Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent subsidies (Algemene subsidieverordening gemeente Loon op Zand 2019, 1e herziening)

Geldend van 26-02-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent subsidies (Algemene subsidieverordening gemeente Loon op Zand 2019, 1e herziening)

De raad van de gemeente Loon op Zand;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2019 (nr. 2019.23001);

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Loon op Zand 2019, 1e herziening

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteit: een samenhangend geheel van producten, diensten en/of prestaties, geleverd door de aanvrager ter verwezenlijking van zijn doelstelling;

  • b.

    activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, dat per activiteit de daarvoor benodigde personele en/of materiële middelen vermeldt;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand;

  • d.

    dekkingsplan: een opgave van andere inkomstenbronnen (bv. entree-, contributie- en/of sponsorgelden) en bij andere bestuursorganen en/of derden aangevraagde subsidies, bijdragen of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • e.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • f.

    garantiesubsidie: een vorm van subsidie als bijdrage in de kosten van een evenement of activiteit die in principe met een sluitende exploitatie kan worden uitgevoerd. Het college staat daarbij garant tot een vooraf te bepalen bedrag indien het evenement of de activiteit ten gevolge van onvoorziene (weers)omstandigheden met tegenvallende resultaten te maken kan krijgen;

  • g.

    incidentele subsidie: een subsidie die wordt verstrekt ten behoeve van een activiteit of project met een eenmalig en/of experimenteel karakter ter uitvoering van gemeentelijk beleid;

  • h.

    jaarrekening: bestaande uit een balans en een financiële verantwoording van de exploitatierekening met de daarbij behorende toelichtingen;

  • i.

    jaarsubsidie: subsidie die per boek-, school- of kalenderjaar wordt verstrekt ten behoeve van voortdurende en/of terugkerende activiteiten ter uitvoering van gemeentelijk beleid;

  • j.

    jaarverslag: een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en in hoeverre de aangegeven doelen zijn gerealiseerd;

  • k.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • l.

    prestatie: een geleverd product, activiteit of dienst tegen een vooraf afgesproken kostprijs, gericht op meetbare resultaten, die leiden tot of bijdragen aan het realiseren van een (beleids)doel;

  • m.

    rechtspersoon: een organisatie met rechtspersoonlijkheid;

  • n.

    reserve: onderdeel van het vermogen wat al dan niet gebruikt wordt voor een bepaalde bestemming en/of het opvangen van eventuele nadelige exploitatieresultaten;

  • o.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • p.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

  • q.

    subsidieregeling: door het college vast te stellen nadere regels, ter uitvoering van deze verordening;

  • r.

    subsidievaststelling: de beschikking waarin definitief wordt beslist dat de aanvrager subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald bedrag en die aanspraak geeft op betaling van dat bedrag;

  • s.

    subsidieverlening: de beschikking met een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en waarin het subsidiebedrag wordt vermeld, dan wel de wijze wordt aangegeven waarop dit bedrag wordt bepaald alsmede de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

  • t.

    Verdrag: verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU L 326/47);

  • u.

    voorziening: een van het eigen vermogen afgescheiden gedeelte, gevormd om toekomstige verplichtingen af te dekken.

  • v.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Subsidieregeling

  • 1. Ter uitwerking van deze verordening kan het college nadere regels, in het vervolg subsidieregeling genoemd, vaststellen.

  • 2. Het college legt in de subsidieregeling in ieder geval vast:

    • a.

      op welk beleidsterrein de regeling betrekking heeft;

    • b.

      welke activiteiten voor subsidieverstrekking in aanmerking komen;

    • c.

      voor zover van toepassing, de aanwijzing van beoogd(e) doel(en) en doelgroep(en);

    • d.

      indien van belang: het subsidieplafond en de wijze waarop de beschikbare gelden worden verdeeld;

    • e.

      welke aanvullende verplichtingen aan de subsidieverstrekking (kunnen) worden verbonden;

    • f.

      overige voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een subsidie.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling van deze verordening afwijken en deze aanvullen.

  • 2. Bij een subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is

    • a.

      verwijst de subsidieverlening naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader;

    • b.

      komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader;

    • c.

      komt een onderneming alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad stelt jaarlijks de gemeentebegroting vast en daarmee het totale subsidieplafond.

  • 2. Het college is bevoegd te besluiten over de verstrekking van subsidies op basis van deze verordening met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen middelen en kan bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie bepalen.

  • 3. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen in de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de te verlenen subsidiebeschikking wordt daarop gewezen.

  • 4. Het college bepaalt bij subsidieregeling de wijze van indexering.

Artikel 6. Meerjarige verlening

Het college kan een subsidie, anders dan een incidentele subsidie en een garantiesubsidie, verlenen voor maximaal vier jaar, dit met inachtneming van artikel 5, derde lid. In voorkomend geval geeft het bij de subsidieverlening aan op welke wijze de subsidieontvanger tussentijds verantwoording dient af te leggen.

Artikel 7. Aanvraag- en beslistermijnen voor subsidies

  • 1. Een aanvraag voor een

    • a.

      jaarsubsidie wordt ingediend uiterlijk 1 mei voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      incidentele subsidie dan wel garantiesubsidie wordt ingediend uiterlijk twaalf weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteit(en) waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Het college zendt binnen veertien dagen na indiening van de aanvraag een bericht van ontvangst.

  • 3. Het college neemt een subsidieaanvraag voor een jaarsubsidie die wordt ontvangen na de termijn zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel a, niet meer in behandeling. Lid vier is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het college kan de subsidieaanvrager op diens verzoek uitstel verlenen voor het indienen van een aanvraag voor de duur van maximaal vier weken.

  • 5. Het college beslist op een aanvraag om subsidie als bedoeld in

    • a.

      het eerste lid onderdeel a uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de volledige aanvraag is ingediend;

    • b.

      het eerste lid onderdeel b binnen tien weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 6. Het college kan besluiten tot verdaging van de beslistermijn met ten hoogste acht weken.

  • 7. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

  • 8. Bij subsidieregeling kan het college andere termijnen stellen.

Artikel 8. Inhoud van de aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt door de aanvrager schriftelijk dan wel digitaal ingediend bij het college via het algemene post- of e-mailadres van de gemeente. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Indien voor het aanvragen van subsidie géén formulier is voorgeschreven waaruit blijkt welke gegevens moeten worden verstrekt, vermeldt een aanvraag voor subsidie in elk geval:

    • a.

      een activiteitenplan, met daarbij een begroting van de kosten van de activiteiten, en een dekkingsplan waarbij er vanuit wordt gegaan dat de aanvrager minimaal één andere inkomstenbron heeft naast de gevraagde gemeentelijke subsidie;

    • b.

      de doelen en/of resultaten die met de activiteiten worden nagestreefd en hoe deze daaraan kunnen bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar inwoners en op de door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een overzicht van de financiële positie van de aanvrager door middel van het meest recente jaarverslag en jaarrekening met daarbij, indien van toepassing, een actueel overzicht van de stand van de reserve(s) en/of voorziening(en);

    • d.

      een scan of screenshot van het meest recente digitale bankafschrift waaruit het IBAN rekeningnummer blijkt in combinatie met de tenaamstelling;

  • 3. Als de aanvrager een onderneming is

    • a.

      dan verstrekt deze bij de aanvraag een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen, in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      kan het college bepalen dat gegevens en verklaringen dienen te worden overgelegd, die nodig zijn voor het bepalen van de toelaatbaarheid van de subsidie in verband met de Europese regels over staatssteun.

  • 4. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt voegt een kopie van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening van het voorgaande jaar, een opgaaf van de zittende bestuursleden alsmede een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt welke personen de rechtspersoon kunnen vertegenwoordigen toe aan de aanvraag.

  • 5. Het college is bevoegd om andere bescheiden dan genoemd in het tweede, derde en vierde lid op te vragen of anderszins nadere informatie te verlangen, die voor de beoordeling van de subsidieaanvraag noodzakelijk wordt geacht.

  • 6. Een aanvraag kan door het college buiten behandeling worden gesteld indien niet is voldaan aan wat in het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel is bepaald. Artikel 7, zesde lid, is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Bij subsidieregeling kan het college van de voorgaande leden afwijken.

Artikel 9. Bevoorschotting

  • 1. Een subsidie tot € 5.000,00 wordt in één termijn volledig uitbetaald binnen vier weken nadat de subsidie is verleend.

  • 2. Voor subsidies vanaf € 5.000,00 bepaalt het college bij subsidieverlening of, tot welk niveau en met welke termijnen de bevoorschotting plaatsvindt.

  • 3. Het college kan het betalen van voorschotten opschorten indien een subsidieontvanger naar zijn oordeel niet in voldoende mate de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen nakomt.

  • 4. Het bevoorschotten van een subsidie kan alleen plaatsvinden na een besluit van het college.

Artikel 10. Weigering, intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet weigert het college de subsidie indien:

    • a.

      de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt of

    • b.

      het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder weigeren als:

    • a.

      de activiteit van de aanvrager niet gericht is op de gemeente Loon op Zand en/of haar inwoners;

    • b.

      niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteit waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      aannemelijk is dat de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden aan de activiteit en/of het doel waarvoor subsidie wordt verleend;

    • d.

      de te verrichten activiteit in strijd is met de wet;

    • e.

      de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen of waar niet is voldaan aan de eisen en criteria genoemd in deze verordening;

    • f.

      de activiteit ten tijde van de indiening van de aanvraag reeds geheel of gedeeltelijk heeft plaatsgevonden;

    • g.

      er al eerder een subsidieaanvraag is gehonoreerd voor deze activiteit of een onderdeel daarvan;

    • h.

      de aanvrager voor dezelfde (deel)activiteit subsidie ontvangt van een ander bestuursorgaan;

    • i.

      de subsidieverlening niet past binnen de beleidsdoelen of –uitgangspunten van de gemeente Loon op Zand;

    • j.

      naar het oordeel van het college op een andere toereikende wijze in de activiteit wordt voorzien;

    • k.

      de kosten van de activiteit niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen doelen en de daarvan te verwachten resultaten c.q. er sprake is van een onevenwichtige verhouding tussen kosten en baten;

    • l.

      de activiteit een commercieel doel dient;

    • m.

      de activiteit in hoofdzaak het doel heeft het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • n.

      de financiële middelen van de aanvrager, met inbegrip van de subsidie, onvoldoende zijn om de voorgenomen activiteit uit te voeren;

    • o.

      de aanvrager niet alle benodigde vergunningen of ontheffingen heeft of krijgt om de activiteit mogelijk te maken;

    • p.

      de aanvrager niet heeft voldaan aan één of meer verplichtingen die betrekking hebben op een subsidieverlening over een vorige subsidieperiode;

  • 3. Het college kan, naast het bepaalde in artikel 4:48 van de wet, een subsidie weigeren of intrekken in het geval en onder voorwaarden zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4. Het college kan op grond van artikel 4:49 en 4:57 van de wet, betaalde subsidiebedragen en voorschotten geheel of gedeeltelijk terug vorderen, indien onjuiste inlichtingen zijn verstrekt waarvan de aanvrager wist of redelijkerwijs kon weten dat deze van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. Als aannemelijk is dat één of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de opgelegde verbonden subsidieverplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat direct schriftelijk aan het college.

  • 3. Een subsidieontvanger informeert het college eveneens direct schriftelijk over:

    • a.

      een wezenlijke wijziging van de gegevens die bij de subsidieaanvraag zijn overgelegd;

    • b.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • c.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • d.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden nagekomen;

    • e.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

  • 4. De activiteiten van de subsidieontvanger dienen open te staan voor alle groeperingen zonder onderscheid naar ras, geslacht, godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, seksuele geaardheid, burgerlijke staat of op welke grond ook, tenzij er sprake is van een op een specifieke doelgroep gerichte activiteit.

  • 5. De deelnemers of vrijwilligers worden bij het beleid van de subsidieontvanger betrokken, wat geregeld is in statuten, huishoudelijk reglement of een afzonderlijk bestuursbesluit.

Artikel 12. Aan een subsidie op te leggen bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidieverlening kunnen verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot het beheer en gebruik van wat met de subsidie tot stand wordt gebracht.

  • 2. Bij een subsidie welke verleend wordt voor (een) activiteit(en) die een jaar of meer in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het (meermaals) tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteit(en) en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 3. Het college kan bij subsidieverlening aan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen over de te leveren prestaties.

  • 4. Het college kan bij subsidieregeling of subsidieverlening ook andere verplichtingen aan de subsidieontvanger opleggen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid van de wet als ze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 5. Het college kan bij subsidieregeling ook andere verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidieontvanger opleggen, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 6. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat een subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

  • 7. De subsidieontvanger dient waar mogelijk de activiteiten af te stemmen op die van andere subsidieontvangers en met hen samen te werken indien het college daarvoor aanwijzingen geeft.

  • 8. Bij subsidies vanaf € 5.000,00 doet de subsidieontvanger het college schriftelijk melding zodra aannemelijk is dat er aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de begrote en de werkelijke uitgaven en inkomsten van de gesubsidieerde activiteit, en dat hierdoor de uitvoering van de activiteit in gevaar komt, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 9. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 10. Indien door of namens de rijksoverheid na overleg met het college of door of namens het college onderzoekingen in relatie tot de verstrekte subsidie worden ingesteld, verleent de subsidieontvanger op verzoek van het college daaraan de nodige medewerking en geeft hierbij volledig inzicht in alle gevraagde informatie en documenten.

  • 11. Het college kan bij de subsidieverlening aan de subsidieontvanger de verplichting opleggen dat deze in publicaties, persberichten en presentaties aangeeft dat de activiteiten mede tot stand zijn gekomen dankzij een financiële bijdrage van de gemeente Loon op Zand.

  • 12. De subsidieontvanger verstrekt het college op verzoek die inlichtingen, die zij voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de besteding van de subsidie noodzakelijk achten.

  • 13. De subsidieontvanger is verplicht de administratie en daartoe behorende bescheiden gedurende vijf jaren na afloop van het boekjaar bewaard te houden.

Artikel 13. Vorming reserve(s) en voorziening(en)

  • 1. Het college kan een aanvrager c.q. subsidieontvanger toestaan of verplichten om (een) reserve(s) en/of voorziening(en) te vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. De aanvrager c.q. subsidieontvanger neemt de reserve(s) en/of voorziening(en) op in de begroting en de jaarrekening met daarbij een omschrijving van het doel en onderbouwing van de noodzakelijke hoogte ervan.

  • 3. Het college houdt bij de beoordeling van de aanvraag en vaststelling van de subsidie rekening met de gevormde reserve(s) en/of voorziening(en) van de aanvrager c.q. subsidieontvanger. Het kan hierbij grenzen stellen aan de hoogte en de termijn van besteding van de opgebouwde reserve(s) en/of voorziening(en).

  • 4. Bij overschrijding van de in lid drie genoemde grenzen vordert het college de niet bestede/benodigde reserve(s) terug.

  • 5. Bij subsidieregeling kan het college van de voorgaande leden afwijken.

Artikel 14. Aanvraag tot vaststelling subsidie

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie kan zowel schriftelijk als digitaal bij het college via het algemene post- of e-mailadres van de gemeente worden ingediend.

  • 2. Een jaarsubsidie wordt uiterlijk 1 mei na afloop van het betrokken jaar ter vaststelling ingediend bij het college. Daarop wordt uiterlijk 1 november beschikt. Het college kan deze termijn met acht weken verlengen.

  • 3. Een incidentele subsidie wordt ter vaststelling aan het college aangeboden uiterlijk twaalf weken nadat de laatste gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden. Op deze aanvraag wordt uiterlijk binnen twaalf weken beschikt. Het college kan deze termijn met acht weken verlengen.

  • 4. Als er sprake is van een garantiesubsidie dan

    • a.

      is een aanvraag tot vaststelling niet nodig tenzij de aanvrager uiterlijk twaalf weken na afloop van de activiteit bij het college een gemotiveerd beroep doet op deze garantiesubsidie. Hierop wordt uiterlijk binnen twaalf weken beschikt. Het college kan deze termijn met acht weken verlengen.

    • a.

      zijn artikel 15, derde lid, en artikel 16, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Is een aanvraag tot vaststelling niet tijdig ingediend, dan kan het college eenmalig een nieuwe termijn stellen. Is de aanvraag niet binnen die termijn ingediend, dan stelt het college de subsidie ambtshalve vast. Lid zes is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien een subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling niet binnen de termijnen als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid indient, dan kan het college het vast te stellen subsidiebedrag met 5% verlagen.

Artikel 15. Verantwoording subsidie tot € 5.000,00

  • 1. Uitgezonderd een garantiesubsidie kan het college een verleende subsidie van minder dan € 5.000,00 direct vaststellen.

  • 2. Het college kan de aanvrager verplichten om op de door hem aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de opgelegde subsidieverplichtingen.

  • 3. Bij het verlenen van een garantiesubsidie kan het college aan de aanvrager nadere verplichtingen opleggen over de wijze van verantwoording mocht de aanvrager een beroep doen op (gedeeltelijke) uitbetaling van deze subsidie.

Artikel 16. Verantwoording subsidie vanaf € 5.000,00

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie vanaf € 5.000,00 gaat vergezeld van een jaarverslag en jaarrekening.

  • 2. Is de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan legt hij deze tevens over.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om bij de aanvraag tot vaststelling een door een onafhankelijke accountant opgestelde controleverklaring te overleggen als er sprake is van:

    • a.

      een subsidie vanaf € 125.000,00 of

    • b.

      het totaal van alle subsidiestromen aan de subsidieontvanger gelijk of hoger is dan € 125.000,00.

  • 4. Artikel 15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het college kan bij subsidieregeling of subsidieverlening bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden verlangd.

Artikel 17. Betaling en verrekening

  • 1. Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken nadat de subsidievaststelling heeft plaatsgevonden uitbetaald. Indien een voorschot is verleend, wordt dit voorschot op het subsidiebedrag in mindering gebracht.

  • 2. Aan de gemeente verschuldigde bedragen voor huur of andere verplichtingen kan het college verrekenen met de te betalen subsidiebedragen.

  • 3. Het college kan bij de subsidievaststelling een andere termijn bepalen waarbinnen het subsidiebedrag wordt betaald.

Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dan worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 19. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan, met uitzondering van artikel 1, artikel 5, derde lid, en artikel 10, eerste lid, in individuele gevallen van deze verordening afwijken. Dit voor zover de toepassing van die bepalingen voor de aanvrager of subsidieontvanger gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt jaarlijks verslag gedaan aan de raad.

Artikel 20. Intrekking

De Algemene subsidieverordening 2019 gemeente Loon op Zand wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 21. Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als de Algemene subsidieverordening gemeente Loon op Zand 2019, 1e herziening.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 26 februari 2020.

  • 3. Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend. Hiervoor blijft de Algemene subsidieverordening gemeente Loon op Zand 2019 van toepassing.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, maar waarop ten tijde van de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden beoordeeld aan de hand van deze verordening.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand van 13 februari 2020.

De raad voornoemd,

voorzitter,

griffier,

TOELICHTING per artikel

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden begrippen omschreven die in deze Algemene subsidieverordening (Asv) worden gehanteerd. Er is voor gekozen om zoveel mogelijk begrippen te omschrijven zodat deze niet afzonderlijk in een ander artikel gedefinieerd hoeft te worden. De begripsomschrijvingen gelden ook voor een subsidieregeling. Deze hoeven dan ook niet nog een keer in de verschillende subsidieregelingen te worden opgenomen. Van de begripsomschrijvingen kan niet worden afgeweken.

Artikel 2. Reikwijdte

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Asv van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de wet geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bv. incidentele subsidies). Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is geeft het tweede lid het college de bevoegdheid om de Asv alsnog geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3. Subsidieregeling

Met dit artikel kan het college nadere regels stellen. In feite is een subsidieregeling een algemeen verbindend voorschrift. Het dient dan ook digitaal gepubliceerd te worden (artikel 139 Gemeentewet). In diverse artikelen van deze Asv worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling zoals het afwijken van termijnen, het opleggen van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond (zie hiervoor de toelichting bij artikel 5).

Artikel 4. Europees steunkader

Staatssteun is in principe verboden. Er is sprake van staatssteun als financiële steun aan een onderneming voldoet aan de criteria uit het staatssteunverbod. Wanneer hiervan sprake is maar een gemeente wil toch bepaalde activiteiten door middel van subsidie bevorderen – bv. omdat die activiteiten goed aansluiten op het gemeentelijk beleid – is het vaak mogelijk om steun te verstrekken. Er moet dan wel voldaan worden aan het Europees steunkader. Overigens is het zo dat wanneer activiteiten worden verricht die puur lokaal van aard zijn, de staatssteunregels niet van toepassing zijn.

In principe moeten staatssteunregels worden toegepast op de subsidiëring van bijvoorbeeld een regionale bibliotheek. Deze organisatie moet volgens de Europese Commissie worden gezien als een onderneming omdat zij bepaalde economische activiteiten uitvoert (in dit geval bijvoorbeeld het verhuren van cd’s of dvd’s, het aanbieden van horeca of het optreden als een cultureel podium waar allerlei culturele activiteiten plaatsvinden). Wanneer de bibliotheek echter alleen op lokaal niveau actief is, zijn – zoals hiervoor vermeld – de staatssteunregels niet van toepassing.

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen, moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er wordt afgeweken van de Asv of dat deze wordt aangevuld. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd. Het tweede lid, onderdeel a is een uitvloeisel van een eis van de Europese Commissie, terwijl de onderdelen b en c voor zich spreken.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In artikel 4:25 tot en met 4:28 van de wet zijn de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een subsidieplafond gegeven. In deze Asv is ervoor gekozen om de raad het totale subsidieplafond te laten vaststellen (eerste lid). De reden hiervan is dat dit tot de kaderstelling van het subsidiebeleid kan worden gerekend en daarmee tot de bevoegdheid van de raad behoort. De subsidieverdeling per beleidsterrein/thema met bijbehorend subsidieplafond kan het college door middel van een subsidieregeling bepalen.

Een subsidieplafond is vooral nodig als de subsidieregeling een ‘open’ aanspraak op subsidie geeft (bv. van het type ‘ieder die goedgekeurde zonnepanelen plaatst, heeft recht op x procent subsidie’). Bij een subsidieplafond hoort een van tevoren bekendgemaakt verdelingssysteem, zo wil artikel 4:26 van de wet. Dat kan de eenvoudige regel wie het eerst komt, wie het eerst maalt zijn. Een andere mogelijkheid is dat alle gegadigden zich vóór een bepaalde datum moeten melden en dat het beschikbare bedrag volgens een bepaalde sleutel over alle reële aanvragen wordt verdeeld. Ook kan worden gekeken welke aanvragen de meest urgente of de meest nuttige zijn. Loting is eveneens toegestaan. De subsidieregeling zal het verdelingssysteem moeten bepalen.

Artikel 6. Meerjarige verlening

Gebruikelijk is om subsidie te verlenen voor een jaar. Met dit artikel wordt echter de mogelijkheid geboden om voor structurele activiteiten subsidie te verlenen voor maximaal vier jaar. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een meerjarige subsidie te verstrekken. Voor de periode van vier jaar is gekozen omdat deze termijn:

  • 1.

    Aansluit bij de zittingstermijn van de raad (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen);

  • 2.

    Het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden. En zo ja, of die beleidsdoelen nog steeds met de verstrekte subsidie worden gediend.

 

Als een subsidie voor langer dan drie jaar wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), is er sprake van een subsidierelatie (artikel 4:51 van de wet). Bij weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak dient dan een redelijke termijn voor afbouw in acht te worden genomen.

 

Bij een meerjarige verlening is nadrukkelijk artikel 5, lid drie, van toepassing: besluit de gemeenteraad tot wijziging van het beleid door in de begroting minder of geen geld meer ter beschikking te stellen, dan is dat hierdoor afgedekt. Een meerjarige verlening sluit overigens niet uit dat jaarlijks verantwoording dient te worden afgelegd over de ontvangen en bestede gelden. De wijze waarop die tussentijdse verantwoording wordt vormgegeven, legt het college vast bij de subsidieverlening.

 

Artikel 7. Aanvraag- en beslistermijnen voor subsidies

Kerndocument in het subsidieproces is de aanvraag (artikel 4:29 van de wet) want zonder aanvraag géén subsidie! De indienings- en beschikkingstermijnen voor een jaarsubsidie voor het nieuwe jaar lopen parallel aan die van de subsidievaststelling van het vorige jaar. De vroege indiening is van belang omdat met deze aanvragen rekening moet worden gehouden bij het opstellen van de gemeentebegroting. Het gaat soms om aanzienlijke bedragen, die én voor de aanvrager én voor de gemeente van gewicht zijn. Doordat op 1 mei ook de stukken voor de verantwoording over het vorige jaar moeten zijn ingeleverd, kunnen de gegevens over jaar n-1 worden betrokken bij de beslissing over jaar n+1.

 

Voor de subsidieaanvrager is het ook van belang om tijdig te weten waarop men mag rekenen. Zijn er problemen, bijvoorbeeld over de afrekening van het voorgaande jaar, dan is zo nodig de rest van het jaar beschikbaar. De aanvraagtermijn is afhankelijk van het soort subsidie. De termijn van twaalf weken tevoren voor een incidentele en/of een garantiesubsidie zal soms onhaalbaar zijn, bijvoorbeeld als om goede redenen heel plotseling het idee opkomt om iets op héél korte termijn te organiseren en waarvan ook het gemeentebestuur vindt dat dat echt wenselijk is. Er zijn dan twee mogelijkheden: op de eerste plaats kan de subsidieregeling al een kortere termijn geven. Ten tweede is er het voorgestelde artikel 19, de algemene hardheidsclausule.

 

In de wet staan geen strikte beslistermijnen waarbinnen het college gehouden is om op een aanvraag te besluiten. De beslistermijn bij een aanvraag om subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld is, wordt verdaagd totdat deze een eindbeslissing heeft genomen (zevende lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

 

De in dit artikel gehanteerde termijnen lijken redelijk royaal. Uitgangspunt is echter dat de aanvraag zo servicegericht en dus zo snel mogelijk afgehandeld wordt.

 

Artikel 8. Inhoud van de aanvraag

Wat een aanvraag is en aan welke eisen een aanvraag moet voldoen staat in artikel 4:1 tot en met 4:6 van de wet. Artikel 4:2 van de wet bepaalt bijvoorbeeld dat de aanvraag ondertekend moet zijn en ten minste de vermelding van naam en adres van de aanvrager, datum en aanduiding van wat men wenst bevat. Ook moet de aanvrager andere relevante gegevens vermelden en bijsluiten. Daarnaast bepaalt het eerste lid dat het college het gebruik van een aanvraagformulier verplicht kan stellen. Bij subsidie aan een onderneming is het van belang dat geen subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag. In deze Asv geeft artikel 10, eerste lid, voldoende waarborgen.

 

Het college kan bij subsidieregeling bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt en kan hierbij afwijken van de Algemene subsidieverordening. Hierbij is het uitgangspunt altijd dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden.

 

Artikel 9. Bevoorschotting

Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de bevoorschotting plaatsvindt, niet in de verordening op te nemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden bij de subsidieverlening vermeld. De subsidieontvanger is volgens artikel 11 van deze Asv verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het college kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de subsidieverlening het bevoorschottingsritme en/of de hoogte van de voorschotten aanpassen. Indien bij de subsidieverlening niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de subsidiebeschikking plaats (zie artikel 4:87, eerste lid van de wet).

 

Artikel 10. Weigering, intrekking en terugvordering

De gronden met betrekking tot weigering, intrekking en terugvordering zijn van belang om te kunnen sturen in het proces van subsidiëring. De algemeen geldende weigeringsgronden zijn geregeld in artikel 4:35 van de wet en worden hier met een nadere, op gemeentelijke praktijk toegesneden grond aangevuld. In dit artikel is, uitgezonderd het eerste lid, sprake van kan-bepalingen: dat wil zeggen dat het college de bevoegdheid heeft een subsidie te weigeren wanneer een hier genoemde weigeringsgrond zich in meer of mindere mate voordoet. Het betekent ook dat de geconstateerde situatie niet tot weigering van de gehele subsidie hoeft te leiden. Dit alles dient er toe bij te dragen dat subsidiemiddelen voor de juiste activiteiten worden verstrekt en waarvan verwacht mag worden dat de aanvrager deze realiseert.

 

Bij de beslissing omtrent subsidieverlening spelen niet alleen deze weigeringsgronden een rol maar kan ook, met inachtneming van artikel 3:4 van de wet, een belangenafweging plaatsvinden. Bij de weigeringsgrond in het kader van de wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob, derde lid) is het niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd subsidiabel zijn; het gaat hierbij louter om de integriteit van de aanvrager. Naast de subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken.

 

Het college heeft de bevoegdheid om een subsidieaanvraag te weigeren als de aanvrager voor dezelfde (deel)activiteit subsidie ontvangt van een ander bestuursorgaan (tweede lid, onderdeel h). In dit verband is het begrip dekkingsplan van belang. Bij de aanvraag is namelijk een opgave van andere inkomstenbronnen en bij andere bestuursorganen en/of derden aangevraagde subsidies ten behoeve van dezelfde activiteiten noodzakelijk. Door middel van het ingediende dekkingsplan kan vervolgens worden bepaald welke (deel)activiteit voor subsidie in aanmerking kan komen en welke niet.

 

Naast de Bibob-bepaling is in lid drie geregeld dat zolang de subsidie niet is vastgesteld, het college de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger kan wijzigen. Artikel 4:48 van de wet geeft hiervoor de grondslag. Hiervan is sprake als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

  • e.

    met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

 

Artikel 11. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht die in het tweede en derde lid van dit artikel is vermeld kan, indien dat achteraf blijkt, met toepassing van artikel 4:49 van de wet alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken. Dit omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht.

 

Deze meldingsplicht versterkt de relatie tussen gemeente en subsidieontvanger. Voert de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet (geheel) uit, dan kan de gemeente met de kennis daarvan – indien gewenst – vroegtijdig kijken naar alternatieven. In feite geldt hetzelfde voor

het geval dat de subsidieontvanger niet (geheel) kan voldoen aan de subsidieverplichtingen. Door

vroegtijdige melding kan de gemeente beoordelen in hoeverre het niet nakomen van die verplichtingen belemmerend werkt voor de subsidievaststelling. Daarmee kan een lastige discussie achteraf worden voorkomen.

 

Artikel 12. Aan een subsidie op te leggen bijzondere verplichtingen

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om aan de subsidie bepaalde bijzondere verplichtingen op te leggen, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van artikel 4:37 van de wet. Volgens dat artikel kan het college de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico’s;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

 

Daarnaast kan volgens het eerste lid aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan:

  • de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de subsidieontvanger;

  • good governance;

  • het aanstellen van toezichthouders;

  • het voldoen aan bepaalde kwaliteitswetgeving en beroepsnormen bij de uit te voeren activiteiten.

 

Wat betreft het vierde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door artikel 4:38 van de wet (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de beschikking bij de subsidieverlening.

 

Lid vijf maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Grondslag hiervoor is artikel 4:39 van de wet. Dit is echter geen vrijbrief want deze verplichtingen moeten enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken of om de gesubsidieerde activiteit op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, pag. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik wil maken dan moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

 

Het zesde lid geeft aan dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Deze vergoeding is volgens artikel 4:41 van de wet alleen verschuldigd indien:

  • a.

    de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

 

Deze vergoedingsplicht geldt alleen als hierin is voorzien, in dit geval dus via een subsidieregeling. Daarin moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend.

 

Met het achtste lid wordt beoogd te voorkomen dat voor de gemeente belangrijke activiteiten door financiële tegenvallers niet of niet volledig kunnen worden uitgevoerd. Door de subsidieontvanger in die gevallen te verplichten het college te informeren, kan het college daarop bijsturen.

 

Volgens lid negen heeft de subsidieontvanger toestemming van het college nodig voor handelingen als bedoeld in artikel 4:71 van de wet. Dit betreft het:

  • a.

    oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b.

    wijzigen van de statuten;

  • c.

    in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

  • d.

    aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

  • e.

    aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

  • f.

    aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

  • g.

    vormen van fondsen en reserveringen;

  • h.

    vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

  • i.

    ontbinden van de rechtspersoon;

  • j.

    doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

 

In het tiende lid is de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger medewerking verleent aan onderzoeken. Te denken valt aan een onderzoek van de lokale rekenkamercommissie.

 

Artikel 13. Vorming reserve(s) en voorziening(en)

Het is lastig om algemene regels te stellen als het gaat om het vormen van een reserve en/of voorziening. Dat kan per organisatie verschillend zijn. Daarom hebben we er in deze Asv voor gekozen om per organisatie maatwerk te bieden en hierover afspraken te maken bij de subsidieaanvraag c.q. vaststelling van de subsidie. Uitgangspunt hierbij is wel dat het niet de bedoeling is dat een reserve en/of voorziening oneindig groot wordt.

 

Artikel 14. Aanvraag tot vaststelling subsidie

In dit artikel worden de termijnen gegeven, waarbinnen de aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend en wanneer het college hierop moet beslissen. De voorgestelde termijnen bieden de subsidieontvanger voldoende tijd en ruimte om zijn verantwoording in te dienen. Voor jaarsubsidies geldt dat indiening van de verantwoording aansluit bij de indiening van een nieuwe aanvraag. 

 

Mocht een aanvraag tot vaststelling niet op tijd worden ingediend, ook niet na het geven van een nieuwe termijn, dan heeft het college volgens het vijfde lid de mogelijkheid om de subsidie ambtshalve vast te stellen. Dat wil zeggen dat de subsidie zonder ingediende verantwoording alsnog wordt vastgesteld. Volgens het bepaalde in lid zes heeft het college daarbij de mogelijkheid om het vast te stellen subsidiebedrag met 5% te verlagen.

 

Artikel 15. Verantwoording subsidie tot € 5.000,00

Kenmerkend voor een subsidie tot € 5.000,00 is dat deze op basis van vertrouwen wordt verleend. Het college vraagt dan ook niet standaard om een verantwoording. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de verplichtingen (zie hiervoor artikel 11 van deze Asv). Achteraf kan het college een risicogeoriënteerde controle uitvoeren bij de subsidieontvanger. Verder kan het college de subsidie direct vaststellen, en wordt het subsidiebedrag in één termijn verstrekt. Hierdoor zijn de administratieve lasten voor zowel de aanvrager als de subsidieverstrekker minimaal. Bij een garantiesubsidie geldt een afwijkende bepaling die is geregeld in het derde lid.

  

Artikel 16. Verantwoording subsidie vanaf € 5.000,00

Op grond van dit artikel moet de ontvanger van een subsidie vanaf € 5.000,00 een aanvraag tot vaststelling indienen door middel van een jaarverslag en jaarrekening (eerste lid). Het gaat erom dat duidelijk moet worden dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Het is van belang dat de door de subsidieontvanger in te dienen stukken aansluiten bij de stukken zoals die bij de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend. Bij een subsidie vanaf

€ 125.000,00 of als het totaal van alle subsidies aan de subsidieontvanger gelijk of hoger is dan dat bedrag, dan vraagt het college bij de financiële verantwoording om een door een onafhankelijke accountant opgestelde controleverklaring (derde lid). Een controleverklaring betekent in dit verband dat de financiële verantwoording moet bestaan uit een getrouwheidsverklaring alsmede een rechtmatigheidsverklaring.

 

De hardheidsclausule (artikel 19) geeft het college de mogelijkheid om minder gegevens te vragen of om de controleverklaring achterwege te laten als dat bijvoorbeeld leidt tot onredelijke lasten voor de aanvrager. Bij een garantiesubsidie geldt ook hier een afwijkende bepaling die geregeld is in het vierde lid. Tot slot kan het college, overeenkomstig het vijfde lid, in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening aangeven andere of zelfs minder bewijsmiddelen van de subsidieontvanger te verlangen.

 

Artikel 17. Betaling en verrekening

Uitgangspunt is dat de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening wordt vastgesteld. Het college kan echter op grond van artikel 4:46 van de wet de subsidie lager vaststellen. Dit kan als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

 

Volgens artikel 4:93 van de wet mag een vordering slechts worden verrekend met een publiekrechtelijke schuld (subsidie), als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Daarom is in lid twee de mogelijkheid opgenomen tot verrekening van huur en andere privaatrechtelijke schulden met subsidievorderingen. Dit geldt alleen indien er een nauw verband bestaat tussen bijvoorbeeld de huurvordering en het recht op subsidie (bv. de situatie waarin een subsidie mede ten doel heeft de huur van een gemeentelijk gebouw te bekostigen).

 

Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

 

Artikel 19. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifiek uitgezonderde artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of in een subsidieregeling te worden opgenomen.

 

De hardheidsclausule kan niet worden gebruikt voor artikel 1 (begripsomschrijvingen), artikel 5, derde lid (subsidieverlening voordat de begroting is vastgesteld) en artikel 10, eerste lid (de weigeringsgronden). Om van deze artikelen af te wijken is in de meeste gevallen ronduit onwenselijk. Zo moet de weigeringsgrond verboden staatssteun (artikel 10, eerste lid, onderdeel a) altijd worden toegepast. Anders kan de daaruit voortvloeiende schade verhaalt worden op de gemeente. Ook de Bibob-toets (artikel 10, derde lid) moet altijd uitgevoerd kunnen worden.

 

Artikel 20. Intrekking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 21. Slotbepalingen

In dit artikel is de inwerkingtreding en het overgangsrecht geregeld. Bezwaarschriften op subsidies die op basis van de Algemene subsidieverordening gemeente Loon op Zand 2019 zijn ingediend vallen

onder de ‘oude’ Asv. De nieuwe en de oude Asv kunnen op deze wijze probleemloos enige tijd naast elkaar blijven bestaan. Een bepaalde subsidie kan daarmee nooit onder twee verschillende subsidieverordeningen tegelijk vallen en levert daarmee geen rechtsonzekerheid op. Zodra vaststaat dat de oude Asv is uitgewerkt, kan deze uit het bestand van geldende verordeningen worden verwijderd.

[1] Europese regels zijn vaak complex. Het Kenniscentrum Europa decentraal is daarom in het leven geroepen om gemeenten, provincies en waterschappen kosteloos over de toepassing van Europees recht en beleid te adviseren en te informeren.