en keuken, aanbouwen van een gelijkvloerse slaapkamer en badkamer, plaatsen van een tijdelijke woonunit;

  • losse woonvoorzieningen, zoals tilliften, aankleedtafels, douchehulpmiddelen;

  • hulpmiddelen om een hoogteverschil te overbruggen, zoals een traplift of vlonder.

Woonvoorzieningen die kunnen worden hergebruikt, zoals tijdelijke woonunits en trapliften, worden verstrekt in bruikleen. Ook dure roerende woonvoorzieningen en hulpmiddelen worden in bruikleen verstrekt. Het gaat dan om bijvoorbeeld was- en föhninstallaties, aankleedtafels en tilliften.

Als de cliënt niet de eigenaar is van de woning waarvoor een woningaanpassing voor noodzakelijk is, dan is voor de woningaanpassing geen toestemming van de eigenaar noodzakelijk.

Voordat de woningaanpassing wordt aangebracht, moet de woningeigenaar wel in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.

De cliënt hoeft de woningaanpassing niet ongedaan te maken als de cliënt niet langer gebruik maakt van de woning.

Als de cliënt in verband met de aanpassing van de woning tijdelijk elders gehuisvest moet worden, kan hij gedurende deze periode een Pgb ontvangen voor de dubbele woonkosten.

5.1.5 Afweging verhuizen of woning aanpassen

In de afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, worden in ieder geval de volgende punten onderzocht:

  • a.

    in de persoon gelegen factoren: wat is de aard van de belemmeringen en wat kan er gezegd worden over de ontwikkeling van de belemmeringen in de toekomst? Kan van de cliënt in redelijkheid verlangd worden om te verhuizen, bijvoorbeeld op grond van de sociale contacten die hij in zijn woonomgeving heeft, zijn leeftijd, zijn gezondheid? Wil de cliënt zelf liever in zijn woning blijven of verhuizen naar een andere woning?

  • b.

    is er sprake van mantelzorg die in gevaar komt als de cliënt zou verhuizen?

  • c.

    kan woningaanpassing een oplossing bieden voor de belemmeringen die de cliënt nu ondervindt. Ook voor de toekomst? Met andere woorden: kan woningaanpassing naar verwachting een duurzame oplossing zijn? Uitgangspunt is hierbij dat de cliënt nog tenminste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen.

  • d.

    is er op korte termijn geschikte, voor de cliënt acceptabele alternatieve woonruimte beschikbaar? En ook tegen een voor de cliënt betaalbare prijs? En waar? Dit laatste ook gezien in het licht van het kunnen handhaven van de sociale contacten en eventuele mantelzorg. Zijn daar dan sowieso ook nog aanpassingen nodig?

  • e.

    als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden?

Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning.

Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning.

Dit is ook het geval als de kosten van een woningaanpassing niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er ook geen objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing. De kosten van de woningaanpassing worden in dat geval afgezet tegen de maximale richtbedragen voor een Pgb voor verhuiskosten.

Uit het door de cliënt in te dienen zorg- en budgetplan moet voldoende blijken dat de door de cliënt aan te brengen voorzieningen een duurzame oplossing bieden voor de problematiek van de cliënt. De cliënt komt de komende vijf jaar niet in aanmerking voor een woonvoorziening, afgezien van niet voorziene wijzigingen in de beperkingen van de cliënt.

Als er sprake is van problemen in de zelfredzaamheid of participeren in verband met de ligging van de woning, zal een woningaanpassing geen oplossing bieden. In dat geval kan slechts sprake zijn van een advies voor verhuizing.

5.1.6 Aanpassingen in een wooncomplex

Woont een cliënt in een wooncomplex, dan kunnen op de persoon gerichte aanpassingen worden aangebracht in de algemene ruimte van dat wooncomplex, om de woning voor de cliënt bereikbaar en toegankelijk te maken.

Als een cliënt woont in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking, dan mag verwacht worden dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. Dat wil zeggen dat iemand zonder problemen zijn eigen woning moet kunnen bereiken, ook als deze rolstoelgebonden is. Een woonvoorziening voor de algemene ruimte is dan in principe niet aan de orde. De woningeigenaar is hiervoor verantwoordelijk. Woonvoorzieningen die in de algemene ruimte kunnen worden aangebracht beperken zich in principe tot de volgende voorzieningen:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

  • c.

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw; het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

  • d.

    het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het wooncomplex.

5.1.7 Woonwagens en woonschepen

Ook woonwagens en woonschepen kunnen worden aangepast. Hiervoor gelden echter aanvullende eisen in verband met de duurzaamheid van de voorziening: het is de bedoeling dat de cliënt tenminste gedurende 5 jaar gebruik kan maken van de aanpassingen in de woonwagen of het woonschip.

Dat betekent dat een voorziening voor aanpassing van een woonwagen of woonschip slechts wordt verstrekt als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag in de gemeente een langdurige standplaats of ligplaats heeft die nog minimaal vijf jaar beschikbaar blijft voor de persoon.

5.1.8 Pgb voor woonvoorzieningen

a Woningaanpassing

Het Pgb voor de kosten van aanpassing van de woning wordt bepaald op basis van de door de cliënt in te dienen begroting en offertes. Het Pgb wordt echter gemaximeerd op 100% van de kosten van een vergelijkbare goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura. Als de cliënt de woningaanpassing in de vorm van bouwkundige ingrepen binnen het informele circuit realiseert, kan hierop een bedrag in mindering worden gebracht dat in de kosten van de maatwerkvoorziening is begrepen voor de aannemer die het werk zou uitvoeren.

De kosten van een vergelijkbare maatwerkvoorziening worden bepaald op basis van bestaande contracten met aannemers of marktonderzoek.

b Kosten van tijdelijke huisvesting

Een persoonsgebonden budget voor dubbele woonkosten in verband met tijdelijke huisvesting elders in verband met het aanpassen van de huidige of nog te betrekken woning wordt vastgesteld op de huurkosten van de tijdelijk te betrekken woonruimte tot maximaal het niveau van sociale woninghuur.

c Verhuizing

Een Pgb voor een verhuizing wordt vastgesteld op basis van de begroting van de cliënt, met een maximum dat afhankelijk is van de grootte van de grootte van het huishouden dat de woning gaat betrekken (los van niet-gezinsleden of volwassen kinderen die meeverhuizen). Het maximum wordt vastgesteld op basis van:

  • §

    een vast bedrag voor de kosten van verhuizing, administratiekosten etc.;

  • §

    een vast bedrag voor de kosten van stoffering en verven/behangen van de nieuwe woning, afhankelijk van de gezinsgrootte.

  • §

    De goedkoopst compenserende oplossing

5.2 Sociaal recreatief vervoer

5.2.1 Algemeen gebruikelijk en sociaal recreatief vervoer

Algemeen gebruikelijk bij sociaal recreatief vervoer is het vervoer van thuiswonende kinderen door ouders, of het vervoer van partners.

Niet in alle gevallen of op alle momenten kan dergelijke algemeen gebruikelijke ondersteuning worden geboden, bijvoorbeeld doordat:

  • a.

    de vervoersbehoefte bestaat op tijdstippen dat degene die het vervoer zou kunnen verzorgen werkt;

  • b.

    degene die het vervoer zou kunnen verzorgen niet beschikt over een eigen vervoermiddel dat geschikt is om de cliënt te vervoeren;

  • c.

    degene die het vervoer zou kunnen verzorgen niet beschikt over een rijbewijs. Dit betekent dat in zulke situaties aanvullende ondersteuning noodzakelijk kan zijn.

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

  • a.

    een fiets, inclusief een fiets met elektrische trapondersteuning, tandem, aankoppelfiets, fietszitje of fietsaanhanger, zijwieltjes aan een fiets;

  • b.

    een snorfiets, brommer en scooter;

  • c.

    een vergoeding die iemand betaalt voor het gebruik van het vervoermiddel van een derde;

  • d.

    de eigen auto;

  • e.

    de kosten van het behalen van een (brommer)rijbewijs;

  • f.

    zittend ziekenvervoer bij bepaalde aandoeningen. Ook de eigen bijdrage die hiervoor verschuldigd is, is algemeen gebruikelijk.

Of een fietsachtige voorziening algemeen gebruikelijk is, hangt tevens af van de leeftijd van de cliënt. Zo zijn zijwieltjes bij een volwassene en fiets met trapondersteuning voor een kind onder de 16 niet algemeen gebruikelijk.

5.2.2 Afbakening met vervoer in kader van traject, werk of dagbesteding

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) kan iemand op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) in het kader van zijn werk of opleiding een vervoersvoorziening verstrekken, voor het vervoer tussen werk/scholing en huis.

In aanvulling daarop kan het UWV op verzoek ook een vervoersvoorziening verstrekken voor privégebruik, als dit naar het oordeel van het UWV leidt tot verbetering van zijn

leefomstandigheden. Er moet dan wel een samenhang zijn met de vervoersvoorziening voor woon-werk/schoolverkeer.

Als de vervoersvoorziening op grond van de WIA voor privégebruik niet toereikend wordt gevonden door een persoon, staat het hem vrij om een aanvullende voorziening via de WIA aan te vragen.

Ontvangt een cliënt ondersteuning bij zijn werk in combinatie met een loonkostensubsidie van de gemeente of bij zijn traject naar werk op grond van de Participatiewet, dat kan daarbij ook een vervoersvoorziening naar het werk of het traject behoren. Als een cliënt met succes een beroep kan doen op een vervoersvoorziening via de Participatiewet, is een aanvullende vervoersvoorziening op grond van de Wmo mogelijk voor sociaal-recreatief vervoer.

5.2.3 Algemene voorzieningen voor sociaal recreatief vervoer

Als algemene voorzieningen voor sociaal recreatief vervoer gelden in ieder geval:

  • a.

    het reguliere openbaar vervoer (bus, trein);

  • b.

    de regiotaxi, buurtbus.

5.2.4 Wanneer een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer noodzakelijk kan zijn

Een voorziening voor sociaal recreatief vervoer kan worden geïndiceerd als een cliënt belemmerd wordt in het zich lokaal verplaatsen omdat hij als gevolg van zijn beperkingen:

  • a.

    belemmeringen ondervindt in het gebruik van een algemene vervoersvoorziening; of

  • b.

    de algemeen gebruikelijke of algemene vervoersvoorziening in verband met zijn vervoersbehoefte geen of onvoldoende oplossing biedt in verband met zijn beperkingen; en

  • c.

    in de vervoersbehoefte niet of niet volledig kan worden voorzien met algemeen gebruikelijke ondersteuning; en

  • d.

    de cliënt in zijn vervoersbehoefte niet kan voorzien zonder een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer.

Belemmeringen in het gebruik van algemene vervoersvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld ontstaan omdat:

  • a.

    een cliënt het openbaar vervoer in verband met zijn beperkingen niet kan bereiken;

  • b.

    de algemene vervoervoorziening onvoldoende toegankelijk is;

  • c.

    hij niet in staat is te wachten op het openbaar vervoer;

  • d.

    er sprake is van incontinentieproblemen, gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van algemene vervoervoorzieningen.

  • e.

    Het kan ook zijn dat een algemene voorziening onvoldoende oplossing biedt omdat bijvoorbeeld de vervoersbehoefte zich richt op korte afstanden;

Het vervoersprobleem moet tot gevolg hebben dat de cliënt hierdoor niet op een aanvaardbaar niveau zelfredzaam kan zijn of kan participeren. Er kan hierbij sprake zijn van:

  • a.

    een belemmering bij het voeren van een huishouding, omdat de persoon niet in staat is om bijvoorbeeld boodschappen te doen of om zijn kind naar school te brengen en er geen adequate alternatieven zijn;

  • b.

    het niet kunnen bereiken van de voorzieningen in zijn directe leefomgeving. Het gaat daarbij om winkels, het NS-station, het ziekenhuis, de huisarts, de tandarts; of

  • c.

    belemmeringen om andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan, omdat hij zich bijvoorbeeld niet kan verplaatsen naar een buurthuis, het sportcomplex, de vereniging, het zwembad of zijn familie en vrienden of niet de gelegenheid heeft een praatje te maken op straat.

5.2.5 Reikwijdte maatwerkvoorziening sociaal recreatief vervoer

Een cliënt kan een maatwerkvoorziening voor sociaalrecreatief vervoer krijgen voor zijn lokale vervoersbehoefte. Hieronder wordt verstaan:

  • §

    vervoer tussen een vertrekpunt en een bestemming die beide gelegen zijn binnen het grondgebied van de gemeente; of

  • §

    vervoer over maximaal 5 reiszones binnen een reisgebied van 5 zones vanaf het adres waar de persoon zijn hoofdverblijf heeft, waarbij de zones waarin het hoofdverblijf gelegen is als centrumzone van dat reisgebied meetelt.

De maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van de individuele reisbehoefte van de cliënt. Hierbij wordt uitgegaan van een maximum van 1.500 à 2000 km per jaar.

Bij het gebruik van de regiotaxi (zie onder punt 6, betekent dit maximaal 900 zones (inclusief de opstapzones) per jaar.

5.2.6 Selectie maatwerk vervoervoorzieningen

a Collectief aanvullend vervoer: regiotaxi

Indien de regiotaxi een cliënt voldoende compenseert in zijn belemmeringen op vervoersgebied, ligt hierbij het primaat. Eventueel kan de regiotaxi gecombineerd worden met een vervoervoorziening voor de korte afstand, zoals een fietsvoorziening of een scootmobiel.

Pas als de regiotaxi al dan niet in combinatie met een vervoersvoorziening voor de korte afstand, de belemmeringen die een persoon op sociaal- recreatief vervoersgebied heeft onvoldoende compenseert, kan een andere vervoervoorziening meer aangewezen zijn.

Het regiotaxipasje geeft recht op toegang tot en gebruik van de regiotaxi tegen openbaar vervoer tarief, waarbij de cliënt bij de voordeur aan de straat of voor de ingang van de woning/wooncomplex of bestemmingsadres wordt opgehaald/weggebracht. Zo nodig biedt de chauffeur ondersteuning bij het verplaatsen naar het regiotaxivoertuig en bij het in- en uitstappen. Eventueel kan een indicatie worden afgegeven voor uitbreiding van de standaard service voor een cliënt, zodat de chauffeur de cliënt ophaalt uit de hal van de woning en tot in de bus begeleidt. De extra service omvat niet het tillen van de cliënt. Is de noodzaak voor het ophalen uit de hal of woning gelegen in een woonprobleem, bijvoorbeeld in verband met de toegankelijkheid van de woning, dan zal in eerste instantie gekeken moeten worden of het oplossen van dit probleem, adequater is dan het bieden van extra service van de regiotaxi.

Een cliënt kan in bepaalde situaties een prioriteitsrit aanvragen. Bij een prioriteitsrit heeft de cliënt de garantie dat hij maximaal 20 minuten vóór, doch uiterlijk op de gewenste tijd op de plaats van bestemming aankomt. Een prioriteitsrit moet minimaal 24 uur van tevoren worden aangevraagd. Een prioriteitsrit kan zonder extra kosten worden aangevraagd voor een rit naar een uitvaart of naar een burgerlijke of kerkelijke huwelijksinzegening Of wanneer aansluiting op het openbaar vervoer noodzakelijk is.

De cliënt die aangewezen is op begeleiding bij zijn vervoer met regiotaxi, kan gratis een begeleider meenemen. Aanspraak op begeleiding bij het vervoer kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er een aanzienlijke kans is dat er ten behoeve van de cliënt tijdens de reis medische of verzorgende handelingen verricht moeten worden. Indien de cliënt aangewezen is op begeleiding, kan de cliënt nooit zonder deze begeleiding met de regiotaxi reizen. Kinderen beneden de 12 jaar mogen niet zonder begeleider reizen.

Daarnaast wordt aangegeven of de cliënt die gebruik maakt van regiotaxi, de mogelijkheid heeft om zijn minderjarige kinderen mee te nemen.

b Vervoer per eigen vervoermiddel

Een indicatie voor vervoer per eigen vervoermiddel kan betrekking hebben op:

  • §

    een met spierkracht voort bewogen vervoermiddel;

  • §

    een open of gesloten gehandicaptenvoertuig;

  • §

    een al dan niet aangepaste personenauto;

  • §

    aanpassingen aan de personenauto.

Met spierkracht voort bewogen vervoermiddel

Als een cliënt zijn vervoersbehoefte geheel of gedeeltelijk kan invullen per fiets en het gebruik van een gewone fiets, al dan niet met elektrische trapondersteuning of in de vorm van een tandem, niet mogelijk is, kan een maatwerkvoorziening in bruikleen worden verstrekt voor het gebruik van een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Een dergelijke maatwerkvoorziening is dus ook mogelijk als een cliënt gebruik zou kunnen maken van het openbaar vervoer of in combinatie met een maatwerkvoorziening voor de lange afstand, zoals de regiotaxi.

De maatwerkvoorziening kan bestaan uit bijvoorbeeld

  • a.

    de aanpassing van of een aangepaste versie van een aankoppelfiets, fietsaanhanger of fietszitje ten behoeve van een kind met een beperking (een aankoppelfiets is een kinderfiets die bestaande uit 1 wiel met een stang die aan de zadelpen van de fiets van de volwassene wordt gekoppeld);

  • b.

    de plaatsing van zijwielen, aanpassing van het stuur, een speciaal zadel of aanpassing bij een aankoppelfiets.

  • c.

    de verstrekking van een aangepaste fiets, rolstoelfiets of handbike (een handbike wordt gekoppeld aan de handbewogen rolstoel waardoor met armkracht zelfstandig "gefietst" kan worden. Een rolstoelfiets is een fiets waar een rolstoel op geplaatst wordt);

  • d.

    de verstrekking van een fiets met trapondersteuning aan een kind, jonger dan 16 jaar.

Open of gesloten gehandicaptenvoertuig

Bij een open gehandicaptenvoertuig kan het gaan om bijvoorbeeld een scootmobiel. Het open gehandicaptenvoertuig is bestemd als vervoervoorziening voor de korte en middellange afstanden, als de regiotaxi hiervoor geen oplossing biedt.

Bij een gesloten gehandicaptenvoertuig gaat het om bijvoorbeeld een overdekte scootmobiel of een Canta.

Een gesloten gehandicaptenvoertuig is slechts aan de orde als een persoon voor de korte of middellange afstanden aangewezen is op gesloten vervoer en de cliënt met regiotaxi onvoldoende wordt gecompenseerd en andere vervoersvoorzieningen geen oplossing bieden.

Voor het gebruik van een open gehandicaptenvoertuig is het noodzakelijk dat de cliënt de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, dan wel dat deze kan worden gerealiseerd. Een adequate stallingruimte wil zeggen dat deze droog staat in een afgesloten ruimte. Dat kan een afgesloten eigen ruimte zijn, zoals een ruin of schuur. Anderzijds kan het ook gaan om een hal of parkeergarage in een appartementencomplex. Voorwaarde hierbij is dat de stalling van de scootmobiel de veiligheid in het complex niet in gevaar brengt. Zo nodig kan voor de stalling van het voertuig een maatwerk woonvoorziening worden geïndiceerd.

Daarnaast zal de cliënt moeten beschikken over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid als beginnend bestuurder.

Eventueel kan de cliënt in aanmerking komen voor aanvullende lessen voor het op een aanvaardbaar niveau brengen van de rijgeschiktheid en rijvaardigheid.

Als blijkt dat een cliënt desondanks onvoldoende rijgeschikt en rijvaardig blijft, kan een gehandicaptenvoertuig niet worden geïndiceerd.

Ook nadat het gehandicaptenvoertuig is verstrekt, kan het noodzakelijk zijn de rijvaardigheid opnieuw te onderzoeken. Blijkt dat die rijvaardigheid niet langer aanwezig is, dan wordt de indicatie voor het gehandicaptenvoertuig ingetrokken en moet de cliënt deze inleveren.

(Aangepaste) personenauto of brommobiel

Als regiotaxi of een combinatie van vervoervoorzieningen geen adequate oplossing biedt voor het vervoersprobleem en in de vastgestelde vervoersbehoefte alleen door middel van een eigen personenauto (of brommobiel) kan worden voorzien, kan een maatwerkvoorziening hiervoor aan de orde zijn als de cliënt heeft aangetoond dat de personenauto of brommobiel in zijn situatie niet algemeen gebruikelijk is. De cliënt moet dan wel beschikken over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid voor een dergelijk vervoermiddel en beschikken over een geldig rijbewijs. Voor een brommobiel is dat een geldig bromfietsrijbewijs.

Als vervoer per personenauto voor een cliënt noodzakelijk is, kan hij eveneens in aanmerking komen voor aanpassing van de personenauto. Dit kan de in bruikleen verstrekte personenauto betreffen, maar ook de eigen personenauto die voor hem algemeen gebruikelijk is. De aanpassing van een auto is niet algemeen gebruikelijk. De autoaanpassing kan bestaan uit:

  • a.

    een volledige vergoeding voor de aanpassing van de eigen personenauto, mits de personenauto een minimale te verwachten levensduur van 7 jaren heeft;

  • b.

    een aanpassing van de in bruikleen verstrekte personenauto;

  • c.

    een persoonsgebonden budget in de meerkosten van een personenauto in specifieke uitvoering. De meerkosten worden berekend als het verschil tussen een personenauto (merk, type) die voor een persoon als meest doelmatig wordt geacht en de prijs van deze personenauto in specifieke uitvoering.

Een vervoervoorziening in de vorm van een autoaanpassing is maximaal één maal per zeven jaar mogelijk.

c Vervoer per taxi

Als een cliënt uitsluitend individueel per taxi vervoerd kan worden, gebeurt dit met een door de gemeente gecontracteerde vervoerder.

Tijdens deze ritten vindt geen combinatie plaats met andere reizigers tenzij het een meereizende van de persoon betreft.

5.3 Maatwerkvoorziening voor rolstoelen

5.3.1 Algemeen gebruikelijk

Er zijn diverse hulpmiddelen die de cliënt behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of om de woning. Hierbij valt te denken aan een wandelstok, looprek of een rollator. Deze voorzieningen zijn voor een ieder algemeen gebruikelijk voorzieningen. De uitleenservice via een thuiszorgwinkel is een algemeen gebruikelijke service die aan de orde kan zijn als de cliënt slechts incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig heeft.

5.3.2 Algemene voorzieningen

Als incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig is, is het mogelijk een rolstoel te huren of lenen bij bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel.

Daarnaast kan in sommige situaties gebruik worden gemaakt van een rolstoelpool als algemene voorziening.

5.3.3 Wanneer een maatwerkvoorziening voor een rolstoel noodzakelijk kan zijn

Een maatwerkvoorziening voor een rolstoel kan aan de orde zijn als er sprake is van belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning, die niet afdoende opgelost kunnen worden met een algemeen gebruikelijke of algemene voorziening.

Bij verplaatsingen om de woning gaat het om verplaatsingen in de directe omgeving van de eigen woning: om het huis, naar de buren of bestemmingen in de wijk die op loopafstand liggen.

Ook kan een rolstoel worden gebruikt voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, zoals een winkelcentrum of een park waarbij de cliënt zich zelf kan voortbewegen of kan worden geduwd door een ander. In hoeverre een rolstoel aan de orde kan zijn voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, is vooral afhankelijk van de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid of participatie.

5.3.4 Selectie rolstoelen

a Uitgangspunt

Er zijn diverse typen rolstoelen te verkrijgen.

Bij de selectie van het type rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • §

    hoe vaak en voor welk doel wordt de rolstoel gebruikt;

  • §

    de fysieke mogelijkheden van de cliënt om een rolstoel zelf voort te bewegen;

  • §

    of de cliënt de rolstoel zelf moet kunnen voortbewegen of dat het volstaat als een ander de rolstoel voortbeweegt;

  • §

    of, als een elektrische rolstoel is aangewezen, de cliënt in staat is om deze te besturen.

Geprobeerd wordt om een cliënt, binnen zijn fysieke mogelijkheden en indien dit past binnen de medische behandeling, fysieke spierkracht te laten gebruiken om de conditie zoveel mogelijk op peil te houden.

Indien nodig, worden er door de leverancier individuele aanpassingen aangebracht aan de rolstoel. Deze kunnen bestaan uit aanpassingen aan:

  • §

    zit-, rug- en ondersteuningsdelen, voor zover deze een vast onderdeel vormen van de rolstoel.

  • §

    rijgedeelte;

  • §

    bediening en/of besturing.

5.3.5 Stallingruimte elektrische rolstoel

Voor het gebruik van een elektrische rolstoel is het noodzakelijk dat de cliënt de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, dan wel dat deze kan worden gerealiseerd.

5.3.6 Persoonsgebonden budget

Als een cliënt ervoor kiest de rolstoel zelf aan te schaffen met een Pgb, wordt de hoogte van het Pgb vastgesteld op basis van de offerte voor de levering van een adequate rolstoel. Het Pgb wordt echter gemaximeerd op de kosten die de gemeente verschuldigd zou zijn voor de rolstoel als goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura gedurende de technische afschrijvingsduur van de rolstoel. De technische afschrijvingsduur wordt voor een volwassene vastgesteld op minimaal 7 jaar. Voor kindvoorzieningen geldt een levensduur van minimaal 5 jaar. Bij kinderen wordt daarbij ook uitgegaan van de groei van het kind.

5.4 Maatwerk sportvoorzieningen

5.4.1 Algemeen gebruikelijk in verband met sportvoorzieningen

Algemeen gebruikelijk zijn de kosten van reguliere sportbeoefening:

  • §

    lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • §

    reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • §

    sportkleding.

5.4.2 Algemene voorzieningen

Voorbeelden van algemene sportvoorzieningen zijn:

  • §

    zwembaden;

  • §

    sportverenigingen;

  • §

    sportaccommodaties.

5.4.3 Wanneer een sportvoorziening noodzakelijk kan zijn

Een sportvoorziening is noodzakelijk als de cliënt door sportbeoefening beter in staat is te participeren. Ook kan sportbeoefening bijdragen aan de zelfredzaamheid: het draagt bij aan de verbetering van de conditie en vertrouwen in zichzelf en kan eraan bijdragen dat de cliënt zijn eigen mogelijkheden en vaardigheden (her)ontdekt.

Daarnaast moet er sprake zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking. Bijvoorbeeld doordat hij extra lidmaatschapskosten moet betalen als gevolg van de aangepaste sportfaciliteiten of omdat hij speciale sportvoorzieningen nodig heeft.

Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend, zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.

5.4.4 Aard van de sportvoorziening

De sportvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een Pgb.

Met het Pgb kan de cliënt voorzien in de meerkosten van de sportbeoefening die hij heeft ten opzichte van een persoon zonder beperkingen. Bijvoorbeeld doordat hij een sportrolstoel nodig heeft, een eigen aangepast paard rijzadel of een prothese voor atletiek. Ook kunnen met het Pgb aanpassingen aan reguliere sportvoorzieningen worden betaald of de extra contributiekosten.

De cliënt maakt in zijn zorg- en budgetplan aantoonbaar wat de meerkosten voor hem zijn. Reiskosten kunnen niet uit het Pgb worden betaald, omdat de reiskosten voor de cliënt of algemeen gebruikelijk zijn of de cliënt geacht wordt hiervoor een vervoersvoorziening voor sociaalrecreatief vervoer te ontvangen.

Indien de cliënt niet in staat is een sportvoorziening, zoals een sportrolstoel, zelf aan te schaffen, kan hij hierbij worden ondersteund vanuit de gemeente.

HOOFDSTUK 6 PROCEDURELE BEPALINGEN

6.1 Advies

De gemeente kan een externe adviseurom advies vragen als de gemeente dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening (artikel 8 van de verordening). De gemeente betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hem over de uitkomsten daarvan. De cliënt is desgevraagd verplicht aan de gemeente de medewerking te verlenen die hiervoor redelijkerwijs nodig is.

Indien een aanvrager geen medewerking verleent aan de beoordeling van de aanvraag, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Het belang van medisch en/of gedragswetenschappelijk advies is dat er voor de gemeente medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan de gemeente aanleiding zien om medisch advies te vragen bij bijvoorbeeld een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

6.2 Nieuwe feiten en omstandigheden, intrekking en terugvordering

-Een cliënt doet op verzoek van de gemeente onmiddellijk uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een Pgb.

  • -

    De gemeente kan een beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of Pgb herzien of intrekken als de gemeente vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of Pgb niet langer meer toereikend is (te achten);

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • -

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaats gevonden.

  • -

    Als de gemeente een beslissing heeft ingetrokken op grond van onderdeel a, tweede aandachtsstreepje, en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan de gemeente van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of ten onrechte genoten Pgb.

  • -

    In geval het recht op een in bruikleen of een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

6.3 Overgangsrecht

Met de invoering van de Wmo 2015 verandert voor de huidige cliënten de toegang tot en de aanspraak op maatschappelijke ondersteuning. Hierbij dient uiteraard zorgvuldig te worden omgegaan met de belangen van de huidige cliënten. Om deze reden is voor deze cliënten het overgangsrecht van toepassing.

Geldigheid van huidige WLZ -indicaties

Voor de huidige WLZ-cliënten (zorg in natura en persoonsgebonden budget) geldt dat zij de WLZ-indicatie behouden als deze in 2015 doorloopt tot uiterlijk 1 januari 2016, tenzij de indicatie eerder afloopt. Een benodigde herindicatie wordt als een nieuwe aanvraag beschouwd.

Overgangsrecht Pgb -gebruikers

De rechten vanuit het oude Pgb worden tot uiterlijk 1 januari 2016 geëerbiedigd, maar gemeenten kunnen wel eerder dan dat moment met Pgb-houders met ‘oude’ Pgb-rechten in gesprek gaan om te komen tot een nieuw aanbod op grond van de Wmo 2015. Tot het moment dat de cliënt een nieuw aanbod, al dan niet in de vorm van een Pgb, onder de nieuwe voorwaarden heeft aanvaard, blijven de condities van het bestaande Pgb gelden tot uiterlijk 1 januari 2016.

Aanpassing hoogte Pgb in 2015

In de periode van het overgangsrecht staat centraal dat de cliënt zijn of haar huidige indicatie met het budget moet kunnen verzilveren. In het geval dat de gemeente de geldende indicatie kan eerbiedigen met een lager budget, dan is dit toegestaan. Echter, wanneer de cliënt aantoont dat hij/zij hetzelfde zorgaanbod (binnen de bandbreedte van de CIZ indicatie) niet met een lager budget kan inkopen, dan dient de gemeente een toereikend budget beschikbaar te stellen. Dit geldt uiteraard alleen voor de periode dat de indicatie nog geldig is en uiterlijk tot 1-1-2016.

6.4 Heroverweging

De gemeente onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing tot een maatwerkvoorziening te heroverwegen. Bij de heroverweging wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten: passendheid en handhaving.

Passendheid

De gemeente kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt, en of deze ondersteuning efficiënt is. De gemeente kan dit doen door geen langlopende indicaties af te geven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn Pgb- nog past bij zijn individuele situatie.

Handhaving

Het college onderzoekt (al dan niet steekproefsgewijs) of de wijze waarop de cliënt met de maatwerkvoorziening, past bij de afgegeven beschikking. Hierbij gaat het om een juiste toepassing van maatwerkvoorzieningen, het tegengaan van oneigenlijk gebruik en het voorkomen van fraude.

6.5Bezwaar en mediation

Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

De gemeente Lochem streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat eventueel door de gemeente gemaakte fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft de gemeente de mogelijkheid om samen nog eens naar het probleem te kijken.

Tot slot bestaat nog de mogelijkheid van mediation, indien zowel het college als de cliënt dit zinvol acht.

6.6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

6.7 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Lochem”

Lochem, 16 december 2014

Burgemeester en wethouders van Lochem

de burgemeester, de secretaris,