Regeling vervallen per 19-10-2017

Verordening individuele studietoeslag gemeente Lochem 2015

Geldend van 28-01-2016 t/m 18-10-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening individuele studietoeslag gemeente Lochem 2015

Verordening individuele studietoeslaggemeente Lochem 2015

De raad van de gemeente Lochem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Lochem;

gelet op de artikel 8, eerste lid, onder c, en derde lid, en artikel 36b van de Participatiewet;

overwegende dat:

Op grond van artikel 8, eerste lid onder c, en derde lid, van de Participatiewet de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verstrekken van een individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

“Verordening individuele studietoeslag gemeente Lochem 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Lochem

  • b.

    wet: de Participatiewet

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid van de wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

  • 1. Het college kan een nader door haar te bepalen externe instantie laten adviseren met betrekking tot het oordeel of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op artikel 36b, eerste lid van de wet, in beleidsregels vastleggen wie, wanneer en op grond van welke voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Artikel 4 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van een half jaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 5 Hoogte individuele studietoeslag

  • 1. Een individuele studietoeslag bedraagt € 300 per half jaar.

  • 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 6 Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt eenmalig als één bedrag uitbetaald.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking ervan.

Deze verordening is met terugwerkende kracht van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening Individuele studietoeslag 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 december 2015.
De griffier, De voorzitter,
M.Veenbergen S.W. van ‘t Erve

Toelichting op de Verordening Individuele studietoeslag

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt de gemeente de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma kan een bewijs zijn tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p.2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5,onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder gevalbetrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag(artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Voorwaarden individuele studietoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden vaneen persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • -

    18 jaar of ouder is;

  • -

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • -

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezen uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en.

  • -

    niet-uitkeringsgerechtigden.

Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b,eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Dit kan zowel schriftelijk als digitaal. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 3 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college

op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:

  • -

    18 jaar of ouder is;

  • -

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft opeen tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijs bijdrage en schoolkosten;

  • -

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • -

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Met betrekking tot het laatst genoemde criterium wint kan het college advies inwinnen bij externe organisatie, bijvoorbeeld het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Dat laatste ligt voorde hand omdat dit orgaan Het gaat om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Het college kan ook zelf vaststellen of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dit geldt uiteraard ook voor de andere te toetsen voorwaarden voor het recht op individuele studietoeslag.

Doel van de studietoeslag is om mensen die niet in staat zijn om te werken naast hun studie als gevolg van een arbeidshandicap een financiële ondersteuning te bieden. Dat moet dan ook de insteek zijn bij de beoordeling van wie hiervoor in aanmerking komt. Het is de vraag of de formele omschrijving hierboven toereikend is in dit verband. Het is denkbaar dat er weliswaar sprake is van een arbeidsbeperking die het niet mogelijk maakt om het wettelijk minimumloon te verdienen, maar waardoor het niettemin wel mogelijk is om in combinatie met een studie een bijbaan te hebben. Waar deze mogelijkheid er is, is het met het oog op het toekomstige arbeidsperspectief juist wenselijk, deze mogelijkheid te benutten. Wanneer in zo’n situatie een toeslag wordt verstrekt, is deze contraproductief.

Tegen deze achtergrond is de mogelijkheid ingebouwd om in beleidsregels nadere voorwaarden testellen over wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Artikel 4 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Doorgaans kan een persoon halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag (artikel 3 van deze verordening). Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Aansluiting bij de halfjaarlijkse inschrijf- en startmomenten die doorgaans gelden voor opleidingen is ook doeltreffend omdat een persoon enkel op het moment van aanvraag moet voldoen aan de uit artikel 36b van de Participatiewet voortvloeiende voorwaarden voor aanspraak te maken op een individuele studietoeslag. Stel dat een persoon slechts eenmaal per twaalf maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag, dan wordt

deze toeslag toegekend voor een periode van twaalf maanden waarbinnen de mogelijkheid bestaat dat deze persoon al lang geen studie meer volgt. Immers, alleen op moment van aanvraag moet een persoon voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b van de Participatiewet. Als hij op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet, heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studie-toeslag.

Artikel 5 Hoogte individuele studietoeslag

In artikel 5 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend. Een individuele studietoeslag bedraagt € 300,-. Daarbij is als richtlijn gehanteerd dat te verstrekken toelage zich reëel moet verhouden tot gemiddeld verdiensten uit een bijbaan die met een studie gecombineerd wordt.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

In artikel 5, tweede lid, van deze verordening, is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) intern duidelijk te communiceren.

Artikel 6. Betaling individuele studietoeslag

In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld.

Fiscaal is er geen onderscheid tussen verschillende frequenties van betaling: in alle gevallen is de studietoeslag een belaste uitkering. Met de frequentie van een half jaar wordt gekozen voor een balans tussen belasting voor de uitvoering (slechts twee betaalmomenten per jaar) en controle (maximale periode vaststelling recht bedraagt een half jaar).

Na deze periode kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 4 van deze verordening.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt een dag na bekendmaking in werking.

Deze verordening is van toepassing met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2015