Regeling vervallen per 29-03-2017

Verordening Wet inburgering

Geldend van 11-05-2007 t/m 28-03-2017

Intitulé

Verordening Wet inburgering

De raad van de gemeente Lochem;

gelezen het voorstel van het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein van 18 augustus 2010;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2010;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet

inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering;

B E S L U I T:

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Wet inburgering

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het bestuur: het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein;

  • b.

    de wet: de Wet inburgering;

  • c.

    voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening zoals

omschreven in de wet;

    • d.

      inburgeraars: de gehele doelgroep van inburgeringsplichtigen en vrijwillige

    • e.

      inburgeraars.

    • 2.

      De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van

toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

1.Het bestuur draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

2.Het bestuur maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars gebruik van de volgende middelen:

  • a.

    dagelijkse telefonische bereikbaarheid;

  • b.

    beschikbaarheid van schriftelijk voorlichtingsmateriaal over de wet en het beleid van de gemeente ter zake;

  • c.

    voorlichting en actuele informatie over beleid en wet- en regelgeving op de website van de gemeente en in de lokale media;

  • d.

    voorlichtingsbijeenkomsten onder doelgroepen van de wet.

  • e.

    Het bestuur beoordeelt de doeltreffendheid en doelmatigheid van de

informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars, en rapporteert daarover minimaal één maal per drie jaar aan de raad.

Hoofdstuk 2 Het aanbieden van een voorziening aan inburgeraars

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het bestuur wijst de groepen inburgeraars aan waaraan bij voorrang een voorziening

wordt aangeboden op basis van de volgende criteria:

  • a.

    inburgeraars met een opvoedingstaak;

  • b.

    inburgeraars die niet gealfabetiseerd zijn;

  • c.

    inburgeraars die algemene bijstand of een uitkering op grond van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;

  • d.

    inburgeraars die zich zelf melden en gemotiveerd zijn;

  • e.

    inburgeraars die dreigen uit te vallen op de arbeidsmarkt of anderzijds niet in staat zijn actief deel te nemen aan de Nederlandse samenleving.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

1.Het bestuur stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeraar.

2.De taalkennisvoorziening wordt samengesteld met de doelstelling verwerving en versterking van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs

3.Indien de inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het bestuur er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

4.Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

  • a.

    toeleiding naar werk;

  • b.

    opvoedingsondersteuning of sociale activering;

  • c.

    trajectbegeleiding.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

1.De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt achteraf geïnd,

bij afsluiting van de inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening.

2.De eigen bijdrage wordt in ten hoogste zes termijnen betaald. De termijnen worden

vastgelegd in een beschikking of de inburgeringsovereenkomst.

3.Indien het bestuur de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in

de beschikking of de inburgeringsovereenkomst vastgelegd.

Artikel 5a Verstrekken van een premie

1.Het bestuur verstrekt een premie aan de inburgeraar voor wie het bestuur een inburgeringstraject heeft vastgesteld en die binnen de periode van de voorziening het inburgeringsexamen, het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft gehaald of de taalkennisvoorziening heeft afgesloten met een diploma.

2.In afwijking van het eerste lid kan het bestuur in bijzondere gevallen een premie toekennen aan de inburgeraar die niet aan de onder dit lid genoemde voorwaarden voldoet.

3.De hoogte van de premie is gelijk aan de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet.

4.De uitbetaling van de premie wordt verrekend met de eigen bijdrage.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

1.Het bestuur kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het bestuur wordt bepaald;

    e. het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    direct alles melden wat van invloed kan zijn op de voorziening.

  • 2.

    Bij een vrijwillige inburgeraar worden de verplichtingen door het bestuur vastgelegd in een overeenkomst.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

1.Het bestuur doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

2.In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden.

3.De inburgeraar aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het bestuur schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

4.Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het bestuur binnen acht weken na het doen van het aanbod het besluit tot vaststelling van de voorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

5.Wanneer de vrijwillige inburgeraar het aanbod aanvaardt, legt het bestuur binnen acht weken na het doen van het aanbod aan de vrijwillige inburgeraar, ter ondertekening een overeenkomst voor.

Artikel 8 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

1.Het bestuur behandelt het verzoek van de inburgeraar om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

a.de inburgeraar dient schriftelijk een gemotiveerd verzoek in bij het bestuur tot het volgen van een inburgeringsprogramma;

b.het bestuur beoordeelt of het verzoek niet binnen het bestaande aanbod

gerealiseerd kan worden en/of de inburgeraar voldoende zelfredzaam is en stelt de inburgeraar vervolgens in de gelegenheid om een nader trajectplan in te dienen bij het bestuur dat voldoet aan de onder lid 2 gestelde eisen;

c.Het bestuur neemt uiterlijk 8 weken na indiening van het onder lid 1 onderdeel b genoemde trajectplan een besluit op het verzoek van de inburgeraar.

2.Het bestuur keurt het voorstel van de inburgeraar voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

-naar het oordeel van het bestuur passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede  taal I of II; en

-wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende

vereisten:

a.beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van verzorgen van inburgeringsprogramma’s

b.ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel

- het bestuur kan nadere beleidsregels vaststellen met betrekking tot een maximale vergoeding van de kosten van het inburgeringsprogramma.

3.Het bestuur keurt het voorstel van de inburgeraar voor het volgen van een

taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

-naar het oordeel van het bestuur passend is om hem de kennis van de

Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden

van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en

-wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende

vereisten:

a.beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van verzorgen van inburgeringsprogramma’s

b.ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel

- het bestuur kan nadere beleidsregels vaststellen met betrekking tot een maximale vergoeding van de kosten van de taalkennisvoorziening.

4.Als het bestuur de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluit de inburgeraar een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

5.De kosten van de inburgeringsvoorziening worden door de gemeente rechtstreeks aan het inburgeringsbedrijf voldaan.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

1.Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de verplichting tot betaling van de eigen bijdrage;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

  • f.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

2.Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, is van overeenkomstige toepassing op de met de vrijwillige inburgeraar te sluiten overeenkomst.

Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

1.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het bestuur op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

2.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 400,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem  vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het bestuur op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

1.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

2.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het bestuur op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 12 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het bestuur stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

1.Het bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2.In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het bestuur.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 maart 2010, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Wet inburgering, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 7 juli 2008.

Artikel 15 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van de gemeente

Lochem d.d. 11 oktober 2010.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting bij de gewijzigde verordening

Op 1 januari 2010 is de wijziging van de Wet inburgering (WI) in werking getreden. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • -

    De vrijwillige inburgering wordt in de wet geregeld.

  • -

    De mogelijkheid om op verzoek van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget wordt in de wet opgenomen.

-De twee handhavingstermijnen die in de wet zijn opgenomen worden

geharmoniseerd. Voor alle inburgeringsplichtigen geldt dezelfde termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald. Deze termijn is drieënhalf jaar.

-De eenmalige verlenging van de handhavingstermijn met ten hoogste tweeënhalf jaar voor inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringcursus volgen of hebben gevolgd.

-De mogelijkheid voor gemeenten om zelf te bepalen of (bepaalde groepen) vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage moeten betalen.

De wijzigingen in de voorbeeldverordening hebben betrekking op de onderwerpen

persoonlijk inburgeringsbudgeten vrijwillige inburgeraars.

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI).

Ten aanzien van de vrijwillige inburgeraars moeten gemeenten in de verordening het volgende vastleggen:

-regels die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een vrijwillige inburgeraar, inclusief de mogelijkheid om deze voorzieningen aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

(artikel 24a, vijfde lid, WI);

-regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het bestuur en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de nietnakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar (artikel 24f WI);

-facultatief: bepalen dat voor alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage is verschuldigd of een eigen bijdrage die lager is dan het bedrag, genoemd in de wet (artikel 24e, tweede lid, WI).

Algemene toelichting

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar

eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Daarnaast is in de WI ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden (wanneer in de verordening gesproken wordt over een voorziening worden beide bedoeld).

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of

2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Het behalen van een mbo-examen op niveau 1 of 2 levert vrijstelling van de

inburgeringsplicht op. Inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen kunnen behoefte hebben aan aanvullend taalonderwijs. De voorgestelde taalkennisvoorziening behelst dat aanvullende taalonderwijs.

Indien een inburgeringsplichtige een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt en met aanvullend taalonderwijs in staat zal zijn die opleiding met succes af te ronden is dat te verkiezen boven een inburgeringsvoorziening gericht op het inburgeringsexamen. Het inburgeringsexamen is geen zogenoemde startkwalificatie. Een mbo-opleiding biedt meer kansen op de arbeidsmarkt en mogelijkheden om door te stromen naar hoger onderwijs.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het bestuur moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het bestuur houdt ook toezicht of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het

geval is zo nodig maatregelen nemen.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1.De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 8 en artikel 24f WI).

2.Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de

inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

3.Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

4.Facultatief: bepalen dat het bestuur een voorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid, WI).

5.Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24f WI).

6.Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI).

Het aanbodstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigen

Het bestuur maakt voor de inburgering gebruik van het aanbodstelsel waarbij het bestuur de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

Artikel 8 en 24f WI bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars over de rechten en plichten uit hoofde van de wet.

Het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening

of een taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze wordt gebaseerd op objectieve criteria die in de verordening zijn vastgelegd.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge

en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI). De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage te betalen voor de voorziening.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit

maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

-De procedure die door het bestuur wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

-De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan

inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

-De vaststelling door het bestuur van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

-De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het bestuur en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars

De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de WI wordt geregeld dat het bestuur aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen

of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.

Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het bestuur een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het bestuur met hem een overeenkomst.

De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het bestuur volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die

voorziening (artikel 24a, vijfde lid, WI).

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd.

Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet, moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24 e, derde lid, WI).

Artikel 24f WI draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het bestuur en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Het persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI kan het bestuur een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt.

Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het bestuur. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het bestuur heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een

inburgeringsbedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het bestuur indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar behoeft de goedkeuring van het bestuur (artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering). Het bestuur beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of

II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. Het inburgeringsbedrijf dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.

De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf.

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI en artikel 24a, vijfde lid. WI).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige

inburgeraars 

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de  informatievoorziening wordt georganiseerd, in de verordening zijn hiervoor regels vastgesteld. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen zijn ook regels vastgesteld ter zake

van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en het bestuur, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars.

In het tweede lid zijn een aantal middelen opgenomen waarmee de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars wordt vormgegeven.

Het derde lid verplicht het bestuur de raad periodiek, maar in ieder geval één keer per drie jaar, te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het bestuur kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een

inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het bestuur is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

In dit artikel zijn de doelgroepen aangewezen aan welke bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het bestuur tot zijn keuze van doelgroepen moet komen.

Dit artikel regelt dat de groepen die het bestuur aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het bestuur de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeraars die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeraars die behoren tot de

groep of groepen die het bestuur heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het bestuur aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden.

De volgende doelgroepen zijn benoemd:

  • -

    Inburgeraars met een opvoedingstaak;

  • -

    Inburgeraars die niet gealfabetiseerd zijn;

  • -

    Inburgeraars met algemene bijstand of een uitkering op grond van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;

  • -

    Inburgeraars die zich zelf melden en gemotiveerd zijn;

  • -

    Inburgeraars die dreigen uit te vallen op de arbeidsmarkt of anderzijds niet in staat zijn actief deel te nemen aan de Nederlandse samenleving.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

In de verordening zijn regels vastgesteld met betrekking tot de vaststelling door het bestuur van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel zijn de kaders vastgesteld waarbinnen het bestuur de opdracht heeft voor iedere inburgeraar die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid is aangegeven op welke wijze het bestuur een passende voorziening moet vaststellen.

Bij start van de voorziening wordt een toets gedaan waarbij de kennis van de Nederlandse taal, de kennis van de Nederlandse samenleving en de leercapaciteit van de inburgeraar wordt vastgesteld. Op basis van deze informatie samen met de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeraar wordt de voorziening

samengesteld.

Bij de persoonlijke omstandigheden kan gedacht worden aan eventuele zorgtaken die een inburgeraar heeft. De maatschappelijke positie speelt een rol, omdat een inburgeringsvoorziening verschillende profielen kent o.a. afgesteld op personen met betaalde arbeid of personen die kinderen opvoeden.

Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit inburgering.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren.

De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het bestuur is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Artikel 19, vierde lid, WI draagt het bestuur op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien de reïntegratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het bestuur wordt verstrekt, zal het bestuur afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders

van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut

werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het tweede lid regelt de bijkomende faciliteiten die het bestuur als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI).

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeraars die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet. Er is voor gekozen de eigen bijdrage aan het einde van het inburgeringstraject te innen. De reden hiervoor is dat er op deze wijze geen financiële belemmering bestaat voor het kunnen volgen van een inburgeringstraject.

De inburgeraar heeft het recht de eigen bijdrage in maximaal zes termijnen te betalen.

Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeraars die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het bestuur de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het bestuur wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking/overeenkomst tot vaststelling van de voorziening.

Artikel 5a Verstrekken van een premie

De gemeenten hebben de mogelijkheid om aan inburgeraars een premie toe te kennen indien de inburgeraar het door het bestuur vastgelegde inburgeringstraject afsluit met het behalen van het inburgeringsexamen, Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, of voor wie het bestuur een taalkennisvoorziening heeft vastgesteld, het behalen van een diploma. Het bestuur maakt van deze mogelijkheid gebruik en verstrekt in dat geval een premie.

De hoogte van de premie is gelijk aan de hoogte van de eigen bijdrage van het inburgeringstraject. De uitbetaling van de premie wordt verrekend met de eigen bijdrage indien deze nog niet volledig afgelost is.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeraar voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het bestuur om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeraars in het kader van een voorziening op te leggen. Het bestuur legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast. Voor een vrijwillige inburgeraar

worden de verplichtingen vastgelegd in een overeenkomst.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het bestuur het aanbod van een voorziening aan de inburgeraar op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeraar staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het bestuur de inburgeraar een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

Aan de inburgeringsplichtige wordt tijdens de procedure verzocht te tekenen voor het accepteren van het aanbod.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de

inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Het bestuur zendt in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking met daarin opgenomen de handhaving op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald.

In dit artikel is tevens opgenomen op welke wijze ten aanzien van vrijwillige inburgeraars een aanbod wordt gedaan.

Het bestuur neemt binnen acht weken na het doen van het aanbod een besluit tot toekenning van de voorziening.

Artikel 8 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid, WI kan het bestuur de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het bestuur wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die

worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget. Daarbij kunnen de volgende onderwerpen worden geregeld:

  • -

    De wijze waarop het verzoek moet worden ingediend: schriftelijk of ook mondeling.

  • -

    De wijze van begeleiding door de gemeente van de inburgeringsplichtige bij vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf. Op grond van artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering moet het bestuur deze taak op zich nemen.

-De termijn die de inburgeringsplichtige krijgt om op zoek te gaan naar een

inburgeringsbedrijf dat past bij zijn voorkeur en ambities.

In lid 1 is de werkwijze met betrekking tot de behandeling van het verzoek vastgelegd. Dit is zodanig vastgelegd dat het de inburgeraar voldoende rechtszekerheid biedt, terwijl anderzijds ruimte aanwezig is om op basis van – tot nu toe ontbrekende - ervaring tot een nadere invulling te komen. Uitgangspunt is dat het verzoek schriftelijk gedaan moet worden. Naar aanleiding van dit verzoek zal bezien worden of verzoek niet binnen het

bestaande aanbod gerealiseerd kan worden. Tevens zal beoordeeld worden of de inburgeraar voldoende zelfredzaam geacht kan worden om deze ‘persoonlijke inburgering’ te realiseren. Deze zelfredzaamheid kan deels al worden afgeleid uit het feit dat de inburgeraar een verzoek voor een persoonlijk inburgeringsverzoek doet. Verder zal deze zelfredzaamheid vooral ook moeten blijken uit de mate waarin de inburgeraar er in slaagt

de juiste aanbieder te vinden en een trajectplan te overlegggen dat aansluit bij zijn wensen (en daarnaast voldoet aan de eisen die in artikel 2 en 3 genoemd zijn). Om die reden dient de begeleiding niet te intensief te zijn en zich hoofdzakelijk te beperken tot het op weg helpen of verwijzen naar mogelijke aanbieders.Tenslotte kan de TIWI-toets, waarin het startniveau van de inburgeraar wordt getest, (contra-)indicaties met betrekking

tot deze zelfredzaamheid bevatten.

Deze oriëntatiefase kan als afgerond worden beschouwd zodra het trajectplan wordt ingediend. Daarmee is het verzoek zodanig concreet geworden dat hierop een besluit genomen kan worden. In artikel 8 lid1 onderdeel c is vastgelegd dat dit besluit binnen 8 weken na indiening van het trajectplan genomen wordt.

Het wordt vooralsnog niet nodig geacht een termijn te stellen die de inburgeringsplichtige krijgt om op zoek te gaan naar een inburgeringsbedrijf dat past bij zijn voorkeur en ambities. Uiteindelijk vormt het inleveren van een trajectplan het startpunt om tot formele besluitvorming te komen. De tijd die ligt tussen het verzoek en het inleveren van het trajectplan wordt dus vooral bepaald door de inburgeraar zelf en vormt daarmee ook een

indicatie voor zijn zelfredzaamheid.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het bestuur het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgeringsbedrijf.

Het tweede en derde lid van dit artikel zijn de twee criteria vastgelegd aan de hand waarvan het bestuur het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt.

De eerste vereiste is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het bestuur passend is om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. Het bestuur kan daarbij de resultaten van de TIWI-toets betrekken. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).

Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan minstens de volgende eisen:

-beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s of taalkennisvoorzieningen (dit kan bijvoorbeeld blijken uit het beschikken over een keurmerkt van de brancheorganisatie);

-ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel.

In beleidsregels kan eventueel een maximumgrens voor wat betreft de kosten voor een voorziening worden vastgelegd. Het verdient aanbeveling dit te doen omdat daarmee ook de mogelijkheid ontstaat om een programma dat verder aan de in lid 2 en 3 genoemde inhoudelijke eisen voldoet, niet goed te keuren omdat het te duur wordt geacht. Het gevaar daarbij is overigens wel dat het inburgeringsbedrijf zijn offerte op dit

maximumbedrag afstemt, ongeacht de inhoud van het programma. In dat verband kan overwogen worden de inburgeraar tevens een offerte bij een ander bedrijf te laten opvragen.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. In lid 4 is bepaald dat de inburgeraar een contract met het inburgeringsbedrijf sluit. Dit sluit het beste aan bij het karakter van het persoonlijke inburgeringsbudget. Dat dient echter pas te gebeuren, nadat het bestuur de

voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld. Daarin verplicht het bestuur zich de kosten van het inburgeringstraject conform het trajectplan c.q. de offerte van het bedrijf voor zijn rekening te nemen. De kosten worden niet aan de inburgeraar zelf betaald, maar rechtstreeks aan het inburgeringsbedrijf.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking worden de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

In de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers.

Indien het bestuur een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het bestuur in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het bestuur kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de

inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). Het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen past bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer

inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende

overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

Bij de invoering van de Wet inburgering in 2007 is er voor gekozen de in de wet genoemde maximumbedragen aan te houden om de bestuurlijke kracht van het boetemiddel te waarborgen. Daarbij was de overweging dat in de benadering van de inburgeringsplichtigen een motiverende en waar nodig ondersteunende houding voorop staat. De veronderstelling daarbij is dat boeteoplegging slechts als uiterste middel toegepast zal worden, wanneer de verwijtbaarheid van de gedraging vast staat.

Het bestuur heeft er thans voor gekozen om de bedragen ietwat naar beneden bij te stellen. Dit is enerzijds ingegeven door het argument van harmonisatie, waarbij in het kader van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein de regelgeving van de gemeenten Zutphen en Lochem inzake de inburgering inhoudelijk op elkaar afgestemd dienen te worden. Anderzijds leert de ervaring dat de gehanteerde maximumboetes voor inburgeraars met een minimuminkomen verhoudingsgewijs erg hoog en daarmee in

financiële zin zwaar belastend worden ervaren. Met de bedragen die thans gehanteerd worden, wordt tegemoetgekomen aan beide overwegingen, terwijl het argument van de bestuurlijke kracht van het boetemiddel toch overeind blijft.

De boetebedragen die in deze verordening zijn opgenomen geven de maximale grens aan, maar zijn geen gefixeerde bedragen. Het bestuur stemt bij elke overtreding de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het bestuur daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel

5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het bestuur bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en

inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het

opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het bestuur in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Met betrekking tot de boeteopleggging kunnen nadere beleidsregels worden opgesteld. In deze beleidsregels kunnen de genoemde gedragingen bijvoorbeeld nader omschreven worden.

Er is voor gekozen om bij de doelgroep vrijwillige inburgeraars geen boete artikel in de verordening op te nemen. De doelgroep vrijwillige inburgeraars verschilt veel met de doelgroep inburgeringsplichtigen. De vrijwillige inburgeraars hebben geen wettelijke verplichting om in te burgeren en melden zich uit eigen beweging bij de gemeente of worden door de gemeente benaderd. Bij deze doelgroep is de motivatie erg belangrijk in

de overweging om een inburgeringsvoorziening aan te bieden.

De Wet inburgering vormt onderdeel van de handhavingsverordening. Deze verordening stelt regels met betrekking tot de handhaving van o.a. de Wet werk en inkomen, de Wet investeren in jongeren en de Wet inburgering. Op basis van deze verordening bestaat de mogelijkheid om een deel van de gemaakte kosten voor de voorziening terug te vorderen indien de vrijwillige inburgeraar de afspraken die in de overeenkomst zijn vastgelegd niet

nakomt en dit verwijtbaar is.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het bestuur de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een periode 12 maanden voordoen.

Artikel 34, onderdeel d, WI noemt de maximale boete in het geval dat de

inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het

inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het bestuur hem een bestuurlijke boete op.

De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het bestuur in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het bestuur een hogere boete vaststelt. Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het derde lid dat het bestuur wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het derde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Artikel 12 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het bestuur de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken in de bepalingen als toepassing van de bepalingen tot onblillijkheden van overwegende aard leidt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan inburgeraars bij wie tijdens het inburgeringstraject is gebleken dat zij, ondanks hun inzet en geleverde inspanningen, niet in staat zijn om het inburgeringsexamen te behalen, bijvoorbeeld vanwege een beperkt leervermogen. In dat geval is het onbillijk om geen premie te verstrekken, omdat het onmogelijk blijkt om aan de gestelde eis te voldoen. Overigens dient van deze bevoegdheid zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het kracht van het beloningsargument overeind te houden. De uitzonderingssituaties kunnen in beleidsregels nader omschreven worden.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.