Regeling vervallen per 31-12-2011

Afstemmingsverordening WIJ 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 30-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening WIJ 2010

Nr.: 12

Onderwerp: Afstemmingsverordening WIJ 2010

De raad van de gemeente Lopik;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 november 2010;

gelet op de bepalingen van de WIJ, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

-- - - - - - -

de Afstemmingsverordening WIJ 2010” vast te stellen.

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      afstemming: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2 Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een afstemming wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde afstemmingen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De afstemming wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4 Besluit tot het opleggen van een afstemming

In het besluit tot opleggen van een afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardafstemming.

Artikel 5 Het horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een afstemming wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een afstemming indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een afstemming wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een afstemming op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum

  • 1. Afstemming wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de afstemming aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

  • 3. Wanneer de duur van de opgelegde afstemming langer is dan 3 maanden heroverweegt het college de afstemming uiterlijk in de laatste week van de derde maand.

Artikel 8 Samenloop

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één afstemming opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen afstemmingen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste afstemming opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke afstemming opgelegd. Deze afstemmingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is. Het totaal aan afstemmingen kan dan over meerdere maanden verdeeld worden.

HOOFDSTUK II Het niet nakomen van verplichtingen

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 10 Hoogte en duur van de afstemming

  • 1. De afstemming wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. De duur van de afstemming bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het vorige lid kan de duur van de afstemming worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een afstemming is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een afstemming is opgelegd wordt, gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

HOOFDSTUK III Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een afstemming opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een afstemming worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. De duur van de afstemming bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan de duur van de afstemming worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een afstemming wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een afstemming is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de afstemming afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De afstemming bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3. De duur van de afstemming, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Van een afstemming wordt afgezien:

    • a.

      zodra voor de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK IV Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2 een afstemming opgelegd op de volgende wijze:

    • a.

      Verbale uitingen of gedragingen zoals schelden of bedreigingen in het algemeen: 20% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • b.

      Schade aan eigendommen of goederen in gebruik van de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente: 30% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • c.

      Verbale gedragingen of bedreigingen gericht tegen de persoon: 50% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • d.

      Lichamelijk geweld, al dan niet met letsel tot gevolg hebbende, tegen het college of haar ambtenaren: 100% van de WIJ-norm gedurende een maand.

  • 2. Het college houdt rekening met de ernst van het wangedrag, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. Daarnaast kan, in aanvulling op het gestelde in het eerste lid door, of namens het college, aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd. De duur van de ontzegging is gekoppeld aan de ernst van de gedraging.

  • 4. Indien de belanghebbende, ongeacht de periode nadat de gedraging zich heeft voorgedaan zich opnieuw zeer ernstig misdraagt, wordt de periode waarover de verlaging plaatsvindt verdubbeld.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt de afstemming vastgesteld op de periode dat de jongere van het recht op een werkleeraanbod is uitgesloten, als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet.

HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Intrekking oude regeling

Artikel 3 van het Raadsbesluit tijdelijke regels Wet investeren in jongeren vervalt op 1 juli 2010.

Artikel 3 van het Raadsbesluit tijdelijke regels Wet investeren in jongeren is vanaf de datum inwerkintreding van deze verordening niet meer van toepassing op nieuwe aanvragen op grond van de wet.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2010.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WIJ 2010

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lopik, gehouden op 14 december 2010.

de griffier,

de voorzitter,

MW. MR. G.M.G. DOLDERS

mw. mr. R.G. Westerlaken-Loos