Regeling vervallen per 01-12-2016

Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-11-2016

Intitulé

Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015

  • 1.

    De beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015worden aangehaald als “de Beleidsregels”.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Vastgesteld op 7 oktober 2014

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,                                              de burgemeester,

P.A.M. van Bavel                                        W.C. Luijendijk

Inhoudsopgave

Inleiding 2

Implementatiekader sociaal domein gemeente Loon op Zand 3

De participatietrap en verantwoordelijkheidsladder 4

Procedure 5

Hulpvraag 5

Melding 5

Onderzoek 5

Aanvraag 6

De beschikking 6

Algemene voorziening 6

Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers 6

Maatwerkvoorziening met betrekking tot het huishouden 7

Geen maatwerkvoorziening 7

Maatwerkvoorziening met betrekking tot begeleiding 8

Begeleiding 8

Indiceren Begeleiding 8

Omvang Begeleiding Individueel 9

Omvang Begeleiding Groep 9

Vervoer bij Begeleiding Groep 9

Kortdurend verblijf 9

Beschermd wonen 10

Maatwerkvoorziening met betrekking tot wonen 11

Maatwerkvoorziening met betrekking tot verplaatsen 12

Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 12

Controle 13

Inleiding

Op 1 januari 2015 wordt de Wmo 2015 van kracht. Het betekent dat gemeenten de brede verantwoordelijkheid krijgen voor de deelname van al hun inwoners aan het maatschappelijke verkeer. De ondersteuning op basis van de nieuwe Wmo is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren en wonen.

De nieuwe Wmo vraagt om een uitbreiding van de huidige verordening en beleidsregels. Hierbij wordt voortgebouwd op het huidige succes van het Servicepunt WWZ, waar burgers met een vraag om hulp terecht kunnen. Uitgangspunt zijn de mogelijkheden van de burger zelf. De gemeente ondersteunt alle met individueel maatwerk als de burger zelf onvoldoende in een oplossing kan voorzien.

Bij een hulpvraag dient een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de burger, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Door middel van een vraagverhelderend gesprek, waarbij alle leefdomeinen gescand worden, wordt geïnventariseerd wat de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van zijn sociaal netwerk of vrijwillige inzet dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. In dit gesprek wordt bepaald of kan worden volstaan met ondersteuning van een algemene voorziening, een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt of dat een maatwerkvoorziening nodig is.

De Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 en deze beleidsregels leggen de toegangsprocedure vast. Want het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wmo is komen te vervallen. Bij de nieuwe Wmo is er een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure. Een dergelijke procedure die goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Implementatiekader sociaal domein gemeente Loon op Zand

In het implementatiekader wordt de volgende stap gezet in de hervorming van het sociale stelsel in de gemeente Loon op Zand. Deze hervorming heeft qua besluitvorming eerder vorm gekregen in het vorige Wmo beleidsplan uit 2008 en ook met de “Gemeentebrede integrale visie op het sociale domein” uit april 2013. De doorontwikkeling van de visie tot een gemeentebrede integrale visie heeft geleid tot het formuleren van een aantal met elkaar samenhangende uitgangspunten:

  • 1.

    De verantwoordelijkheidsladder en participatietrap zijn leidend voor het gemeentelijk handelen en haar uitvoeringspartners.

  • 2.

    De overheid treedt terug daar waar burgers het op eigen kracht kunnen. De gemeente werkt volgens de treden van de verantwoordelijkheidsladder en kijkt eerst naar wat de burger zelf kan doen.

  • 3.

    Wijkgericht werken is gericht op het zelfoplossend vermogen van burgers.

  • 4.

    Gemeente en maatschappelijke organisaties hebben samen de verantwoordelijkheid om voorzieningen en activiteiten fysiek, sociaal en financieel toegankelijk te maken en te houden voor kwetsbare burgers.

  • 5.

    De gemeente ontwikkelt samen met maatschappelijke organisaties een passend pakket aan voorzieningen.

  • 6.

    De beschikbare middelen worden zoveel mogelijk ingezet voor individuele en collectieve voorzieningen.

  • 7.

    De gemeente heeft aandacht voor, faciliteert en stimuleert initiatieven die kunnen voorkomen dat mensen te snel en onnodig gebruik maken van collectieve en/of individuele voorzieningen.

De participatietrap en verantwoordelijkheidsladder

De participatietrap voor burgers en de verantwoordelijkheidsladder van de overheid hangen met elkaar samen. De overheid laat los, faciliteert en stimuleert de eigen kracht, sociale netwerken en algemene voorzieningen.

In de participatietrap wordt uitgaan van eigen kracht. Wie een specifieke hulpvraag heeft, gaat eerst bij zichzelf en daarna zijn sociale netwerk te rade. Pas als algemene voorzieningen geen oplossing bieden, wordt de overheid ingeschakeld voor een (aanvullende) maatwerkoplossing in de vorm van collectieve of individuele voorzieningen.

Stap 1. Eigen kracht en mogelijkheden

Burgers en organisaties ondernemen zelf maatschappelijke activiteiten in het sociale domein, zoals sport, zorg, cultuur, onderwijs, jeugd, educatie, werk, enz. Ze doen dat voor zichzelf, familie en/of omgeving en ze hebben daarbij geen ondersteuning van de overheid nodig.

Stap 2. Sociaal netwerk

Burgers en organisaties maken gebruik van hun netwerken (familie, vrienden, kennissen, organisatie waar men actief is) om maatschappelijke activiteiten te realiseren of om te voldoen aan een hulpvraag, zoals boodschappen doen of een klusje opknappen.

Stap 3. Algemene voorzieningen

Maatschappelijke activiteiten die individueel of in groepsverband worden aangeboden aan burgers door verenigingen, stichtingen of commerciële organisaties. Deze voorzieningen zijn beschikbaar en toegankelijk voor iedereen. Hieronder vallen ook de voorliggende voorzieningen in het kader van de Wmo.

Stap 4. Collectieve voorzieningen

Maatschappelijke activiteiten voor burgers die op grond van hun problematiek geïndiceerd zijn om hieraan deel te nemen of hiervan gebruik te maken.

Stap 5. Maatwerkvoorzieningen

Ondersteuningsaanbod voor burgers die op grond van hun problematiek (deels) individueel maatwerk nodig hebben. Voorliggende of collectieve voorzieningen zijn in deze gevallen niet volledig toereikend of geschikt.

Procedure

Hulpvraag

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Servicepunt WWZ of het wijkteam zijn vraag stellen. Door middel van een korte vraagverheldering (de Quickscan) wordt bepaald of de vraag doorgeleid wordt naar het wijkteam of het Servicepunt. De Quickscan is een vraagverhelderingsinstrument, dat gehanteerd wordt door alle medewerkers in de lokale frontlijn, waarmee een snelle analyse van de hulpvraag gemaakt kan worden. Indien het op basis van deze Quickscan de verwachting is dat met inzet van eigen kracht, eigen netwerk, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kan worden volstaan, dan vindt ondersteuning plaats op wijkteamniveau.

Melding

Op het moment dat de hulpvraag leidt tot een melding voor een maatwerkvoorziening dan neemt het Servicepunt de behandeling van de hulpvraag over. De cliënt ontvangt een bevestiging van de melding. In deze bevestiging wordt aangegeven dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het brede gesprek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is.

Het Gesprek

Tijdens het Gesprek wordt de Quickscan- analyse verder uitgediept. Deze uitdieping vindt plaats door middel van de Integrale Vraaganalyse waarbij alle leefdomeinen uitgebreid gescand worden (integrale benadering). Tijdens het Gesprek is aandacht voor:

  • ·

    De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

  • ·

    Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • ·

    Het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving tot een oplossing te komen;

  • ·

    De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • ·

    De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

  • ·

    De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

Bij het gesprek worden door de consulent aantekeningen gemaakt die zo nodig uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag kan bij de aanvraag gevoegd worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden. De cliënt heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

De consulent doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of een cliënt een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. De consulent zal samen met de cliënt verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van de cliënt.

Aanvraag

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum. Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb).

De beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal 8 weken. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De consulent zal belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Belanghebbende moet van een eventuele verlenging van de afhandelingstermijn op de hoogte worden gesteld.

Algemene voorziening

In de Wmo 2015 wordt een algemene voorziening omschreven als “aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning”. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een boodschappenservice, maaltijdenservice, was- en strijkservice of vrij toegankelijke ondersteuning van een welzijnsorganisatie.

Uit jurisprudentie blijkt dat een algemene voorziening beschikbaar, adequaat en financieel gedragen moet kunnen worden. Om te kunnen beoordelen of iemand in financieel opzicht gebruik kan maken van een voorliggende voorziening maken we gebruik van de draagkrachtberekening die bij de Participatiewet wordt gehanteerd.

Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het persoonlijke plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een Persoonsgebonden budget (PGB) wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Maatwerkvoorziening met betrekking tot het huishouden

In Loon op Zand zijn er 2 typen hulp bij het huishouden:

  • 1.

    Hulp bij het huishouden 1 (hbh1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van de uitvoering van huishoudelijke taken (schoonmaken, wassen/strijken, boodschappen doen, maaltijdverzorging) bij de cliënt die zelf kan aangeven wat er moet gebeuren (regievoering).

  • 2.

    Hulp bij het huishouden 2 (hbh2); hierbij ligt de nadruk op begeleiding, ondersteuning en de regiefunctie. Dit type hulp is bedoeld voor mensen die zelf niet kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden. Doel is waar mogelijk aanleren van het huishoudelijke taken en structuur geven aan het huishouden. In de doorontwikkeling van het produkt begeleiding zal deze vorm van ondersteuning in de loop van 2015 naar verwachting een onderdeel van het product begeleiding gaan worden.

Hulp bij het huishouden 1 wordt gezien als een algemene voorziening. Dit betekent dat mensen deze hulp zelf moeten regelen. Hulp bij het huishouden 2 is altijd een maatwerk voorziening.

Geen maatwerkvoorziening

In de Verordening is opgenomen dat er geen maatwerkvoorziening wordt toegekend als er sprake is van gebruikelijke hulp, er is dus sprake van een verplichtend karakter. Van gebruikelijke hulp is sprake als een huisgenoot in staat is het huishoudelijk werk over te nemen. In deze nadere regels is verder uitgewerkt welke gebruikelijke hulp huisgenoten moeten leveren:

  • ·

    Huisgenoten tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

  • ·

    Huisgenoten tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken en hun eigen kamer op orde houden, stofzuigen en bed verschonen)

  • ·

    Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen: schoonhouden van sanitaire ruimten, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • ·

    Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Maatwerkvoorziening met betrekking tot begeleiding

Begeleiding

Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de kwetsbare burger en zijn omgeving. De begeleiding is bedoeld voor volwassenen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Activiteiten in het kader van

begeleiding kunnen zowel individueel als in een groep kunnen worden uitgevoerd (of allebei).

In de eerste plaats kan begeleiding gericht zijn op het compenseren en/ of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de volwassene, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is voor volwassenen met matige en zware beperkingen binnen de functie begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, opleiding, werk, enzovoort.

In de tweede plaats kan begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het aanleren van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. Ook kunnen mantelzorger/cliëntsysteem begeleiding nodig hebben om hun naaste met te kunnen ondersteunen.

Veel voorkomende vormen van begeleiding zijn:

  • ·

    dagopvang

  • ·

    begeleiding bij ADL

  • ·

    logeren en andere vormen van respijtzorg, met als tweeledig doel de ontwikkeling van de volwassene en de ontlasting van mantelzorgers.

  • ·

    Regie op het huishouden

Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij hulp bij regie op het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HBH2 en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten. Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven b.v. in die gevallen dat bij meerdere cliënten dezelfde ondersteuningsbehoefte blijkt en het doelmatiger is om de ondersteuning in groepsverband te organiseren.

Indiceren Begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. De AWBZ-indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is niet de diagnose maar de beperking leidend.

In de Wmo vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Als instrument om de hulpvraag te objectiveren, te beoordelen hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie en hierdoor richting te geven aan de indicatiestelling kan gebruik worden gemaakt van de Indicatiewijzer die door het CIZ is ontwikkeld.

Omvang Begeleiding Individueel

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar, is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie zal gebruik worden gemaakt van een normtijden overzicht van de Indicatiewijzer van het CIZ.

Omvang Begeleiding Groep

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • ·

    De noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.)

  • ·

    de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?)

  • ·

    Het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid, dan worden bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek)

  • ·

    De mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn.

Vervoer bij Begeleiding Groep

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

Kortdurend verblijf

Binnen de (gehandicapten/ouderen)zorg bestaan sinds geruime tijd voorzieningen voor kortdurend verblijf/logeerhuizen. In deze huizen logeren volwassenen één of enkele etmalen per week of maand en in vakanties. Naast opvang en overname van de ondersteuning van verzorgers, zijn er binnen het logeerhuis ook mogelijkheden voor training. Training kan gericht zijn op ontwikkeling van de zelfstandigheid, zelfredzaamheid en ontwikkeling op weg naar een vorm van (begeleid) zelfstandig wonen.

Voorbeelden van groepen die in de zorg gebruik maken van logeren zijn ernstig gehandicapte (jong)volwassenen die gebruik maken van een intensief pakket aan zorg.

Overdag gaan deze cliënten naar school of dagbesteding. Daarnaast ontvangen ze vaak aanvullende ondersteuning thuis en doen ze een beroep op logeren. De verzorgers willen de volwassenen zo lang mogelijk thuis laten wonen en nemen het resterende deel van de ondersteuning op zich.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om de ondersteuning langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van AWBZ/ Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf gedurende een vakantieperiode of tijdens een korte uitvalperiode van de mantelzorger mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de AWBZ/Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de Regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt als er geen eigen vervoer is of hulp uit het netwerk.

Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimtes, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structureren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Maatwerkvoorziening met betrekking tot wonen

  • ·

    Uitgangspunt is dat iedere burger zelf verantwoordelijk is voor het vinden van een (geschikte) woning. Daarbij gaan we er van uit dat een ieder rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook een woonwagen met vaste standplaats wordt als woning aangemerkt. De consulent beoordeelt allereerst of de oplossing, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Het primaat van verhuizing is gebaseerd op het uitgangspunt goedkoopst compenserende oplossing.

  • ·

    Bij de oplossing door middel van een verhuizing worden alle aspecten meegewogen:

  • ·

    financiële consequenties van de verhuizing;

  • ·

    de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • ·

    de sociale omgeving van de betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorg;

  • ·

    overige aspecten (zoals bereikbaarheid dagelijkse boodschappen of werk);

  • ·

    mogelijke gebruiksduur (de medische prognose die aangeeft dat een snelle verslechtering of juist stabilisatie te verwachten is speelt een rol in de afweging tussen verhuizen of aanpassen).

Een dergelijke zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag.

  • ·

    Een maatwerkvoorziening is mogelijk voor woningsanering als gevolg van astma, allergie of chronische bronchitis. Sanering is mogelijk mits een duidelijke diagnose is gesteld door een longarts of huisarts. De beoordeling van de noodzaak wordt gewogen in relatie tot leefpatroon en leefregels, de woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en gedrag. Cliënt dient bereid te zijn leefpatroon te veranderen. Ook mag verwacht worden dat er door cliënt zelf maatregelen worden genomen ter voorkoming van CARA klachten. Bij de beoordeling van de aanvraag worden onderstaande uitgangspunten gewogen:

  • ·

    Had de cliënt bij de aanschaf van de woning kunnen weten dat CARA zou ontstaan of verergeren?

  • ·

    Is het medisch gezien noodzakelijk dat er een oplossing komt op zeer korte termijn?

  • ·

    Leidt het treffen van een oplossing tot verbetering van de situatie van belanghebbende?

  • ·

    Had belanghebbende bij de aanschaf redelijkerwijs kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde omstandigheden reageert?

  • ·

    Als sprake is van een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat de gemeente ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde had voor de situatie van de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning gehuurd worden. Ook kunnen deze middelen besteed worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt de consultent altijd volgens het convenant zoals dat is afgesloten met woningcorporatie Casade. Hierbij geldt dat:

  • ·

    Voor aanpassingen onder € 500,- op voorhand geen offerte aangevraagd hoeft te worden, maar er rechtstreeks tot opdrachtverstrekking overgegaan kan worden.

  • ·

    Aanpassingen tussen € 500,- en € 2.500,- beoordeeld worden op basis van één offerte;

  • ·

    Voor aanpassingen boven € 2.500,- minimaal twee offertes worden opgevraagd. Vervolgens wordt bij het toekennen van de aanpassing uitgegaan van de goedkoopst, adequate offerte.

Maatwerkvoorziening met betrekking tot verplaatsen

  • ·

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Onder lokaal verplaatsen verstaan wij verplaatsingen in een straal van 15 kilometer met een bandbreedte tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

  • ·

    De eigen auto of het openbaar vervoer gelden als voorliggende voorziening.

Het collectief vervoersysteem, bekend als Regiotaxi, heeft het primaat, omdat het een collectieve voorziening is. Zoals dat ook voor personen zonder beperkingen geldt, betaalt belanghebbende voor het vervoer.

·Maatwerkvoorzieningen worden in eigendom en in bruikleen verstrekt. Voorzieningen in bruikleen mogen alleen gebruikt worden door of samen met de cliënt. Uitgangspunt is dat de maatwerkvoorziening goedkoopst compenserend is. Deze kan dus uit depot worden verstrekt of nieuw worden aangeschaft.

Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Voor alle maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • ·

    de hoogte van het (verzamel)jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van belanghebbende (en diens partner);

  • ·

    de samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

  • ·

    de leeftijd van belanghebbende;

  • ·

    de kosten van de verstrekte voorzieningen/diensten;

  • ·

    andere eigen bijdrages binnen zowel Wmo als AWBZ.

De duur van de eigen bijdrage:

Voor alle maatvoorzieningen verstrekt in eigendom geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode tot een maximum van 3 jaar voor nagelvaste woonvoorzieningen en 7 jaar voor roerende voorzieningen. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

De procedure:

  • ·

    De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • ·

    Indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • ·

    Het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • ·

    Het CAK stuurt een definitieve beschikking waarop de vastgestelde eigen bijdrage vermeld staat naar de belanghebbende;

  • ·

    Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

Controle

In artikel 14 is opgenomen dat het college in nadere regels stelt met betrekking tot de controle op de besteding van verstrekt voorzieningen. De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats: Iedere cliënt dient de volgende stukken te bewaren:

  • ·

    De nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • ·

    Een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • ·

    Of betalingsafschrift van de bank of giro waarop zichtbaar is dat de overschrijving heeft plaatsgevonden. Indien het uitbetaling van diensten betreft dan dient cliënt per periode van uitbetaling een betalingsafschrift van de bank of giro te kunnen overleggen.

Bij een eenmalige PGB-uitbetaling zal de gemeente bij cliënten bovenstaande stukken opvragen om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Bij een PGB-budget voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden. Verstrekking van het budget voor het 2e jaar zal pas plaatsvinden na controle en goedkeuring van het PGB-budget van het eerste jaar.

Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan de gemeente overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.