Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lopik houdende regels omtrent maatschappelijke participatie Verordening minimaregelingen maatschappelijke participatie gemeente Lopik 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening minimaregelingen maatschappelijke participatie gemeente Lopik 2018

De raad van de gemeente Lopik;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 augustus 2017;

gelet op de bepalingen van de Participatiewet, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

de Verordening minimaregelingen maatschappelijke participatie gemeente Lopik 2018 vast te stellen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Lopik;

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik;

    • d.

      inkomen: het (gezamenlijk) inkomen van de aanvrager (en diens partner), als bedoeld in artikel 32 van de wet, en de algemene bijstand;

    • e.

      laag inkomen: een persoon heeft een laag inkomen als bedoeld in artikel 32 e.v. van de wet, als het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van het wettelijk sociaal minimum. Voor de regelingen die vallen onder het kindpakket geldt een inkomen dat niet hoger is dan 125% van het wettelijk sociaal minimum;

    • f.

      wettelijk sociaal minimum: de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20 tot en met 23 van de Participatiewet, inclusief toeslag, vakantiegeldreservering, exclusief heffingskortingen;

    • g.

      inwoner: een persoon die ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen van de gemeente Lopik;

    • h.

      aanvrager: de alleenstaande, de alleenstaande ouder en het gezin als bedoeld in artikel 4 van de Participatiewet die behoort tot de doelgroep van deze verordening en voldoet aan de voorwaarden;

    • i.

      kind: een kind tot 18 jaar die ingeschreven staat in de gemeentelijke Basisregistratie Personen en waarvoor de ouder kinderbijslag ontvangt zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder e van de wet;

    • j.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter die beogen een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken en/of meedoen in de samenleving te bevorderen;

    • k.

      voorziening: financiële dan wel materiële ondersteuning of begeleiding gericht op de personen met een laag inkomen;

    • l.

      kindpakket: geheel van minimaregelingen gericht op de maatschappelijke participatie van kinderen tot 18 jaar.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

Artikel 2. Doel

  • 1. De gemeente Lopik vindt het van wezenlijk belang dat inwoners van de gemeente Lopik en hun minderjarige kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet worden belemmerd door hun financiële positie. De gemeente Lopik wil hierin bijdragen door het voeren van een beleid gericht op bevordering van maatschappelijke participatie, waaronder wordt verstaan deelname aan activiteiten die het mogelijk maken mee te doen in de samenleving.

  • 2. Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taken door het college worden uitgevoerd.

Artikel 3. Doelgroep

Deze verordening is van toepassing voor alle inwoners van de gemeente Lopik met een laag inkomen die om financiële redenen niet kunnen meedoen aan activiteiten die het mogelijk maken mee te doen in de samenleving.

Artikel 4. Aanvraag minimaregelingen maatschappelijke participatie

  • 1. Het indienen van een aanvraag vindt plaats met gebruik van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of op een anderszins door het college voorgeschreven wijze en wordt ingediend door de aanvrager.

  • 2. De aanvrager verstrekt desgevraagd alle gegevens en bewijsstukken omtrent het inkomen en de gezinssituatie van de aanvrager die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op een voorziening in het kader van de minimaregelingen maatschappelijke participatie.

Artikel 5. Uitvoering minimaregelingen maatschappelijke participatie

  • 1. Het college draagt zorg voor maatschappelijk participatie van inwoners met een laag inkomen en stelt via beleidsregels vast hoe zij uitvoering geeft aan deze verordening.

  • 2. Het college stelt voor de doelgroep voorzieningen beschikbaar in de vorm van een financiële dan wel materiële ondersteuning.

  • 3. Het college zorgt voor een voorziening op maat voor:

    • a.

      kinderen tot 18 jaar uit huishoudens met een laag inkomen. Via het kindpakket: voorziening(en) ten behoeve van baby-uitzet, activiteiten in het kader van (maatschappelijke) participatie, schoolkosten, ID-kaart met pasfoto, aanschaf fiets, aanschaf computer/laptop/tablet met toebehoren mogelijk te maken. Hierbij worden twee categorieën gehanteerd, 0 tot en met 12 jarigen (primair onderwijs) en 13 tot en met 17 jarigen (voortgezet onderwijs).

    • b.

      Inwoners vanaf 18 jaar met een laag inkomen: via de regeling maatschappelijke participatie 18+: een voorziening ten behoeve van deelname aan activiteiten in het kader van (maatschappelijke) participatie.

    • c.

      Inwoners die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt met een laag inkomen: via de ‘regeling duurzaam voor ouderen’: een voorziening voor duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 6. Voorwaarden

  • 1. Indien de inwoner behoort tot de doelgroep, dan is er aanspraak op een voorziening voor maatschappelijke participatie als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Op de datum van aanvraag is het (gezamenlijk) inkomen lager of gelijk aan 110% van het wettelijk sociaal minimum. Voor aanvragen in het kader van het kindpakket geldt dat het (gezamenlijk) inkomen lager of gelijk is aan 125% van het wettelijk sociaal minimum;

    • b.

      De belanghebbende heeft een vermogen lager of gelijk aan het vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet.

    • c.

      In aansluiting op lid 1 onder b wordt het vermogen in de woning vrijgelaten indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en zelf de woning bewoont.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 8. Intrekking

De Verordening participatie schoolgaande kinderen wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening. Hiermee komen ook de regeling indirecte schoolkosten en de regeling maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen te vervallen.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening minimaregelingen maatschappelijke participatie gemeente Lopik 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lopik,
gehouden op 26 september 2017,
De griffier, de voorzitter,
MW. MR. G.M.G. DOLDERS DRS. J.P.J. LOKKER

TOELICHTING

ALGEMEEN

De gemeente Lopik heeft zich tot doel gesteld om maatschappelijke participatie van inwoners met een laag inkomen te bevorderen. De gemeente zet daarvoor de regelingen in het kader van het minimabeleid in. Deze verordening vloeit voort uit een herijking van het minimabeleid van de gemeente Lopik die in 2017 heeft plaatsgevonden. In deze verordening wordt een aantal nieuwe regelingen voorgesteld en worden bestaande regelingen op een andere manier georganiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens vanuit het Rijk om armoede onder kinderen terug te dringen. Deze verordening beoogt daarnaast om minimaregelingen te bieden aan groepen die tot nog toe buiten het minimabeleid vielen.

De Verordening minimaregelingen maatschappelijk participatie heeft tot doel het kunnen meedoen in de samenleving te bevorderen en sociaal-isolement te voorkomen door middel van regelingen die als inkomensondersteuning voor de inwoners van de gemeente kunnen gelden.

Met het oog op de gebruiksvriendelijkheid en de uitvoerbaarheid zijn zo min mogelijk aanvullende voorwaarden gesteld. Daarom zijn in deze verordening begrippen als referteperiode en peildatum achterwege gelaten. Inkomensgrenzen en de vermogensgrens van de Participatiewet zijn wel van toepassing.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bepaalt wat in deze verordening wordt verstaan onder de daarin gebruikte begrippen. Voor de definities van begrippen die niet terugkomen in deze verordening, worden de definities zoals omschreven in de van toepassing zijnde wetten gehanteerd.

Artikel 2. Doel

Het doel van deze verordening is het voorkomen of doorbreken van een sociaal-maatschappelijk isolement van inwoners met een laag inkomen.

Artikel 3. Doelgroep

De doelgroep is gedefinieerd op

  • het hebben van een laag inkomen en

  • het daardoor niet mee kunnen doen aan allerlei sociaal-maatschappelijke activiteiten.

    In de begripsbepaling staat reeds aangegeven dat een inkomen tot 110% van het wettelijk sociaal minimum wordt gezien als het hebben van een laag inkomen. Voor de regelingen in het kader van het kindpakket wordt 125% van het wettelijk sociaal minimum gehanteerd. Hierdoor kan een persoon die werk heeft of inkomen heeft uit een sociale zekerheidsuitkering ook aanspraak maken op een voorziening ter voorkoming van sociaal isolement en het kunnen meedoen in de samenleving.

Artikel 4. Aanvraag minimaregelingen maatschappelijke participatie

Dit artikel geeft aan hoe een voorziening in het kader van de minimaregelingen maatschappelijke participatie kan worden aangevraagd. Indien nodig kan de aanvrager gevraagd worden gegevens en bewijsstukken over inkomen en gezinssituatie aan te leveren zodat het recht op een voorziening in het kader van de minimaregelingen maatschappelijke participatie kan worden vastgesteld.

Artikel 5. Uitvoering maatschappelijke participatie

Het college is verantwoordelijk voor de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze verordening.

Artikel 6. Voorwaarden

  • In dit artikel zijn een aantal randvoorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een voorziening. In elk geval mag op datum van aanvraag het inkomen niet hoger zijn dan 110% van het wettelijk sociaal minimum (voor de regelingen in het kader van het kindpakket 125% van het wettelijk sociaal minimum) inclusief vakantiegeld en mag het vermogen niet hoger zijn dan het vrij te laten vermogen.

  • Vermogen gebonden in de woning wordt niet meegeteld, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld pensioengerechtigden met een hypotheekvrije woning en een laag inkomen ook in aanmerking komen voor een voorziening in het kader van de minimaregelingen maatschappelijke participatie.

  • De vrijlating betreft alleen de eigen woning die door de belanghebbende zelf wordt bewoont. Is er sprake van meerdere bezittingen in de vorm van een huis, woonboot of wooncaravan, dan worden deze niet vrijgelaten maar meegeteld als vermogen.

  • Let wel: als er sprake is van woningopbrengsten, bijvoorbeeld doormiddel van (kamer)verhuur, dan wordt dit gerekend tot inkomsten.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Geen verdere toelichting.

Artikel 8. Intrekking

Geen verdere toelichting.

Artikel 9. Citeertitel

Geen verdere toelichting.