Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening gemeentelijke bijstandsnormen

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening gemeentelijke bijstandsnormen

De Raad van de gemeente Lopik;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2003

Gelet op het bepaalde in de artikelen 147 en 149 Gemeentewet;

Besluit:

Vast te stellen de navolgende verordening:

VERORDENING GEMEENTELIJKE BIJSTANDSNORMEN  

Artikel 1

<vet>Hoofdstuk 1. Algemene begripsbepalingen</vet>

<vet>Artikel 1. Begripsomschrijving</vet>

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stbl. XXX)b. alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar tot 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij &#xE9;&#xE9;n van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;c. alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar tot 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij &#xE9;&#xE9;n van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;d. gehuwden: personen van 21 jaar tot 65 jaar die gehuwd zijn;e. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;f. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;g. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;h. woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;i. hoofdverblijf: het adres waar betrokkene woont;j. bijstandsnorm: het basisbedrag voor een alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden genoemd in artikel 21 van de wet.

  • 2.

    Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar tot 65 jaar die met een persoon van 21 jaar tot 65 jaar een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij &#xE9;&#xE9;n van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

  • 3.

    Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar tot 65 jaar die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4.

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 jaar tot 65 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5.

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontact, ofd. zij op grond van een registratie als bedoeld in artikel 3 lid 5, van de wet worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

<vet>Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm</vet>

<vet>Artikel 2</vet>

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande van 21 jaar of ouder of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komend(e) kind(eren) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in het artikel 25, tweede lid van de wet genoemd maximum bedrag.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is, de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemd maximum bedrag.

  • 4.

    Een ouder met een inwonend niet ten laste komend kind waarvan het inkomen lager is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande als genoemd in artikel 21, onder a. van de wet vermeerderd met de helft van het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet, kan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen met dat kind.

<vet>Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag</vet>

<vet>Artikel 3</vet>

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De gehuwden met een inwonend niet ten laste komend kind waarvan het inkomen lager is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande als genoemd in artikel 21, onder a. van de wet vermeerderd met de helft van het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet, die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen met dat kind.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de gehuwden de helft van het in het artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag

  • 4.

    De toeslag als bedoeld in artikel 2 wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar verlaagd teneinde te voorkomen dat de totale hoogte van de uitkering een belemmering vormt voor de aanvaarding van arbeid.

  • 5.

    De toeslag als bedoeld in lid 4 wordt voor een alleenstaande van 21 jaar in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, verlaagd met het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag.

  • 6.

    De toeslag als bedoeld in lid 4 wordt voor een alleenstaande van 21 jaar, wiens algemeen noodzakelijke kosten lager zijn dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, verlaagd met de helft van het in het artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag.

  • 7.

    De toeslag als bedoeld in lid 4 wordt voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd met de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag.

  • 8.

    De bijstandsnorm wordt verlaagd met de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft of hebben als gevolg van de woonsituatie.

  • 9.

    De toeslag als bedoeld in artikel 2 wordt voor een alleenstaande ouder die met betrekking tot zijn tot laste komende kinderen een co-ouderschap heeft, verlaagd met de helft van het in het artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag.

<vet>Artikel 4</vet>

  • 1.

    Het gestelde in artikel 2, tweede en derde lid en artikel 3 derde en zesde lid is niet van toepassing op:a. degene die een of meerdere personen met wie geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, voor hulp bij de dagelijkse verzorging in heeft wonen enb. de verzorgingsbehoevende(n) die inwoont/inwonen bij een of meerdere personen met wie geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.

  • 2.

    Wanneer, naast de verzorgingsbehoevende(n) en de verzorgende(n), nog meer andere, waarmee geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, is het gestelde in het eerste lid niet van toepassing met betrekking tot de uitkering van de verzorgende(n).

<vet>Hoofdstuk 4 Slotbepalingen</vet>

<vet>Artikel 5</vet>Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met toepassing van artikel 18 van de wet, af te wijken van het bepaalde in deze verordening.

<vet>Artikel 6</vet>Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

<vet>Artikel 7</vet>Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening gemeentelijke bijstandsnormen.

<vet>Artikel 8</vet>

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 01-01-2004.

  • 2.

    Deze verordening vervangt de verordening toeslagen en verlagingsbeleid Abw zoals is vastgesteld ingaande 1 januari 2001.

Aldus vastgesteld op de openbare raadsvergadering van 16 december 2003.

De voorzitter, De secretaris,

Toelichting 1 Nieuwe Toelichting

<vet>Artikelgewijze toelichting</vet>

<vet>Artikel 1, lid 1</vet>a. de wetDe Wet werk en bijstand zoals afgekondigd in Staatsblad nr. Deze wet kan worden afgekort als: Wwb

b. AlleenstaandeDegene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande. Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) en een gezamenlijke huishouding vormen niet als gehuwden worden aangemerkt. Wanneer zij wel als gehuwden aangemerkt zouden worden, dienden zij ook in elkaars levensonderhoud te voorzien. Bloedverwanten vanaf de tweede graad kunnen dus wel een gezamenlijke huishouding vormen.

c. Alleenstaande ouderDe omschrijving van het begrip alleenstaande ouder wijkt af van de omschrijving die de wet hanteert. De reden van de afwijking is gelegen in het feit dat de omschrijving van deze definitie in de wet niet volledig is. De wet zal hiertoe in een later stadium nog worden aangepast.De wettelijke definitie is in de verordening aangevuld met de zinsnede “tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad”. Het weglaten van deze zinsnede kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een alleenstaande ouder met inwonend kind als “gezamenlijke huishouding” wordt aangemerkt. Dit komt niet overeen met de bedoeling van de wetgever. Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar) , kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige zorg heeft voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel, zoals dat is vastgelegd in artikel 18 Wwb, vast te stellen welke landelijke norm op betrokkene van toepassing is.

d. GehuwdenIn het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven wie gelijkgesteld worden met gehuwden.e. KindHet gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip “kind”, zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

f. Ten laste komend kindOnder het “ten laste komend kind” wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

g. BelanghebbendeOnder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.h. WoningVoor het begrip “woning” dient aangesloten te worden bij de Wet individuele huursubsidie. Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.

i. HoofdverblijfIemand heeft zijn hoofdverblijf op het adres waar hij woont. In eerste instantie heeft iemand zijn hoofdverblijf op het adres waar hij op grond van artikel 1 van de Wet GBA staat ingeschreven. Uit dit artikel kan afgeleid worden dat het woonadres het adres is waar iemand het meeste zal verblijven. In artikel 10, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (boek 1) is de woonplaats als volgt omschreven: “De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede en bij gebreke van woonstede zijn werkelijk verblijf”.j. BijstandsnormDit is de basisnorm voor een alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden. Op deze basisnorm kan een toeslag verstrekt worden of een verlaging worden toegepast.

<vet>Artikel 1, lid 2</vet>De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt. Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd.Bloedverwanten in de eerste graad (ouder-kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding, bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder-kleinkind en broer-zus) kunnen wel onder de omschrijving vallen.

<vet>Artikel 1, lid 3</vet>De gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij is gehuwd, wordt als ongehuwde aangemerkt.

<vet>Artikel 1, lid 4</vet>Dit lid geeft een nader aanduiding van het begrip “gezamenlijke huishouding”. De definitie is ten opzichte van de oude definitie verduidelijkt. Zo is het criterium “duurzaam” vervallen, doch het gaat hierbij slecht om wijzigingen die ten doel hebben de huidige bepalingen te verduidelijken De reeds ontwikkelde jurisprudentie blijft derhalve van kracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder “het blijk geven zorg te dragen voor elkaar”.

<vet>Artikel lid 1, lid 5</vet>In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

<vet>Artikel 2, lid 1</vet>Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. De toeslag zoals aangegeven staat in artikel 2, eerste lid is afgeleid van het wettelijk minimumloon en bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van dat netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

<vet>Artikel 2, lid 2</vet>Artikel 30, tweede lid van de Wwb schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande van 21 jaar en ouder en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet. De maximale toeslag komt neer op 20%van het netto minimumloon. De artikelen 27, 28 en 29 Wwb geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen.

<vet>Artikel 2, lid 3</vet>Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden gesteld op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

<vet>artikel 2, lid 4</vet>Wanneer een ouder een inwonend kind heeft dat een inkomen heeft dat lager is dan de basisnorm voor een alleenstaande vermeerderd met de helft van de maximale toeslag, dan is er geen sprake van het kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van het kind.

<vet>Artikel 3, lid 1</vet>De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijke van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten wanneer zij de kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd.

<vet>Artikel 3, lid 2</vet>Wanneer gehuwden een inwonend kind hebben, dat een inkomen heeft dat lager is dan de basisnorm voor een alleenstaande vermeerderd met de helft van de maximale toeslag, dan is er geen sprake van het kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met dat kind.

<vet>Artikel 3, lid 3</vet>Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden gesteld op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

<vet>Artikel 3, lid 4</vet>De toeslag bedoeld in artikel 2 wordt voor een alleenstaande van 21 en 22 jaar op grond van artikel 29 Wwb verlaagd, omdat bij het verstrekken van de van toepassing zijnde toeslag, de hoogte van de totale bijstandsuitkering een belemmering vormt voor de aanvaarding van arbeid.

<vet>Artikel 3, lid 5</vet>De verlaging van de toeslag bedoeld in het vierde lid bedraagt voor een alleenstaande van 21 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, 20% van het netto minimumloon.

<vet>Artikel 3, lid 6</vet>De verlaging van de toeslag bedoeld in het vierde lid bedraagt voor een alleenstaande van 21 jaar, indien hij de algemene kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk kan delen met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het netto minimumloon.

<vet>Artikel 3, lid 7</vet>De verlaging van de toeslag bedoeld in het vierde lid bedraagt voor een alleenstaande van 22 jaar 10% van het netto minimumloon.

<vet>Artikel 3, lid 8</vet>De verlaging van de toeslag als gevolg van de woonsituatie bedraagt de helft van het maximum genoemd in artikel 25, tweede lid Wwb.

<vet>Artikel 3, lid 9</vet>De verlaging van de toeslag als bedoeld in artikel 2 van deze verordening bedraagt ingeval van co-ouderschap de helft van het maximum genoemd in artikel 25, tweede lid Wwb.

<vet>Artikel 4, lid 1</vet>Deze regeling geldt ook voor niet-bloedverwanten. De regeling is niet van toepassing indien de verzorgingsbehoevende(n) en verzorger(s) een gezamenlijke huishouding vormen. Dan worden zij immers geacht in elkaars levensonderhoud te voorzien.Zowel bij de verzorgingsbehoevende(n) als bij de verzorger(s) vindt geen korting op de basisnorm of de toeslag plaats.

<vet>Artikel 4, lid 2</vet>Wanneer er naast de verzorgingsbehoevende(n) en de verzorger(s) in dezelfde woning een of meerdere personen hun hoofdverblijf hebben, wordt er bij het vaststellen van de uitkering van de verzorger(s) wel rekening gehouden met het feit dat de woonlasten gedeeld kunnen worden. Degene die verzorgingsbehoevend is krijgt niet te maken met een lagere toeslag of een korting op de bijstandsnorm.

Of er sprake is van verzorgingsbehoevendheid wordt vastgesteld aan de hand van een medisch onderzoek. Er is sprake van verzorgingsbehoevendheid wanneer, indien er geen verzorging voor de verzorgingsbehoevende plaats zou vinden, opname in een instelling voor verpleging of verzorging noodzakelijk zou zijn.

<vet>Artikel 5</vet>Op grond van artikel 18 van de wet stemmen burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon of het betrokken gezin. Indien er op basis van het individualiseringsbeginsel aanleiding is om een basisnorm en/of toeslag te verlagen of verhogen, dan zijn burgemeester en wethouders hiertoe zelfs verplicht.

<vet>Artikel 8</vet>De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.