Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lopik houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik januari 2019

Geldend van 08-03-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lopik houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik januari 2019

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvraag: het schriftelijk verzoek om één of meer maatwerkvoorzieningen

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt;

    • c.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

    • d.

      besluit: het geldende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik;

    • e.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • f.

      cliënt: een persoon die op grond van een beperking, een psychisch of een psychosociaal probleem in aanmerking komt voor en gebruik maakt van maatschappelijke ondersteuning;

    • g.

      dagbesteding: een zinvolle besteding van de dag voor cliënten met beperkingen, psychische of psychosociale problemen;

    • h.

      gemeenschappelijke ruimte: ruimte in een woongebouw die voor alle bewoners toegankelijk is;

    • i.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, zijnde het eerste contact na een melding waarin met de cliënt wordt geïnventariseerd welke beperkingen belemmerend werken en of er psychische of psychosociale problemen zijn op het gebied van zelfredzaamheid en participatie;

    • j.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • k.

      huisgenoot: iedere persoon met wie de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

    • l.

      hulpvraag: de kenbaar gemaakte behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • m.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Lopik;

    • n.

      leefeenheid: een eenheid bestaande uit samenwonende personen die al dan niet samen met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert;

    • o.

      maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

      • a.

        ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

      • b.

        ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

      • c.

        ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

    • p.

      melding: de kenbaar gemaakte hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • q.

      onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

    • r.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • s.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoel in artikel 1.1.1 van de wet;

    • t.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • u.

      voorliggende voorziening: elke voorziening op grond van andere wet- en regelgeving dan de Wmo 2015 waarop de cliënt aanspraak kan maken of een beroep kan doen ter ondersteuning van de beperkingen;

    • v.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • w.

      woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een cliënt bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

  • 1. Deze verordening richt zich op personen

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Lopik en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben, of

    • d.

      die, al dan niet woonachtig in Lopik, als mantelzorger ondersteuning aan een Lopiker bieden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft opvang en beschermd wonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.2.2 van de wet op ingezetenen van Nederland die in Lopik ondersteuning zoeken.

  • 3. Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domeinoverstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk of digitaal.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kostenloze cliëntondersteuning vanuit het Breed Sociaal Loket (BSL).

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 6, over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn huisgenoot e/o mantelzorger en voor zover nodig betrokkenen vanuit zijn familie.

  • 2. Indien de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 3. De onderwerpen, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om, in het geval hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5. Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

  • 6. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid en indien aanwezig het persoonlijk plan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt over dit verslag zullen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd

  • 7. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 8. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

  • 9. Het college kan de mogelijkheid instellen van een herbeoordeling van de melding als bedoeld in artikel 2 van deze verordening door een andere medewerker voor de gevallen dat de cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over de uitkomst van het onderzoek zoals bedoeld in het zesde lid van dit artikel.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen omtrent de toegangsbeoordeling als bedoeld in dit hoofdstuk

Artikel 7. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe ingeschakelde deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe ingeschakelde deskundige om advies vragen indien:

    • a.

      Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 6 is gevoerd.

    • b.

      Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk of elektronisch bij het college worden ingediend.

  • 3. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college indien dit bij het onderzoek niet heeft plaatsgevonden, desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4. Een ondertekend verslag van het gesprek kan, indien de cliënt dit wenst, worden beschouwd als aanvraag, mits voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Lopik komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • I.

        op eigen kracht;

      • II.

        met gebruikelijke hulp;

      • III.

        met mantelzorg;

      • IV.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • V.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • VI.

        met gebruikmaking van algemene of voorliggende voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • I.

        op eigen kracht;

      • II.

        met gebruikelijke hulp;

      • III.

        met mantelzorg;

      • IV.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • V.

        met gebruikmaking van algemene of voorliggende voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 10. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van de aanvraag of het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • h.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • i.

      indien de voorziening voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen waardoor de hulpvraag overbodig zou zijn geworden

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Lopik;

    • c.

      als deze niet als goedkoopst compenserende voorziening wordt aangemerkt.

  • 3. Geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt :

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d en e van de wet.

  • 4. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, zoals trapliften, automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

    • f.

      voor zover het voorzieningen in woongebouwen betreft die specifiek gericht zijn op ouderen of mensen met beperkingen en die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • g.

      als de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 5. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vervoer.

  • 6. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Artikel 11. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt, in welke vorm en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening;

    • d.

      onder welke voorwaarden de maatwerkvoorziening verstrekt wordt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

    • g.

      onder welke voorwaarden het persoonsgebonden verstrekt wordt.

Artikel 12. Persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp:

      • 1°.

        niveau 1 door een niet daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2°.

        niveau 2 en 3 door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 3°.

        door een persoon uit het sociale netwerk: niveau 1 op basis van een tarief van € 15,- per uur, niveau 2 en 3 op basis van 75% van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • c.

      individuele begeleiding:

      • 1°.

        basis individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2°.

        specialistische individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in het bezit van bijzondere deskundigheid in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 3°.

        individuele begeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk: op basis van 75 % van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

    • d.

      groepsbegeleiding en dagbesteding:

      • 1°.

        dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

      • 2°.

        gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleide persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid beroepskracht dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

    • e.

      kortdurend verblijf en respijtzorg:

      • 1°.

        met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

      • 2°.

        met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief dat voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

      • 3°.

        uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk: op basis van 75% van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

  • 3.

    • a.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, kosten voor vervanging tijdens vakantie en reiskosten tot en redelijke afstand.

    • b.

      De tegemoetkoming voor een hulp uit het sociaal netwerk bedraagt maximaal € 141 per kalendermaand, voor zover van toepassing aangevuld met een tegemoetkoming voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp overeenkomstig de door het college daarvoor vastgestelde bedragen

  • 4. Het college bepaalt in het Besluit onder welke voorwaarden een cliënt, aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 5. Indien de cliënt van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, motiveert hij in het persoonlijk budgetplan waarin de hulp vanuit het sociaal netwerk de gebruikelijke hulp overstijgt, en hoe de hulp uit het sociaal netwerk bijdraagt aan het bereiken van het resultaat.

  • 6. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 13. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, beëindiging, herziening en intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een inwoner aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget.

  • 2. Het college kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget beëindigen als het college vaststelt dat:

    • a.

      een cliënt die een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget ontvangt, is overleden;

    • b.

      een cliënt die een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget ontvangt niet langer tot de doelgroep van de wet behoort;

    • c.

      een cliënt die een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget ontvangt, verhuisd is naar een andere gemeente;

    • d.

      een cliënt die een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget ontvangt, een beroep kan doen op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      een cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      een cliënt niet langer op een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • c.

      een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      een cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

    • e.

      een cliënt een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van de persoonsgebonden budgetten.

Artikel 15. Terugvordering

  • 1. Als het college een beslissing op grond van artikel 14 derde lid, onder a, d en e geheel of gedeeltelijk heeft ingetrokken of ten nadele van de cliënt heeft herzien, kan het college van de cliënt geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze maatwerkvoorziening worden teruggevorderd op basis van omstandigheden als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder a, d en e.

  • 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze maatwerkvoorziening worden teruggevorderd op basis van omstandigheden als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder a, d en e.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 16. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor cliënt of de gehuwde cliënten samen.

  • 3. Inzake toekenning van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1.5 van de wet verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      door een convenant;

    • c.

      na een consultatie in de markt, of

    • d.

      in overleg met de aanbieder.

  • 5. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 6. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

  • 7. Het college bepaalt in het Besluit:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en een persoonsgebonden budget wordt bepaald;

    • b.

      voor welke algemene voorzieningen de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd;

    • c.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van de bijdrage in de kosten is;

    • d.

      voor welke groep personen een korting geldt voor de eigen bijdrage in de kosten van de algemene voorziening;

    • e.

      voor welke maatwerkvoorzieningen geen eigen bijdrage verschuldigd is;

    • f.

      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, de eigen bijdragen voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget worden vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, het jaarlijks houden van cliëntervaringsonderzoeken en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 19. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat en onder welke voorwaarden deze kan worden verkregen.

Artikel 21. Tegemoetkoming meerkosten beperking of chronische problemen

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit deze tegemoetkoming bestaat en onder welke voorwaarden deze kan worden verkregen.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 22. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten over gedragingen van aanbieders (en hun medewerkers) ten aanzien van voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder aangaande maatwerkvoorzieningen die voor de cliënten van belang zijn.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 25. Evaluatie

Het college evalueert eenmaal per twee jaar het gevoerde beleid. Het college zendt hiertoe binnen zes maanden na evaluatie aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 26. Besluit en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik januari 2019.

Artikel 28. Overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Van het in lid 2 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 4. Beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017, geschieden op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017 die ten aanzien van de betreffende zaken hun rechtskracht behouden.

  • 5. Van het in lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 29. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lopik,

gehouden op 19 februari 2019,

De griffier,

MW. MR. G.M.G. DOLDERS

de voorzitter,

DR. L.J. DE GRAAF