Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Lochem 2010

Geldend van 24-02-2011 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 12-10-2010

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Lochem 2010

De raad van de gemeente Lochem;

Gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

Gelezen het voorstel van het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein van 18 augustus 2010;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Lochem van 31 augustus 2010;

B E S L U I T:

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Lochem 2010

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het bestuur: het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang;

    • c.

      sociaal medische indicatie: een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat kinderopvang om sociaal medische redenen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 2. Tegemoetkoming kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

Artikel 2. Doelgroep sociaal medische indicatie

  • 1. In aanmerking voor een gemeentelijke tegemoetkoming komt de aanvrager die op grond van de wet geen recht heeft op een tegemoetkoming van de kosten voor kinderopvang en die in het bezit is van een sociaal-medische indicatie waaruit de noodzaak voor kinderopvang blijkt, afgegeven door een organisatie die beschikt over adequate deskundigheid. Deze sociaal-medische indicatie kan zowel op de ouder(s) als het kind betrekking hebben. Het bestuur kan besluiten extra medisch advies in te winnen.

  • 2. Kinderen die 2,5 jaar of ouder zijn komen in beginsel niet in aanmerking voor de kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. Ouders zullen in dat geval worden doorverwezen naar de peuterspeelzaal. Op advies van het indicatieorgaan kan het bestuur hiervan afwijken.

Artikel 3. De opvang, het aanbod en de eigen bijdrage

  • 1. De kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie vindt plaats in een geregistreerd kinderopvangcentrum of gastouderopvang, zoals bedoeld in de wet.

  • 2. Het standaardaanbod voor de kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie, bedraagt twee dagdelen per week. Op advies van het indicatie-orgaan kan het bestuur hiervan voor een bepaalde periode afwijken.

  • 3. De aanvrager betaalt een eigen bijdrage in de kosten van de kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. Het bestuur stelt beleidsregels vast met betrekking tot de hoogte en de wijze van inning van deze bijdrage en de mogelijkheid om af te zien van deze inning.

Artikel 4. De aanvraag

  • 1. Het bestuur stelt op aanvraag van de ouder vast of hij of zijn partner in aanmerking komt voor een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van sociaal- medische indicatie ten behoeve van het kind.

  • 2. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • (a)

      naam, adres en BSN-nummer van de ouder(s) en het kind waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede de geboortedatum van dit kind;

    • (b)

      de sociaal-medische indicatiestelling;

    • (c)

      offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen.

  • 3. Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag ook door de partner ondertekend.

Artikel 5. Beslistermijn

  • 1. Het bestuur besluit op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het bestuur kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het bestuur stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6. Inhoud van het besluit

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die het bestuur noodzakelijk vindt.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Het bestuur weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen of een tegemoetkoming op deze grond toe te kennen als de ouder of partner:

  • a.

    niet behoort tot de doelgroep genoemd in artikel 2, eerste lid; of

  • b.

    reeds een tegemoetkoming ontvangt of kan ontvangen in de kosten van kinderopvang.

Artikel 8. Subsidieplafond

Het bestuur kan een subsidie-plafond instellen voor deze doelgroep.

Hoofdstuk 3. Tegemoetkoming kinderopvang wettelijke doelgroep

Artikel 9. De aanvraag van de tegemoetkoming

1.Een aanvraag voor de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval de volgende gegevens:

(a) naam, adres en BSN-nummer van de ouder(s) en het kind waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede de geboortedatum van dit kind;

(b) gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen bedoeld in artikel 22 van de wet;

(c) offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen.

2.Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag ook door de partner ondertekend.

Artikel 10. Besluit tot verlening van de tegemoetkoming

  • 1. Het bestuur besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het bestuur kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 11. Weigeringgrond

Het bestuur weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 12. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het bestuur in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op de in het eerste lid bedoelde datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang plaatsvindt.

Artikel 13. Periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bestuur de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 14. Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het bestuur verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het bestuur bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 15. Inhoud van het besluit

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en de geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 16. Bevoorschotting van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

Artikel 17. Besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het bestuur een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het bestuur stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 18. Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 4. Verplichtingen van de ouder

Artikel 19. Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het bestuur onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het bestuur, binnen een door het bestuur te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 3. Het onvoldoende nakomen of het nalaten van deze inlichtingenplicht kan leiden tot het wijzigen of intrekken van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, het opschorten van de bevoorschotting, het intrekken of wijzigen van het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming, het terugvorderen van de tegemoetkoming, of het opleggen van een bestuurlijke boete door het bestuur.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 20. Beleid

Het bestuur kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 21. Hardheidsclausule

  • 1. Het bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het bestuur.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Kinderopvang gemeente Lochem 2010.

Artikel 23. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking ervan.

  • 2.

    De Verordening Wet Kinderopvang gemeente Lochem 2006, vastgesteld bij raadsbesluit van 25 september 2006, wordt met ingang van diezelfde datum ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen die zijn ingediend voor de datum

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van de gemeente Lochem van 11 oktober 2010
De griffier, De voorzitter,
J.P. Stegeman F.J. Spekreijse

Algemene toelichting

De Wet kinderopvang van 1 januari 2005 beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren en regelt daartoe onder meer de bekostiging van de kinderopvang. Uitgangspunt is dat de kosten van de kinderopvang gedeeld worden door (werkende) ouders, werkgevers en de rijksoverheid. Daarnaast kan een aantal in de wet benoemde doelgroepen (artikel 22 van de wet) een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van kosten die zij maken voor kinderopvang.Bijvoorbeeld ouders die een re-integratietraject bij de gemeente volgen. De gemeente is verplicht om het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan de vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben.

De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’.

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezighouden met mantelzorg. Er is vooralsnog voor gekozen geen eigen doelgroepen aan te wijzen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft (medio 2004) besloten om de artikelen in de wet die betrekking hebben op kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie, niet in werking te laten treden. Gemeenten kunnen voor deze doelgroep eigen beleid ontwikkelen. Door de groep ouders en kinderen met een sociaal-medische indicatie onder de Verordening Wet kinderopvang te brengen, kan ook aan hen een tegemoetkoming in de kosten worden verleend. De artikelen met betrekking tot deze doelgroep zijn bovenaan de verordening opgenomen, om duidelijk te maken dat de overige artikelen alleen betrekking hebben op de in artikel 22 van de wet genoemde personen.

Artikelsgewijs toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2. Doelgroep sociaal-medische indicatie

De gemeente kan eigen beleid met betrekking tot kinderopvang op sociaal-medische indicatie ontwikkelen. In dit artikel wordt de doelgroep gedefinieerd. Van belang hierbij is dat de ouder niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang, zoals bedoeld in de wet. Tevens dient er een indicatie afgegeven te worden door ter zake deskundige organisaties. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan consultatiebureaus of arbeidsmedische adviseurs. Hierover kunnen nadere beleidsregels worden vastgesteld.

De sociaal-medische indicatie kan betrekking hebben op het kind of de ouder (bijvoorbeeld bij opvoedkundige problematiek).

Bij twijfel over het advies, kan het bestuur een second opinion opvragen in de vorm van een extra medisch advies.

Vanaf de leeftijd van 2,5 jaar kunnen kinderen in een peuterspeelzaal terecht. Daarom is in beginsel als uitgangspunt gekozen dat kinderen die ouder zijn dan 2,5 jaar niet in aanmerking komen voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. Indien het indicatieorgaan in haar indicatie gemotiveerd aangeeft de peuterspeelzaal niet geschikt te achten voor het kind, kan daarvan worden afgeweken.

Artikel 3. De opvang, het aanbod en de eigen bijdrage

In dit artikel zijn nadere bepalingen met betrekking de opvang, het aanbod en de eigen bijdrage opgenomen.

Nadrukkelijk is vermeld dat ook voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie geldt dat deze plaats dient te vinden in een geregistreerd kinderopvangcentrum of gastouderopvang, zoals bedoeld in de wet.

Als richtlijn voor de indicatiestelling is opgenomen dat deze opvang in beginsel twee dagdelen per week bedraagt. Er zal echter steeds naar de specifieke persoonlijke situatie van de aanvrager gekeken moeten worden. Op advies van het indicatieorgaan kan het bestuur voor een bepaalde periode afwijken van de richtlijn.

Als uitgangspunt is vastgelegd dat de aanvrager een eigen bijdrage betaalt in de kosten van de kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. Het bestuur stelt beleidsregels vast met betrekking tot de hoogte en de wijze van inning van deze bijdrage en de mogelijkheid om af te zien van deze inning.

Artikel 4. De aanvraag

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het bestuur. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning op grond van sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 5. Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’ (artikel 23, derde lid, Wet kinderopvang). Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente harde afspraken maakt de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

Artikel 6. Inhoud van het besluit

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang

noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wet kinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het bestuur neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het bestuur van dat advies kan afwijken. Als het bestuur een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het bestuur de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel

4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het bestuur een afwijzend besluit neemt.

Artikel 7. Weigeringgronden

Dit artikel bevat twee gronden om de noodzaak van kinderopvang op sociaal-medische indicatie niet te hoeven vaststellen of de tegemoetkoming op deze grond te weigeren. De weigeringgrond onder a. geeft nog eens aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

De weigeringgrond onder b. spreekt voor zich.

Artikel 8. Subsidieplafond

Het kan om budgettaire redenen wenselijk zijn een subsidieplafond vast te stellen. Daartoe kan een nadere beleidsregel worden opgesteld. Indien het subsidieplafond bereikt is, wordt de ouder op een wachtlijst geplaatst.

Artikel 9. De aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd in de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). De aanvraag wordt ingediend bij het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Het Plein.

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingjaar (is kalenderjaar) wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het bestuur (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).

Onderdeel c van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Op basis van de offerte of het contract kan het bestuur de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het register zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a van de Wet Kinderopvang.

Artikel 5, eerste lid, onderdeel b van de Wet Kinderopvang bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

  • -

    de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het UWV én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder volgt een inburgeringprogramma;

  • -

    het bestuur heeft een sociaal-medische indicatie vastgesteld.

In het tweede lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 10. Beslistermijn

De termijn waarbinnen het bestuur een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij het bestuur moeten indienen.

Artikel 11. Weigeringgrond

Naast de weigeringgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 12. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door het bestuur in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit

betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het bestuur in ontvangst is genomen.

Artikel 13. Periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het bestuur kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te

koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 14. Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming.

De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a., en tweede lid, onderdeel a., Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die

bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het bestuur de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder

redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde

ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Het bestuur kan beleidsregels neerleggen hoe het wil omgaan met zijn bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikel 15. Inhoud van het besluit

Onderdeel e. bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f.). Artikel 16 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g. schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het bestuur een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang .

Artikel 16. Bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het bestuur bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het bestuur zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 17. Besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het bestuur een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het bestuur op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het bestuur in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het bestuur een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten

uiterlijk vier weken na 31 december bij het bestuur te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling

van maandoverzichten. Het bestuur heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of

gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager

aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het bestuur de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het bestuur heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of

volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 18. Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 19).

Artikel 19. Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald en nader toegelicht.

Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau.

Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het bestuur van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het bestuur de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het bestuur de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het bestuur hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het bestuur kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het bestuur de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het bestuur aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het bestuur in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het bestuur bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het bestuur in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van

een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang). Het bestuur kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

  • -

    het desgevraagd verstrekken aan het bestuur van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);

  • -

    het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het bestuur te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

  • -

    het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het bestuur van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het bestuur maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het bestuur géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • -

    de overtreder is overleden;

  • -

    de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het bestuur aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

  • -

    er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

Artikelen 20 tot en met 23

Deze spreken voor zich.