Regeling vervallen per 16-02-2012

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 05-06-2010 t/m 15-02-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2010

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

De raad van de gemeente Lochem;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

overwegende dat:

op grond van artikel 8, eerste lid onder b van de Wet werk en bijstand, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand overeenkomstig artikel 18, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

gelezen het voorstel van het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein d.d. 1 maart 2010;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 30 maart 2010;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende verordening:

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.f

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wwb: Wet werk en bijstand;

    • b.

      de wet: de Wwb;

    • c.

      bijstand: de omschrijving in artikel 5, lid 1 onder a van de Wwb;

    • d.

      algemene bijstand: bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Wwb;

    • e.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Wwb;

    • f.

      bijzondere bijstand: bijstand en langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de Wwb;

    • g.

      uitkeringsgerechtigde: degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen in de periode waarop de

afstemmingswaardige gedraging betrekking heeft;

  • h.

    maatregel: de verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de Wwb;

  • i.

    benadelingsbedrag: de brutokosten van bijstand;

  • j.

    bestuur: het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein voor uitvoering van de Wwb met uitzondering van de bijzondere bijstand, waarvoor burgemeester en wethouders optreden

Artikel 2. Afstemming

1.Als de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het bestuur tekortschietend besef van

verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende

verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de uitkeringsgerechtigde de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, op grond van deze verordening, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm of de verstrekking bijzondere bijstand.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • -

    de reden van de maatregel;

  • -

    de duur van de maatregel, tenzij de maatregel op een incidentele bijzondere bijstandsverstrekking van toepassing is;

  • -

    het percentage en/ of bedrag waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd;

  • -

    in het geval van een weigering: de omvang en

  • -

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel word t opgelegd, wordt de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de uitkeringsgerechtigde kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de uitkeringsgerechtigde reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te

brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c.het bestuur het horen om gegronde redenen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel:

    • a.

      als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of;

    • b.

      als de gedraging meer dan twaalf maanden vóór constatering van die gedraging door het bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een

aanvang heeft genomen;

d.zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met

belanghebbende heeft getroffen;

  • e.

    als het bestuur dringende redenen aanwezig acht.

  • e.

    als het bestuur dringende redenen aanwezig acht.

    • 2.

      Indien het bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de uitkeringsgerechtigde daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt in beginsel opgelegd met ingang van de eerstvolgende uitbetaling van de uitkering volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de uitkeringsgerechtigde is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd,

heroverwogen.

4.Ten aanzien van een maatregel in verband met bijzondere bijstand stelt het bestuur nadere regels vast.

Artikel 8. De verdubbeling van de maatregel

  • 1. De duur van de maatregel wordt verdubbeld als de uitkeringsgerechtigde zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op zeer ernstige misdragingen bedoeld in artikel 15.

  • 3. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4. Ten aanzien van een maatregel in verband met bijzondere bijstand stelt het bestuur nadere regels vast.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

  • 1. Als een uitkeringsgerechtigde zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

  • 2. Als een uitkeringsgerechtigde meerdere verplichtingen schendt door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

HOOFDSTUK 2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID, SCHOLING EN/OF RE-INTEGRATIE

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de uitkeringsgerechtigde inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting op grond van artikel 9 van de Wwb worden onderscheiden in vier categorieën:

1.Eerste categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 5% van de bijstandsnorm gedure nde een maand:

  • a.

    h et zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of

  • b.

    het niet tijdig laten verlengen van deze registratie;

    • 2.

      Tweede categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

    • 3.

      Derde categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk

geachte scholing of opleiding, of aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige

bestaansvoorziening bevorderen;

  • c.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van de verplichting tot gebruikmaken van geboden reintegratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voor voortijdige beëindiging van het re-integratietraject.

    • 4.

      Vierde categorie:

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht met gevolgen voor de uitkering

  • 1.

    Indien het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17 van de Wwb, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Met betrekking tot bijzondere bijstand, wordt een maatregel afwijkend van het eerste lid op deze bijstand toegepast: hiertoe stelt het bestuur beleidsregels vast.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in dit artikel, wordt direct en volledig toegepast op de eerstvolgende

uitbetalingen.

4.Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij binnen een periode van 12 maanden al een schriftelijke waarschuwing is gegeven

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1.

    Als het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17 van de Wwb, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Indien de schending van de inlichtingenplicht bedoeld in het eerste lid rechtstreeks verband houdt met, wordt een maat regel afwijkend van het eerste lid op deze b i j stand toegepast; hiertoe stelt het bestuur beleidsregels vast.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in dit artikel, wordt direct en volledig toegepast op de eerstvolgende

uitbetalingen.

4.Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de

uitkeringsgerechtigde een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 13. Het niet voldoen aan de nadere verplichtingen

  • 1.

    Indien een uitkeringsgerechtigde een verplichting als genoemd in arikel 55 Wwb niet nakomt die kan strekken tot vermindering of beëindiging van een bepaalde vorm van bijstand, wordt de bijstand verlaagd met 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is de hoogte van de maatregel 20% van de bijstandsnorm in het geval van het niet nakomen van de verplichting tot het aanvragen van kinder- en/of partneralimentatie.

  • 3.

    Indien de schending van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid rechtstreeks verband houdt met

bijzondere bijstand, dan wordt een maatregel afwijkend van het eerste lid op deze bijstand toegepast;

hiertoe stelt het bestuur beleidsregels vast.

4.De verlaging als bedoeld in dit artikel, wordt direct en volledig toegepast op de eerstvolgende

uitbetalingen.

5.Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien, indien iedere vorm van verwijtbaarheid

ontbreekt of wegens zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt, als een uitkeringsgerechtigde een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Wwb, een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de uitkeringsgerechtigde als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel als bedoeld in lid 1van dit artikel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode van 3 maanden of korter: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden en langer: 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

  • 3.

    Indien een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan bedoeld in het eerste lid rechtstreeks verband houdt met bijzondere bijstand, dan wordt een maatregel afwijkend van het eerste en tweede lid op deze bijstand toegepast; hiertoe stelt het bestuur beleidsregels vast.

  • 4.

    De verlaging als bedoeld in dit artikel, wordt direct en volledig toegepast op de eerstvolgende

uitbetalingen.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

1.Als een uitkeringsgerechtigde zich zeer ernstig misdraagt tegenover het bestuur of zijn ambtenaren,

onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in

artikel 18, tweede lid van de Wwb, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid van deze verordening een

maatregel opgelegd van 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

2.De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt gesteld op 100 %, als de

uitkeringsgerechtigde zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een

maatregel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een zodanige gedraging.

  • 3.

    Indien de zeer ernstige misdraging bedoeld in het eerste lid rechtstreeks verband houdt met bijzondere bijstand, dan wordt een maatregel afwijkend van het eerste en tweede lid op deze bijstand toegepast; hiertoe stelt het bestuur beleidsregels vast.

  • 4.

    De verlaging als bedoeld in dit artikel, wordt direct en volledig toegepast op de eerstvolgende

uitbetalingen.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Beleid

Het bestuur stelt ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vast.

Artikel 17. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening rust bij het bestuur.

Artikel 18. Hardheidsclausule

1.Het bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet,

beslist het bestuur.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2010 onder gelijktijdige intrekking van de maatregelenverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld bij raadsbesluit van 31 januari 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van de gemeente Lochem d.d. 17 mei 2010.

De griffier, De voorzitter,

J.P. Stegeman F.J. Spekreijse

TOELICHTING MAATREGELENORDERING WET WERK EN BIJSTAND

Algemene toelichting

In de hoogte en de duur van de maatregelen wordt de ernst van de gedraging, de verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert, tot uitdrukking gebracht. Tegenover de inspanningen die ten grondslag liggen aan een goede dienstverlening door Het Plein mag van de uitkeringsgerechtigde een strikte nalevingsbereidheid ten aanzien van zijn verplichtingen gevraagd worden. Het verwijtbaar onttrekken aan de door de gemeente opgelegde verplichtingen rechtvaardigt derhalve een verlaging, of in een gelimiteerd aantal gevallen, de weigering van de uitkering. Onderdeel van de inspanningsverplichtingen van de gemeente vormt een actieve voorlichting over rechten en plichten, zodat de uitkeringsgerechtigde ook op de hoogte is van de gevolgen zijn of haar (tekortschietende) nalevingsgedrag. Dit wordt in de Handhavingsverordening en bijbehorend uitvoeringsplan benoemd en nader uitgewerkt.

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb en de Algemene wet bestuursrecht. Volstaan wordt met een verwijzing naar deze wetten, zodat bij een eventuele definitiewijziging in deze wetten de verordening niet hoeft te worden aangepast.

Artikel 2. Afstemming

Eerste lid

De Wwb verbindt aan het recht op een uitkering de volgende verplichtingen.

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid);

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9);

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid);

  • 4.

    De medewerkingplicht (artikel 17, tweede lid);

  • 5.

    Nadere verplichtingen (artikel 55).

Artikel 18, tweede lid Wwb noemt de volgende gedraging: 'het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen'. In deze verordening is aan deze gedraging een apart artikel (15) gewijd. Dit benadrukt de waarde die het bestuur hecht aan een correcte bejegening door de cliënt aan het adres van zijn ambtenaren. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV WERKbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor debeslissing door het bestuur (artikel 30c, tweede en derde lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV WERKbedrijf, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.

Tweede lid

Hierin is de hoofdregel neergelegd: het bestuur dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het bestuur bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgere chti g d e afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het bestuur bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Derde lid

In het geval een maatregel niet wordt opgelegd op grond van dringende redenen, wordt dit besluit wel gezien als het opleggen van een maatregel. Indien betreffend persoon dan korte tijd later wederom een gedraging kan worden verweten waar een maatregel op staat, dan geldt de maatregel 'die niet is opgelegd', wel degelijk als een maatregel. De maatregel wordt eigenlijk 'op papier' genomen.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm of grondslag. Een afwijkende situatie dient zich aan zodra het gaat om bijzondere bijstand en een maatregel. In dat geval zal, met toepassing van de regels in deze verordening, de maatregel (afstemming) toegepast worden op de bijzondere bijstand-(sverstrekking). Aangezien de definitie van bijzondere bijstand tevens de langdurigheidstoeslag betreft, kan ook de langdurigheidstoeslag worden afgestemd op de gedraging. In de beleidsregels wordt nader ingegaan op de situatie waarin een maatregel de bijzondere bijstand betreft.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 Wwb genomen. In het geval van bijzondere bijstand gaat het om artikel18 lid 1 Wwb.

Wordt een maatregel met terugwerkende kracht toegepast, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54 lid 3 Wwb). Tegen dit besluit kan door de uitkeringsgerechtigde bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een maatregel 'als elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid Wwb. Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het bestuur geen maatregel oplegt voor gedragingen die langer dan 12 maanden geleden hebben plaatsgevonden. Ook past dit binnen het lik-op-stuk-beleid dat de gemeente hanteert.

Vervolg onderdeel b

Voor gedrag in ge n die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand, gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude vast te stellen.

Onderdeel c en d

Ook is een maatregel niet op zijn plaats in het geval het strafrecht dat in de plaats treedt van het bestuursrecht: het una via-beginsel geldt in dat geval.

Onderdeel e.

Hierin wordt geregeld dat het bestuur kan afzien van het toepassen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Bij dringende redenen kan het alleen gaan om omstandigheden die los staan van de gedraging zelf. Er moet vooral gedacht worden aan schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ingeval bijvoorbeeld een plicht niet is nagekomen, omdat de belanghebbende uit handelingen (of nalaten) van het bestuur mocht afleiden dat dit toegestaan was, kan er sprake zijn van schending van het vertrouwensbeginsel wanneer dan toch een maatregel wordt opgelegd. Het feit dat een belanghebbende financieel zwaar getroffen wordt door een maatregel, ziet de CRvB niet als een dringende reden in de zin van de wet. Het afzien om dringende redenen dient in een besluit te worden vastgelegd.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het opleggen van een maatregel vindt in het geval van algemene bijstand plaats door het verlagen van de uitkering(-sbetaling). Dit kan in beginsel op twee manieren:

a.door middel van het opleggen van een maatregel op het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende

maand(en)

b.met terugwerkende kracht voor zover de te verlagen uitkering nog niet is uitbetaald.

Tweede lid

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de maatregel van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In deze gevallen moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.

Derde lid

Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het bestuur kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het bestuur de maatregel aan een heroverweging moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid Wwb. Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die heroverweging plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo'n heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het bestuur moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betro kkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Vierde lid

Met betrekking tot de wijze waarop de maatregel wordt toegepast in het geval van bijzondere bijstand wordt naar de betreffende beleidsregels bij deze verordening verwezen.

Artikel 8. De verdubbeling van de maatregel

Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd (waarschuwing telt in dit geval ook mee). Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is toegepast, bekend is gemaakt. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel gebaseerd op artikel 8 slechts één keer worden toegepast. Als de uitkeringsgerechtigde na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene: zie artikel 2, tweede lid. De bepaling in het eerste lid van artikel 8 gaat overigens niet op voor de ze e r ernstig e misdraging (" agressie& q uot;) ten opzichte van het bestuur, in de praktijk veelal de consulenten, (werk)coaches en andere medewerkers die contact met de burger hebben. In dat geval is het bij recidive gewenst om de niet de duur, maar de hoogte van de maatregel te verzwaren. Ook hier geldt, dat gezien de mogelijke incidentele aard van een bijzondere bijstandsverstrekking, beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van de uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

Als sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Artikel 10. Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Er is voor gekozen om in het kader van het lik-op-stuk-beleid geen waarschuwing vooraf te geven. Iedere uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op bijstand wordt van tevoren goed en duidelijk geïnformeerd over rechten en plichten. Gezien de inspanningen die een gemeente levert t.a.v. het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, trajecten gericht op arbeidsinschakeling etc. is ervoor gekozen de genoemde hoogte en duur van maatregelen in te voeren.

Eerste categorie

Spreekt voor zich.

Tweede categorie

De uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op algemene bijstand heeft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van deze uitkeringsgerechtigde om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep of gebruik te maken van een door het bestuur aangeboden reintegratievoorziening (scholing, opleiding) gericht op arbeidsinschakeling.

Derde categorie

Van de uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op algemene bijstand wordt verwacht dat hij geen

belemmeringen opwerpt die de inschakeling in de arbeid bemoeilijken. Hierbij dient onder meer gedacht te worden aan de houding van de uitkeringsgerechtigde tijdens het sollicitatiegesprek, het aanvoeren van steeds nieuwe argumenten waarom hij niet ingeschakeld kan worden in het arbeidsproces, het aangeven van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de arbeid, het aangeven dat de uitkeringsgerechtigde geen gebruik wil maken van de mogelijkheden om te re-integreren op de arbeidsmarkt. De uitkeringsgerechtigde dient in wil maken van de mogelijkheden om te re-integreren op de arbeidsmarkt. De uitkeringsgerechtigde dient in voldoende mate mee te werken aan bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een werkstage, inburgeringcursus en een beroepsopleiding, voor zover deze noodzakelijk worden geacht. De uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op algemene bijstand heeft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV

WERKbedrijf. Ingeschreven blijven is vaak ook een vereiste. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij tijdig terugkeert van een met toestemming verleende vakantie, zodat er een doelmatige controle van de uitkering plaats kan vinden en de uitkeringsgerechtigde ook beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en/of een (activerings)traject. In artikel 13, lid 1 onder d Wwb is in verband

hiermee bepaald dat rechthebbenden maximaa l vier weken per kalenderjaar in het buitenland mag verblijven met behoud van uitkering. In afwijking hiervan is onder artikel 13, lid 4 onder a bepaald dat dit voor personen jonger dan 65 jaar die volledig zijn on t he ve n van de arbeidsverplichtingen een periode van 13 weken per kalenderjaar is. Het overschrijden van de maximale duur is, indien arbeidsverplichtingen opgelegd zijn, aan te merken als een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert, cf. artikel 10 lid 3 onder a. In beleidsregels wordt dit nader uitgewerkt.

Vierde categorie

De uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op algemene bijstand is verplicht naar vermogen arbeid te aanvaarden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Hieronder valt zowel de reguliere betaalde arbeid, als ook gesubsidieerde arbeid zoals bijvoorbeeld arbeid op grond van een project als "Direct werk". Een uitzondering vormen de dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw: in artikel 9 lid Wwb. Er kunnen door de uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op algemene bijstand geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden. Het gaat immers

om de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Tot de situatie "door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid" wordt gerekend de situatie waarin op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de

bijstand (als het gaat om deeltijdwerk) betaalde arbeid niet behouden heeft. Hierbij kan gedacht worden aan verwijtbaar ontslag, zelf ontslag nemen en het niet verlengen van een arbeidscontract op basis van de opstelling van de uitkeringsgerechtigde die aangewezen is op algemene bijstand. Bij verwijtbare werkloosheid is er een verband tussen de hoogte van de gedraging en het salaris dat niet meer wordt ontvangen. De verlaging van de uitkering kan de hoogte van het niet genoten salaris niet overtreffen.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht met gevolgen voor de uitkering

Eerste lid

In artikel 17, eerste lid Wwb is bepaald dat de uitkeringsgerechtigde op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Als de informatieplicht wordt verzaakt, wordt de uitkering gedurende een maand verlaagd.

Tweede lid

Met betrekking tot de wijze waarop de maatregel wordt toegepast in het geval van bijzondere bijstand wordt naar de betreffende beleidsregels bij deze verordening verwezen.

Vierde lid

Een schriftelijke waarschuwing is een maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging binnen twaalf maanden, er recidive van toepassing is.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de uitkering

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand of de inzet van re-integratiemiddelen. Een voorbeeld van nulfraude is het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens.

Een veel voorkomend voorbeeld:

Als een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig verstrekt, kan het bestuur het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid Wwb). Het bestuur geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het bestuur Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het bestuur de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel toegepast. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.

Tweede lid

Met betrekking tot de wijze waarop de maatregel wordt toegepast in het geval van bijzondere bijstand wordt naar de betreffende beleidsregels bij deze verordening verwezen.

Vierde lid

De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de

inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie. Een schriftelijke waarschuwing is een maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging binnen twaalf maanden, er recidive van toepassing is.

Artikel 13. Het niet voldoen aan de nadere verplichtingen

Eerste lid

Op grond van artikel 55 van de Wwb kan het bestuur individuele verplichtingen opleggen.

Deze houden verband met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand of strekken tot arbeidsinschakeling.

Het niet nakomen van deze verplichtingen wordt in beginsel beantwoord met een maatregel van 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Tweede lid

Een veel voorkomend voorbeeld van de schending van de bepalingen van artikel 55 Wwb is de schending van de verplichting tot aanvragen van kinder- en/of partneralimentatie (voorliggende voorziening). De financiële en de administratieve gevolgen van deze schending, overigens voor zowel cliënt als Het Plein zijn dermate verstrekkend, dat een initieel zwaardere maatregel op zijn plaats is.

Derde lid

De beleidsregels in lid 3 zien op de situatie dat de schending ex artikel 55 Wwb rechtstreeks verband houdt met bijzondere bijstand.

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Eerste lid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten (van het bestaan) te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het toepassen van een maatregel. Een aantal voorbeelden van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is:

  • -

    het te snel interen van een vermogen dat meer bedroeg dan de toepasselijke vermogensgrens;

  • -

    het door eigen schuld verliezen van het recht op een sociale zekerheidsuitkering;

  • -

    het overdragen van de juridische eigendom van een woning door de uitkeringsgerechtigde aan een derde zonder dat de koopprijs hiervoor is betaald;

  • -

    het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening, waardoor de aanvraag voor deze voorziening wordt afgewezen.

Tweede lid

De ernst van de gedraging wordt uitgedrukt in de duur van de maatregel. Naarmate de cliënt als gevolg van zijn tekortschietend besef van verantwoordelijkheid eerder of langer recht heeft op bijstand, zal de maatregel voor meerdere maanden worden opgelegd. De hoogte van de maatregel is 20%.

Derde lid

De beleidsregels in lid 3 zien op de situatie die rechtsreeks verband houdt met bijzondere bijstand.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Gemeenten kunnen alleen een maatregel toepassen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van Wwb.

In artikel 18, tweede lid Wwb wordt gesproken over 'het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het bestuur en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de Wwb (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 8).

Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het bestuur legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, en indien van toepassing tevens het bestuur, aangifte doen bij de politie.

Tweede lid

Ingeval van een zich zeer ernstig misdragende cliënt die ook na een maatregel daar niet mee ophoudt, is een aparte recidivebepaling op zijn plaats. In tegenstelling tot de algemene recidivebepaling wordt niet de duur van de maatregel verdubbeld maar de hoogte, zodat de cliënt directer geconfronteerd wordt met de gevolgen van zijn gedrag.

Artikelen 16 tot en met 20

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.