Regeling vervallen per 01-01-2020

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2019 gemeente Loppersum

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2019 gemeente Loppersum

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loppersum;

besluit

vast te stellen ''Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2019''

Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling.

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Algemeen gebruikelijk: Wanneer een dienst of product in betekenende mate wordt aangeschaft voor personen zonder beperking en financieel bereikbaar is voor personen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, al dan niet door reservering voor de kosten.

b. Pgb-werknemer: professional of iemand uit het sociaal netwerk die door de cliënt wordt ingekocht op basis van een pgb

c. Programma van Eisen: een lijst met eisen waaraan een materiele maatwerkvoorziening moet voldoen om de problemen of beperkingen voldoende te compenseren.

d. Protocol Gebruikelijke Zorg B en PV: Protocol Gebruikelijke Zorg CIZ versie 7.1 voor begeleiding en persoonlijke verzorging

e. Verordening: Verordening Wmo gemeente LOPPERSUM 2018

f. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

g. Wmo richtlijn indicatiestelling: Wmo richtlijn Indicatiestelling hulp bij het huishouden gebaseerd op het Protocol indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging van het CIZ april 2005

Voor overige begripsbepalingen wordt verwezen naar de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (te noemen: de wet), het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Verordening Wmo gemeente LOPPERSUM 2018

Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Onderzoek

1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

3. Bij het onderzoek is vaststelling van de identiteit aan de hand van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voldoende.

4. Indien de cliënt bekend is bij de gemeente, kan worden afgezien van het onderzoek zoals genoemd in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel.

5. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Artikel 5. Gesprek

1. Het college onderzoekt, conform hetgeen is gesteld in artikel 2.3.2 van de wet, in een gesprek met de cliënt of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

g. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekerings Wet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wet verschuldigd zal zijn, en

j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en informeert de cliënt over de verwerking van zijn persoonsgegevens en vraagt voor zover nodig aanvullende toestemming.

4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de Wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

2. Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

4. Het verslag met uitkomsten van het onderzoek, aangevuld met de opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt, vormen de basis voor het maatwerkplan.

5. Het college neemt het verslag mede als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

6. Het verslag kan als bijlage van en door ondertekening van een aanvraagformulier direct als aanvraag worden ingediend.

7. In het onderzoek wordt, indien van toepassing, gebruik gemaakt van de bepalingen van het Protocol Gebruikelijke Zorg CIZ B en PV en de Wmo richtlijn Indicatiestelling.

Artikel 7. Aanvraag

1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier.

Artikel 7A. Ondersteuningsplan en budgetplan .

1. Bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura, zal, indien mogelijk en passend, een ondersteuningsplan door de zorgaanbieder worden ingediend. In dit plan staat omschreven welke activiteiten door de cliënt en welke activiteiten door de aanbieder worden verricht. Het college stelt een format voor het ondersteuningsplan beschikbaar. Indien er geen format door de zorgaanbieder wordt gebruikt, bevat het ondersteuningsplan minimaal de volgende informatie:

a. het hoofddoel van de ondersteuning;

b. de wijze waarop dit doel behaald gaat worden, in SMART geformuleerde doelen en

c. de toepasselijke leefgebieden.

2. Bij het aanvragen van huishoudelijke ondersteuning kan het ingevulde protocol, zoals bedoeld in bijlage 1, als ondersteuningsplan worden beschouwd.

3. Bij het aanvragen van een maatwerkvoorzieningen in de vorm van PGB zal, indien mogelijk en passend, een budgetplan door de cliënt worden ingediend. In dit plan staat de arbeidsrechtelijke relatie tussen cliënt en aanbieder omschreven. Daarnaast vermeldt het plan de gemaakte tariefafspraken. Het college stelt een format voor het budgetplan beschikbaar.

Artikel 8. Advisering, informatieplicht en medewerking aan de beoordeling

1. Het college kan een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

2. De cliënt die een melding heeft gedaan of voor wie dat is gedaan dan wel een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet en de verordening en deze nadere regels. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

a. het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen, dan wel het college op een van te voren aangegeven moment toegang tot zijn woning te verlenen;

b. het meewerken aan een onderzoek door één of meer daartoe aangewezen deskundigen, daaronder zo nodig begrepen een lichamelijk of andersoortig onderzoek om de belemmeringen te kunnen vaststellen.

3. De cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

Artikel 9. De beschikking

1. Voor algemene voorzieningen verleent het college geen beschikking, tenzij de voorziening is geweigerd en betrokkene daarom verzoekt. Een algemene voorziening kan wel deel uit maken van het persoonlijk plan of ondersteuningsplan waarop een beschikking wordt afgegeven.

2. Voor een maatwerkvoorziening verstrekt het college een beschikking.

3. In de beschikking wordt de informatie- en medewerkingsplicht opgenomen als bedoeld in artikel 2.3.8 van de Wet.

4. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoons gebonden budget (pgb) wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

5. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. wat het beoogde resultaat van de te verstrekken voorziening is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. de beoogde resultaten welke andere (algemene) voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

d. gedurende welke periode een eigen bijdrage verschuldigd is;

e. hoe hoog het bedrag van de kostprijs van de voorziening is.

6. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking een programma van eisen vastgelegd waaraan de voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn. In dit programma van eisen is in ieder geval opgenomen:

a. voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

f. op welke wijze de client de voorziening moet terugbetalen of teruggeven als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt.

7. Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Pgb Algemeen.

Artikel 10 a. Het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (pgb)

1 Een Pgb wordt verstrekt, indien de aanvrager naar het oordeel van het college op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van diens vertegenwoordiger, voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake en de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit kan voeren.

2. Er sprake is van een redelijke waardering van belangen als bedoeld in het eerste lid als de aanvrager of diens vertegenwoordiger:

a. in staat is de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp van voldoende kwaliteit in de zin van artikel 2.3.6 lid2 onderdeel c van de Wmo 2015 kan kiezen, regelen en aansturen;

b. op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een Pgb en daarmee om kan gaan;

c. in staat is de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals in ieder geval een aanbieder uitzoeken die voldoende kwaliteit kan bieden in de zin van artikel 9 van de Verordening Wmo 2015, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen en het bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp.

3. Om te beoordelen of de aanvrager in staat is om de aan een Pgb verbonden taken als bedoeld in het eerste lid op verantwoorde wijze uit te voeren kan de door Per Saldo opgestelde zelf- test worden gebruikt. (http://www.pgb.nl/test-uzelf-pgb-iets-voor-u/zelftest)

Artikel 10. b Het niet verstrekken van een Pgb

1. Een Pgb wordt niet verstrekt bij:

a. overwegende bezwaren;

b. als er een ernstig vermoeden is dat de aanvrager of diens vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb;

c. als er sprake is van spoedeisende hulp;

d. als het bieden van een keuze voor een Pgb negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende individuele voorzieningen in natura. Dit geldt bijvoorbeeld voor het collectieve vervoer en opvang (voorheen vrouwenopvang en maatschappelijke opvang)

2. Van overwegende bezwaren of ernstig vermoeden van problemen met het omgaan met een Pgb kan sprake zijn in de volgende situaties indien de aanvrager geen vertegenwoordiger heeft of er bij de vertegenwoordiger sprake is van:

a. de belanghebbende/vertegenwoordiger is handelingsonbekwaam;

b. de belanghebbende/vertegenwoordiger heeft als gevolg van een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

c. er is sprake van schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek;

d. er is eerder misbruik gemaakt van het Pgb;

e. er is eerder sprake geweest van fraude.

Artikel 10.c Uitgesloten kosten Pgb

De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een Pgb:

a. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan indiening van de melding

b. Kosten voor bemiddeling;

c. Kosten voor het voeren van een Pgb-administratie;

d. Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een Pgb;

e. Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering

f. Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo 2015 valt;

g. Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorziening valt;

h. Reiskosten voor professionals die betaald worden op basis van het professionele tarief

Artikel 10. d. Ondersteuning uit het sociaal netwerk met een Pgb

In het keukentafelgesprek kan de cliënt aangeven dat hij een Pgb wil inzetten om zijn mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk te betalen. Het gaat dan om situaties waarin deze hulp de gebruikelijke (mantel-)hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Hierbij geldt de voorwaarde dat de mantelzorger niet overbelast raakt.

sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt

Nadere verplichtingen budgethouder.

Artikel 11. Nadere verplichtingen budgethouder

1. De budgethouder is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en toereikend te verzekeren.

2. In geval van een elektrische vervoersvoorziening en/ of elektrische rolstoel is de budgethouder verplicht een all-risk verzekering af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel.

3. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden. Voor de berekening van de afschrijving wordt waar mogelijk aansluiting gezocht bij de afschrijvingssystematiek als gehanteerd in de Aanbesteding hulpmiddelen 2014.

4. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Mocht na die tijd blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur verlengd.

5. Voor de vaststelling van afschrijvingstermijnen van hulpmiddelen, wordt gebruik gemaakt van de afschrijvingstermijnen zoals deze van toepassing zijn binnen geldende overeenkomst met de gecontracteerde hulpmiddelenleverancier.

Artikel 12. PGB niet hoger dan kostprijs in natura

1. Bij het vaststellen van het toe te kennen tarief voor een pgb-werknemer, wordt het tarief van de de pgb-werknemer toegekend voor zover dit niet hoger ligt dan het door het college vastgestelde tarief.

a. Voor zover het tarief hoger ligt dan het door het college vastgestelde tarief

i. wordt dit hogere tarief slechts toegekend wanneer de cliënt anders redelijkerwijs in het geheel geen toereikende maatwerkvoorziening in kan kopen;

ii. wordt het tarief toegekend dat door het college is vastgesteld waarbij de cliënt wanneer hij geen andere pgb-werknemer in wil huren zelf moet bijbetalen via de SVB.

2. De hoogte van een pgb voor een verstrekking wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de deze voorziening in natura zou zijn verstrekt.

a. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

b. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

c. De kostprijs voor onderhoud en verzekering wordt gelijkgesteld aan de tarieven die worden gehanteerd door gecontracteerde hulpmiddelenleverancier.

Artikel 13 Noodzakelijk bijkomende kosten pgb

1. Indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen client en pgb-werknemer kan bij het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget rekening worden gehouden met de volgende noodzakelijk bijkomende kosten bij diensten: werkgeverslasten, vakantiegeld, vakantievervanging reiskosten bij inzet sociaal netwerk ( € 0,155 per kilometer tot een maximale afstand van 25,5 kilometer enkele reis) en verlies pensioenrechten.

2. Bij het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget kan rekening worden gehouden met de volgende noodzakelijk bijkomende kosten bij andere maatwerkvoorzieningen dan diensten: onderhoudskosten en verzekering.

Artikel 14. PGB bij ziekte pgb-werknemer

Loondoorbetaling bij ziekte, vervanging bij ziekte en claims is verzekerd via de Sociale Verzekerings Bank (SVB).

Eigen Bijdrage.

Artikel 15. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.

1. Voor een maatwerkvoorziening is een eigen bijdrage verschuldigd.

2. De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening bedraagt niet meer dan de kostprijs van de voorziening. Onder de kostprijs wordt tevens verstaan de huursom per periode, te vermeerderen met de kosten van onderhoud en verzekering.

3. In afwijking van lid 1 is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

a. rolstoelvoorzieningen

b. kindvoorzieningen, niet zijnde een woningaanpassing.

c. verhuizingen

4. Voor de kostprijzen van de vastgestelde maatwerkvoorzieningen wordt aansluiting gezocht bij de kostprijzen zoals deze worden gehanteerd door de gecontracteerde aanbieders.

Eigen bijdrage per maatwerkvoorziening.

Artikel 16: Vervoer

1. Voor collectief vervoer is een bijdrage verschuldigd die gelijk is aan het tarief van het openbaar vervoer.

2. De bijdrage in de kilometervergoeding voor het Wmo-vervoer als maatwerkvoorziening wordt geïnd door de vervoerder.

Artikel 17: Huishoudelijke Ondersteuning (plus)

1. De kostprijs van huishoudelijke ondersteuning en huishoudelijke ondersteuning plus in Zorg In Natura (ZIN) wordt gesteld op het bedrag van de goedkoopste aanbieder in die productcategorie zoals vastgesteld door het college in het geldende besluit maatschappelijke ondersteuning.

2. De kostprijs van huishoudelijke ondersteuning en huishoudelijke ondersteuning plus in de vorm van een pgb is de hoogte van het persoonsgebonden budget

3. De te betalen eigen bijdragen voor ZIN worden door het CAK geïnd op basis van het aantal feitelijk gewerkte en gedeclareerde uren en het uur tarief.

Artikel 18. Begeleiding en Ondersteuning

1. De kostprijs van Begeleiding wordt gesteld op het bedrag van de goedkoopste aanbieder in die productcategorie zoals vastgesteld door het college in het geldende besluit maatschappelijke ondersteuning.

2. De kostprijs van Begeleiding in de vorm van een Pgb is de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Eigendom en bruikleen

Artikel 19. Voorzieningen in eigendom en/of bruikleen .

Voor voorzieningen die verstrekt worden in eigendom wordt een eigen bijdrage opgelegd, tot maximaal de kostprijs van de voorziening.

a) Voor voorzieningen in bruikleen wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt.

b) Indien gekozen wordt voor een eenmalig pg b in plaats van een voorziening in bruikleen, wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende een periode die overeenkomt met de gemiddelde levensduur van de voorzieningensoort waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

c) De eigen bijdrage mag nooit hoger zijn, dan de kostprijs van de voorziening.

No show tarief (para)medische advisering

Artikel 19A. No Show tarief (para)medische advisering

1. De inwoner kan een afspraak voor een thuisbezoek van de (para)medisch adviseur uiterlijk 24 uur van te voren annuleren of verschuiven.

2. Wanneer de cliënt niet thuis blijkt ten tijde van de afspraak, of deze binnen 24 uur voor de afspraak afzegt, kan een no-show tarief worden berekend aan de inwoner.

Maatwerkvoorzieningen

Artikel 20. Algemene bepaling

De omvang van maatwerkvoorzieningen voor diensten wordt zoveel mogelijk vastgesteld in resultaten, uren, minuten, etmalen en/of dagdelen.

Huishoudelijke ondersteuning (plus)

Artikel 21 Huishoudelijke ondersteuning

1.Een persoon met beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden als hij door zijn belemmeringen, rekening houdend met de beschikbaarheid van de gebruikelijke hulp en onverplichte mantelzorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort.

2.Er kan ook hulp bij het huishouden geboden worden als deze kortdurend, al dan niet in verband met het tijdelijk ontbreken van mantelzorg, noodzakelijk is.

Artikel 22. Soort, omvang en vorm van de huishoudelijke hulp

1. Hulp bij het huishouden wordt als maatwerkvoorziening verstrekt als huishoudelijke ondersteuning (HO) of huishoudelijke ondersteuning plus (HO+). Daarbij geldt dat:

a. HO een maatwerkvoorziening is waarbij geheel of gedeeltelijk activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen. De cliënt is in staat tot zelfregie over de planning en organisatie van de activiteiten;

b. HO+ een maatwerkvoorziening is waarbij geheel of gedeeltelijk activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen met inbegrip van hulp bij de organisatie van het huishouden aangezien de cliënt zelf niet in staat is regie over zijn huishouding te voeren.

2.Het college hanteert de Wmo richtlijn indicatiestelling om vast te stellen of de persoon als bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort;

Begeleiding Individueel, Begeleiding Groep en Kortdurende Opvang.

Artikel 23. Criteria individuele begeleiding Basis en speciaal

1. Een cliënt in kan aanmerking komen voor individuele begeleiding als:

a. De cliënt ondersteuning nodig heeft bij of met het oefenen met vaardigheden en handelingen, of

b. De cliënt ondersteuning nodig heeft inzake het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, of

c. De cliënt ondersteuning nodig heeft bij het aansturen van zijn of haar gedrag, of

d. Toezicht op de cliënt nodig is

Artikel 24. Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Een cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als:

a. de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en

b. de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

Artikel 25. Algemene voorziening dagbesteding met beperkte ondersteuning

Het college draagt zorg voor de aanwezigheid van algemene voorzieningen met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers

Artikel 26. Maatwerkvoorziening Begeleiding Groep basis en speciaal

1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep als:

a. de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; of

b. daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

2. Een cliënt kan, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als:

a. de cliënt ondersteuning nodig heeft inzake het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en

b. de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of

c. daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

3. Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep speciaal als:

a. de aanvrager als gevolg van een aandoening of beperking zwaar regieverlies ondervindt met als gevolg langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven, en

b. er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is.

Vervoersvoorzieningen.

Artikel 27. Vervoersvoorziening

1. Een cliënt kan aanspraak maken op een vervoersvoorziening als hij belemmeringen ondervindt in de zelfredzaamheid, het lokaal participeren en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

2. De maatwerkvoorziening voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 28. Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

a. collectief vervoer;

b. een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

c. een scootmobiel;

d. autoaanpassingen;

e. een pgb voor aantoonbare meerkosten voor het gebruik van een eigen auto, indien voor de belanghebbende het collectief vervoer geen adequate oplossing vormt.

Artikel 29. Collectief vervoer

1. Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.

2. Met het collectief vervoer kan een cliënt zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat, indien dit door het college beschikt is, medisch noodzakelijke persoonlijke begeleiding bij het gebruik van het collectieve vervoer gratis meereist;

3. Het college kan, indien daar in specifieke gevallen noodzaak toe bestaat, het aantal verplaatsingen maximeren.

4. Met het collectief vervoer kunnen pashouders kunnen vanaf 1 januari 2015 reizen in een gebied van 25,5 kilometer rondom het woonadres. Boven dit geldende maximaal te reizen aantal kilometers geldt het commerciële tarief van de door de gemeenten gecontracteerde vervoerder.

5. Op jaarbasis kan in beginsel maximaal 2500 kilometer worden verreden.

6. Het tarief bedraagt een opstaptarief van € 0,89 en € 0,157 per kilometer.

7. De stad Groningen en specialistische instellingen als bijvoorbeeld Beatrixoord en Visio te Haren vallen als puntbestemming binnen het bereik van het collectief vervoer. Ook de bestemming Ommelander Ziekenhuis geldt als puntbestemming.

8. Indien begeleiding groep en/of Kortdurend Verblijf als maatwerkvoorziening is geïndiceerd, en belanghebbende niet in staat in om op eigen kracht de voorziening te bereiken dan:

a. dient bij ZIN de aanbieder van begeleiding groep en/of Kortdurend Verblijf zorg te dragen voor vervoer en mag geen gebruik gemaakt worden van de collectief vervoerspas

b. Geldt voor pgb dat een bedrag van € 7,50 (zonder rolstoel) of € 19,00 (indien gebruik dient te worden gemaakt van een rolstoel tijdens het vervoer) toegevoegd per etmaal.

Artikel 30. Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

1. Een vervoersvoorziening bij een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan bestaan uit:

a. de aanpassing van een fiets;

b. een voor de cliënt niet algemeen gebruikelijke fiets ;

c. een rolstoelfiets of handbike;

2. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in het vorige lid indien:

a. zijn beperking het gebruik van een gewone fiets of een aankoppelfiets onmogelijk maakt en

b. hij zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen.

3. Voor een kind kan een vervoersvoorziening tevens bestaan uit een individueel aangepast fietszitje of fietsaanhanger als een standaard voorziening niet mogelijk is.

Artikel 31. Eigen vervoer

1. Voor zover de cliënt vanwege beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of van het collectief vervoer voor sociaal en/of recreatief vervoer en daardoor aangewezen is op eigen vervoer dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op een bedrag van € 0,157 per kilometer, tot maximaal 2500 kilometer op jaarbasis.

2. Het Pgb mag niet worden ingezet voor vervoer van en naar Begeleiding Groep en/of Kortdurend Verblijf

Rolstoel

Artikel 32. Rolstoel voorziening

1. Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking komen als een rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen.

2. De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

a. een handbewogen rolstoel;

b. een elektrische rolstoel;

c. individuele aanpassingen aan de rolstoel;

d. rolstoelaccessoires;

e. een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

3. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een sportrolstoel of een vastframe handbike indien het sporten zonder deze voorziening onmogelijk is.

Woonvoorzieningen.

Artikel 33. Woonvoorziening

1. Een cliënt kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte. Bij de aanvraag om een woonvoorziening dient de mogelijkheid tot verhuizing als oplossing te worden beoordeeld (primaat van verhuizen).

2. Een woonvoorziening wordt verstrekt in natura of in de vorm van een pgb ten behoeve van de woonruimte waar de persoon met beperking woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

3. Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:

a. verhuiskosten;

b. een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

c. roerende woonvoorzieningen;

d. overige woonvoorzieningen.

4. Een traplift wordt beschouwd als een roerende woonvoorziening.

Artikel 35. Verhuiskosten

1. De verhuiskosten worden verstrekt indien:

a. de woonruimte voldoet aan het programma van eisen, zoals die zijn gesteld in de beschikking en

2. Geen vergoeding voor verhuiskosten wordt verstrekt indien :

a. een persoon met beperking voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

b. een persoon met beperking verhuist naar een instelling voor langdurige zorg waar hij zorg ontvangt op grond van de Wet langdurige zorg

c. een persoon niet verhuisd is naar een voor de persoon meest geschikte of eenvoudig aanpasbare woning.

d. Het gaat om kosten voor duurzame gebruiksgoederen en witgoed

Artikel 36. Bouwkundige of woontechnische woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen

1. Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld als de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, dan wel bij roerende woonvoorzieningen op basis van de geldende prijsafspraken op basis van de aanbesteding hulpmiddelen. Het budget wordt, indien noodzakelijk, verhoogd met de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie voor zover de voorziening geen vast onderdeel vormt van de woning.

Overige woonvoorzieningen

Artikel 37. Tijdelijke huisvesting

1. Als richtlijn geldt dat de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, die door de cliënt moet worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn eigen woonruimte of door de cliënt nog te betrekken woonruimte maximaal € 500,00 per maand voor de periode van maximaal 6 maanden.

2. De vergoeding als bedoeld in het eerste lid, wordt alleen uitgekeerd over de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor aantoonbare dubbele woonlasten komt te staan.

3. Op deze vergoeding is de eigen bijdrage niet van toepassing.

Artikel 38. Huurderving

De tegemoetkoming voor huurderving voor woningeigenaren bedraagt de kale huur van de woonruimte per maand gedurende maximaal 7 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 39. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar die een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen de periode waarop het pgb van toepassing is verklaard, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. Het restbedrag van de kostprijs van de voorziening dient te worden terugbetaald.

Intrekking beschikking en terugvordering

Artikel 40. Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een maatwerkvoorziening

1. Het college kan een besluit geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van de cliënt wijzigen als:

a. niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen zoals opgenomen bij of krachtens de Wet;

b. de persoon met beperking of Wettelijk vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

c. de voorziening onjuist was of ten onrechte is verstrekt en de belanghebbende dit wist of behoorde te Weten;

d. uit onderzoek blijkt dat de cliënt geen gebruik maakt van een aan hem verstrekte voorziening en naar alle waarschijnlijkheid de komende twee maanden ook geen gebruik zal maken van deze voorziening;

e. de cliënt zijn verplichtingen op grond van de Wet , de verordening en daarop gebaseerde regelgeving onvoldoende nakomt en daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld;

f. het Persoonsgebonden Budget niet of niet volledig of voor een ander doel is aangewend waarvoor het is verstrekt;

g. het persoonsgebonden budget drie maanden na toekenning nog niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening.

2. De intrekking of wijziging van het besluit tot verlening van een voorziening werkt terug tot en met het tijdstip waarop deze voorziening is verleend of de situatie, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan, tenzij anders is bepaald.

Artikel 41. Terugvordering

1. In geval een besluit tot verstrekking van een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van de cliënt is gewijzigd, kan het college het ten onrechte betaalde persoonsgebonden budget dan wel de in natura verstrekte voorziening terugvorderen.

2. Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen kunnen worden verhoogd met de Wettelijke rente.

Kwaliteitseisen

Artikel 42. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1. De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

2. Een voorziening wordt in elk geval:

a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,

b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

d. verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

3. De kwaliteit van voorzieningen die met een pgb worden ingekocht, moeten zoveel mogelijk aan de dezelfde kwaliteitseisen voldoen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

4. Voor de onderwerpen Begeleiding, Kortdurend Verblijf en Vervoer naar deze voorzieningen voor Zorg in Natura staan de kwaliteitseisen in het procesdocument “contractering uitvoerders Ommelander Samenwerkingsmodel’’.

5. Voor de kwaliteitseisen voor Pgb's wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het toetsingskader voor kwaliteit zoals opgesteld door de toezichthouders die zijn aangesteld door het college conform artikel 6.1 en 6.2 van de Wmo.

6. De Kwaliteitseisen voor Huishoudelijke ondersteuning en hulpmiddelen zijn opgenomen in de betreffende aanbestedingsdocumenten.

Overige Bepalingen

Artikel 43. Waardering mantelzorgers.

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een kadobon ter waarde van € 50,- op voorwaarde dat de mantelzorger geregistreerd staat als mantelzorger (langer dan drie maanden en acht uur of meer per week) bij SW&D. De peildatum is 1 juli van het kalenderjaar waarover de uitkering plaatsvindt.

Artikel 44. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen.

Het college heeft aan artikel 16 van de Verordening Wmo 2015 invulling gegeven middels separate regeling in het minimabeleid.

Artikel 45. Meldcode (huiselijk) geweld en kindermishandeling

1. De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

2. De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

3. Het college kan aangeven uit welke elementen een meldcode in ieder geval dient te bestaan.

Artikel 46. Calamiteiten en geweld

1. De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar onverwijld melding van:

a. iedere calamiteit die bij het verlenen van een voorziening heeft plaatsgevonden;

b. geweld bij de verstrekking van de voorziening.

2. Onder calamiteit wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid.

3. Onder hulpverlener wordt verstaan iedere medewerker van een aanbieder.

Artikel 47. Verklaring omtrent gedrag van medewerkers

Het college kan van een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, eisen dat deze in het bezit is van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken.

Artikel 48. Klachtregeling.

1. Indien er over de uitvoering van dienstverlening van gecontracteerde aanbieders klachten bestaan, dan is in eerste aanleg de klachtenprocedure van de betreffende aanbieder van toepassing;

2. De gemeente wordt door de aanbieder schriftelijk in kennis gesteld van de aard van de klacht en de wijze van klachtafhandeling;

3. Indien afhandeling van de klacht via de klachtprocedure niet tot resultaat leidt, dan kan de klager zich wenden tot de gemeente voor verdere afhandeling.

Artikel 49. Betrekken ingezetenen bij beleid.

De gemeente betrekt in het beleidsproces het advies van de Adviesraad Sociaal Domein. De Adviesraad Sociaal Domein kan aan het college gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen.

Inwerkingtreding en citeertitel.

Artikel 50. Inwerkingtreding en citeertitel.

1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2019.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2019.

3. De nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2017-2 worden ingetrokken per 1 januari 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 10 december 2018 door het college van de gemeente Loppersum,

mr. J.W.M. Engels, burgemeester.

J.H. Bonnema, secretaris.

Toelichting nadere regels Wmo 2018

Deze nadere regels maatschappelijke ondersteuning vormen een nadere uitwerking van de Verordening Wmo 2017 en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Waar een onderdeel uit de nadere regels onbedoeld afwijkt van hetgeen geregeld is in Verdragen, jurisprudentie, Wet of verordening, dan is de betreffende bepaling onverbindend. Waar in dit document de Wmo 2015 wordt aangehaald, wordt gesproken over de Wet. Waar de Verordening Wmo 2015 wordt aangehaald, wordt gesproken over (de) Verordening.

In de Wet is het uitgangspunt dat de gemeente zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning en zorg draagt voor de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Wanneer een inwoner met een beperking op eigen kracht, met behulp van de inzet van sociale netwerken en het gebruik van algemene en/of voorliggende voorzieningen onvoldoende zelfredzaam is of onvoldoende kan participeren, draagt de gemeente zorg voor maatschappelijk ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening.

In deze regeling en in de toelichting wordt steeds gesproken over cliënt waarbij steeds gesproken wordt over "hem" of "zijn". Vanzelfsprekend worden hiermee niet enkel mannelijke cliënten bedoeld maar is enkel voor deze vorm gekozen vanwege de leesbaarheid van de tekst. Daar waar "hem" en "zijn" staat kan ook gelezen worden "zij" en "haar".

Begripsbepalingen

Hieronder worden voor de leesbaarheid van dit document de begripsbepalingen uit de wet herhaald. Dit is informatief. Mocht de wet wijzigen, dan geldt de actueel geldende versie van de wet en niet de tekst zoals hieronder vermeld.

– aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

– algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

– AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1;

– begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

– beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

– beroepskracht: natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder;

– burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

– CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

– calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;

– CIZ: het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

– cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

– cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

– college: college van burgemeester en wethouders;

– dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan;

– gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

– geweld bij de verstrekking van een voorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft;

– huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

– huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger;

– hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

– kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

– maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

– maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

– mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

– Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

– opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

– participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

– persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

– persoonsgegevens, bijzondere persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens;

– Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);

– sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

– toezichthoudende ambtenaar: persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2;

– vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

– vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de Jeugdwet;

– voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

– woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

– zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Artikel 1.

Algemeen gebruikelijk: Die beoordelingscriteria kunnen worden onderverdeeld .

Ten eerste is de vraag of de zaak op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. De criteria om dit te beoordelen zijn:

• het gaat om een zaak die normaal in de handel te verkrijgen is;

• die zaak wordt ook door niet-gehandicapten aangeschaft en gebruikt;

• de zaak is niet extreem duur, ook als die wordt vergeleken met zaken met een vergelijkbare functie.

Ten tweede is het de vraag of een zaak, zie op zichzelf als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, ook voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een zaak die op zich algemeen gebruikelijk is, kan in bepaalde individuele situaties niet algemeen gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld:

• bij een plotselinge noodzaak om tot de aanschaf van de voorziening over te gaan;

• als gevolg van de omstandigheid dat de ziekte of gebrek het nodig maakt om over te gaan tot een plotselinge vervanging van voorheen adequate zaken die normaal gesproken (nog) niet aan vervanging toe zouden zijn;

• bij een noodzaak tot gelijktijdige aanschaf van meerdere, algemeen gebruikelijke zaken;

• de noodzaak om op grond van de beperking over te moeten gaan tot de aanschaf van een duurdere voorziening dan gebruikelijk, die te belastend is voor het

budget;

• in situaties waarin mensen met een beperking door aanzienlijke (aantoonbare) meerkosten in verband met die beperking, een besteedbaar inkomen hebben dat onder de voor hen geldende bijstandsnorm ligt.

Ook is het mogelijk dat een te verstrekken voorziening een algemeen gebruikelijke component heeft. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat bij aanpassing van een oude badkamer of keuken ook gedeeltelijke reguliere renovatie plaatsvindt, die normaal gesproken voor eigen rekening van de eigenaar zou komen.

Artikelen 2 tot en met 9. Procedure bepalingen

Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 moeten gemeenten onder meer regelen op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De Wmo 2015 regelt in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 al de nodige zaken, waar bij het opstellen van de nadere regels rekenschap van gegeven moet worden. Een reden om een deel van deze wettelijke bepalingen het desondanks toch in het besluit op te nemen, kan gevonden worden in een meer volledig beeld te willen schetsen van het proces en de rechten en plichten van de cliënt.

Globale beschrijving werkwijze

Vanaf de melding begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen. De gemeente maakt een afspraak voor een gesprek in het kader van het onderzoek. Dit gesprek vindt zo mogelijk plaats samen met de gemachtigde, mantelzorger en desgewenst familie, indien aanwezig. Het gesprek is tevens de start voor het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en persoonskenmerken. Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente de cliënt wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning (amendement100) en op de mogelijkheid een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen. Daarvoor krijgt de cliënt 7 dagen de tijd die binnen de afhandelingstermijn van 6 weken van het onderzoek valt (amendement 70). De gemeente betrekt dat plan bij het gesprek.

Mantelzorgers worden waar mogelijk bij het onderzoek betrokken. Het college krijgt de opdracht om behalve de mogelijkheden ook de grenzen aan de belastbaarheid en zijn behoefte aan ondersteuning te bepalen (artikel 2.3.2. d). (amendementen 60 en 87) Een gesprek is niet altijd nodig, bijvoorbeeld wanneer de cliënt al bekend is bij de gemeente en het een vervolg(aan)vraag betreft. Denk aan een aanpassing aan een reeds geleverde rolstoel. Het registreren van de melding is in dit geval wel van belang omdat de termijn van zes plus twee weken (voor afhandeling van de aanvraag) dan gaat lopen. Van het gesprek of onderzoek wordt altijd een verslag gemaakt. Dit is onderdeel van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Cliënt kan tijdens het gesprek middels een aanvraag formulier een ondertekende aanvraag indienen, zodat het verslag niet als nog ondertekent hoeft te worden. Het verslag moet een weergave zijn van de uitkomsten van het onderzoek. De cliënt kan aangeven dat hij dit verslag niet wenst te ontvangen. De gemeente kan het verslag tevens opvatten als een plan waarin het arrangement van voorzieningen en afspraken is neergelegd. In dat geval zullen gemeente en cliënt het verslag beiden moeten ondertekenen. Het wetsvoorstel regelt niet hoe lang het onderzoek geldig is. Indien na het gesprek en het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet de cliënt daarvoor een aanvraag indienen. Mits ondertekend, kan het verslag eventueel ook als aanvraag dienen.

Het college moet binnen twee weken op de aanvraag beslissen, wanneer de melding zes weken voor de aanvraag is gedaan . Uitstel is mogelijk, op voorwaarde dat de cliënt daarvan tijdig op de hoogte is gesteld. Een periode van twee weken is mogelijk omdat het onderzoek reeds is afgerond. Artikel 2.6.3. van de Wmo 2015 maakt het mogelijk dat het college de vaststelling van de beschikking kan mandateren aan een aanbieder (amendement nr. 63)

Artikel 2 Melding

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding registreert en onderzoekt.

Dit artikel bepaalt dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Niet iedere melding hoeft bevestigd te worden. Een persoon kan met een bepaalde inlichting voldoende zijn geholpen, of kan worden doorverwezen indien direct blijkt dat zijn hulpvraag niet onder de Wmo valt.

Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding wel onder de Wmo valt en niet kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 3. Clientondersteuning.

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. In artikel 1.1.1, eerste lid van de wet is in de definitie van cliëntondersteuning bepaald dat deze onafhankelijk is. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos en onafhankelijk is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid van deze nadere regels.

Art. 5

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening, dan wel in de nadere regels, in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In artikel 1 lid b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Lid 3. Voorheen stond in dit artikel dat het college de cliënt om toestemming vroeg voor het verwerken van zijn persoonsgegevens. Nu in de wet al de bevoegdheid is opgenomen voor het verwerken van de essentiële persoonsgegevens, gaat het in de praktijk vaak niet meer om het vragen van toestemming maar slechts om het informeren over de verwerking. Daarom is ervoor gekozen om de formulering van deze bepaling te wijzigen.

In enkele gevallen kan toestemming nog wel nodig zijn, wanneer het gaat om het verwerken van gegevens waarvoor nog geen wettelijke bevoegdheid is of waarvoor ondubbelzinnige toestemming nodig is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verwerken van gegevens omtrent de gezondheid zoals bedoeld in art. 5

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Wanneer duidelijk is dat een aanvraag zal worden ingediend, kan dat alvast middels de invulling en ondertekening van een aanvraag formulier, Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Artikel 7. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Een aanvraag hoeft niet te worden ondertekend. Wel kan een aanvrager tekenen voor toestemming in formatie bij derden op te vragen.

Soms kan van een aanvraag van een maatwerkvoorziening worden afgezien wanneer de gemeente de maatwerkvoorziening middellijk of onmiddellijk zonder eigen bijdrage ter beschikking van de cliënt stelt. Een voorbeeld is het weghalen van drempels in een huurwoning van een corporatie met wie de gemeente een overeenkomst heeft gesloten om de drempel op verzoek van de huurder weg te halen. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een rolstoelpool zou daar ook van een aanvraag kunnen worden afgezien.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Artikel 7A. Ondersteuningsplan en budgetplan.

In zowel het format als een vormvrije aanvraag, moeten de hoofddoelen, als vermeld in het eerste lid, worden verwerkt.

Voorbeelden van hoofddoelen zijn:

• Zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen

• De financiële administratie op orde hebben

• Zelfstandig kunnen wonen

• De mantelzorger ontlasten, bv. doordat de client naar een dagbesteding gaat etc.

Het hoofddoel van de ondersteuning wordt geformuleerd in het gesprek tussen client en Wmo consulent.

In de wijze waarop dit gerealiseerd gaat worden, moeten concrete acties worden benoemd volgens het SMART model. Dit proces vindt plaats tussen gekozen aanbieder en client.

SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden.

Specifiek: Het doel wordt concreet omschreven. Waar wordt aan gewerkt? Het specifieke kan afgeleid worden uit het hoofddoel dat is gesteld.

Meetbaar: Wanneer is het doel gehaald? Waar kan dat uit afgeleid worden?

Acceptabel: Ervaart de client niet teveel druk als dit doel wordt nagestreefd? Is uitvoering van het plan met andere zaken in het leven te combineren?

Realistisch: Is het doel voor de cliënt haalbaar? Zit er uitdaging in (in het geval van activerende begeleiding) of wordt er voor gezorgd dat de client het vol kan houden en eventuele verslechtering uitgesteld wordt of dragelijker is (in het geval van ondersteunende begeleiding)?

Tijdsgebonden: In het doel staat hoeveel keer per periode de actie wordt uitgevoerd en wanneer het doel bereikt moet zijn. Dit laatste kan samenhangen met de einddatum van de indicatie. Bijvoorbeeld:

Elke week gaan we 1 keer met de bus naar de markt, waarbij de client elke week een taak extra doet tov de week daarvoor. Na een half jaar kan hij zelfstandig met de bus.

In het derde lid gaat het om een document waaruit blijkt wat de arbeidsrelatie is en welke vergoeding cq loon de ingehuurde aanbieder krijgt.

Artikel 8. Advisering

Het is goed denkbaar dat het proces van hulpvraag tot beslissing mogelijk is zonder externe advisering. Soms is de ondersteuningsvraag en de voorziening die daarvoor is aangewezen voldoende duidelijk. Het college kan in andere gevallen advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het verplicht. Het college hecht aan het belang van een onafhankelijke advisering, zodat voorkomen wordt dat het aanbod van de instelling bepalend wordt voor het advies. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliёnt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. De informatieplicht heeft onder meer betrekking op de gezondheidssituatie, werk, het inkomen of een verhuizing. Indien de situatie is veranderd kan dit invloed hebben op de verstrekte voorziening. In de toekenningbeschikking staat de informatieplicht uitdrukkelijk opgenomen.

Artikel 9. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliёnt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliёnt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget.

Het tweede lid sub a dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK

Pgb.

Artikel 10 Het niet verstrekken van een Persoonsgebonden budget.

Het eerste lid geeft aan in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Bij de volgende drie situaties zijn deze overwegende bezwaren in ieder geval aan de orde.

a. Indien een indicatie is afgegeven voor collectief vervoer kan in plaats hiervan geen persoons- gebonden budget worden verstrekt. Het overwegende bezwaar is dat als de mensen de keuze hebben tussen collectief vervoer en persoonsgebonden budget het draagvlak onder het collectief vervoer zodanig zal verminderen dat dit niet in de huidige vorm kan blijven voortbestaan. Dit zou de instandhouding van het vervoersysteem in gevaar kunnen brengen en de vervoersvoorziening voor de gemeente onnodig kostbaar, zo niet onbetaalbaar, maken. Alleen wanneer niet deelgenomen kan worden aan het collectief vervoer kan een individuele aanvullende vervoersvoorziening worden verstrekt, zoals een PGB.

b. Bijvoorbeeld mensen in een ernstige schuldensituatie of verslavingsproblematiek zonder hulp van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1 van de wet of wanneer deze hulp niet nog beschikbaar komt.

c. Wanneer de gemeente de ondersteuning van de aanbieder lumpsum heeft ingekocht, vormt de inkoop met een pgb extra inkomsten voor die aanbieder boven op de lumpsum. Zonder pgb zou de aanbieder zonder extra inkomsten in natura moeten leveren. Wanneer met een pgb dezelfde ondersteuning van deze aanbieders wordt ingekocht of zal worden ingekocht verstrekt de gemeente geen pgb: zij heeft deze immers al via de lumpsum in natura ingekocht. Wanneer de budgethouder bij een andere aanbieder wil inkopen of andere ondersteuning wil inkopen dan kan dat weer met een pgb.

Artikel 11 Nadere verplichtingen budgethouder.

Naast deze verplichtingen zijn ook de voorwaarden die SVB stelt aan de budgethouder van toepassing in verband met de invoering van het trekkingsrecht voor Pgb.

Artikel 12. Hoogte van het Pgb.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Indien de belanghebbende bij een instelling of zzp-er diensten wil inkopen met een pgb dan geldt dat het pgb tarief 70% bedraagt van het van toepassing zijnde ZIN-tarief. Hierbij moet worden opgemerkt dat de belanghebbende hiermee, conform vigerende jurisprudentie, wel gelijkwaardige en kwalitatief goede zorg moet kunnen inkopen. Het feitelijke percentage kan hierdoor verschillen van 70 tot 100% van het geldende ZIN-tarief.

Art 13 noodzakelijk bijkomende kosten Pgb

In dit artikel wordt uitgelegd welke kosten in het Pgb worden meegenomen. Dit betekent dat de cliënt die een Pgb aanvraagt, in het opvragen van offertes of bij prijsafspraken met dienstverleners in ieder geval rekening houdt met deze kostencomponenten.

Art 14 Pgb bij ziekte Pgb werknemer

De loondoorbetaling bij ziekte en verzekeringen voor aansprakelijkheid en rechtsbijstand is geregeld via de SVB. De vervanging tijdens ziekte is een verantwoordelijkheid van de klant zelf, hij/zij maakt zelf afspraken met de vervangende hulp.

Op de website van de SVB staat meer informatie over beide onderwerpen:

Vergoeding loondoorbetaling bij ziekte

https://www.svb.nl/int/nl/pgb/u_en_uw_zorgverlener/uw_zorgverlener_is_ziek_of_zwanger/uw_zorgverlener_is_ziek/

Verzekeringen schade en rechtsbijstand

https://www.svb.nl/int/nl/pgb/u_en_uw_zorgverlener/wat_als_uw_zorgverlener_schade_oploopt_of_veroorzaakt/

Eigen Bijdrage.

Artikel 15. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, en pgb’s.

Lid 3: De Wmo biedt geen mogelijkheid om op deze voorzieningen een Eigen Bijdrage te heffen.

Nadere regels Eigen Bijdrage per maatwerkvoorziening.

Artikel 16 tot en met 19.

In deze artikelen worden een aantal maatwerkvoorzieningen nader toegelicht. Het betekent dat op genoemde voorzieningen, met uitzondering van de voorzieningen uit artikel 15 lid 4 van dit besluit, een eigen bijdrage wordt geheven. De hoogte van de kostprijs wordt vastgelegd in het financieel besluit en dit bedrag zal als grondslag dienen voor de berekening van de Eigen Bijdrage voor die voorziening.

Nadere regels per voorziening.

Artikel 20. Algemene bepaling

Zie toelichting artikel 5, het gesprek: “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

Begeleiding Individueel, Begeleiding Groep en Kortdurende Opvang.

Artikel 23, 24 en 26.

Voor een eerste uitwerking van deze begrippen, wordt verwezen naar het contracteringsdocument van het Ommelander Samenwerkingsmodel. De operationalisering van deze begrippen wordt verder uitgewerkt in beleidsregels.

Artikel 27: Vervoer

Een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen moet de mogelijkheid bieden om op jaarbasis maximaal 1500-2000 kilometer af te leggen. In de gemeente is de bovengrens, gelet op het landelijke karakter van het gebied, gesteld op 2500 km. Van deze begrenzing kan (tijdelijk) worden afgeweken indien er sprake is van een meer omvangrijke vervoersbehoefte als gevolg van bijvoorbeeld bezoek aan een partner in terminaal ziek stadium.

Er zijn situaties bekend waarbij het collectief vervoer dagelijks zeer frequent wordt gebruikt. Dit intensieve vervoer is en moeilijk planbaar en zeer kostbaar voor alle betrokken partijen. In voorkomende gevallen kan het dan ook nodig zijn om een gebruiker te maximeren in zijn dagelijkse vervoersfrequentie. Dit middel kan alleen toegepast worden indien duidelijk is dat de vervoersbehoefte beter planbaar is en het aannemelijk is dat er geen directe noodzaak bestaat voor de zeer frequente ritten.

Bij de vaststelling van de omvang van de vervoersbehoefte dient rekening te worden gehouden met de voorzieningen die belanghebbende zelf kan treffen ter voorziening in zijn vervoersbehoefte en in hoeverre ten dele gebruik kan worden gemaakt van algemene voorzieningen als het reguliere OV.

Artikel 28. Soorten vervoersvoorzieningen.

Onder b. De term ‘door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen’ moet niet te letterlijk worden opgevat. Zo kan hieronder bijvoorbeeld ook een driewielfiets met hulpmotor vallen.

Onder e. Bij meerkosten gaat het om de extra kosten die toe te wijzen zijn aan ziekte of handicap. Waar de richtlijnen van het NIBUD toegepast kunnen worden, wordt dit gedaan.

Artikel 30. Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Een groot deel van de door spierkracht voortbewogen vervoersmiddelen zijn algemeen gebruikelijk en door personen met een beperking te gebruiken. Zo zijn onder andere de tandemmet, de spartamet, de snorfiets, de fiets met trapondersteuning en de fiets met lage instap algemeen gebruikelijk.

Artikel 32. Rolstoel.

Geen rolstoel wordt verstrekt als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen in voldoende mate een oplossing bieden voor het dagelijkse verplaatsingsprobleem. Bij de verstrekking van een rolstoel wordt onder meer rekening gehouden met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de persoon.

Artikel 33. Woonvoorziening.

Bij problemen in en rond de woning gaan we behoudens uitzonderingen uit van het voeren van een huishouding in een zelfstandige woonruimte. Onder zelfstandige woonruimte wordt verstaan een woonruimte met eigen (afsluitbare) voordeur en huisnummer, een eigen badkamer en eigen kookgelegenheid.

Bij een aanvraag voor een woonvoorziening wordt ook beoordeeld of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Het eerste lid geeft het zogenaamde primaat van verhuizen weer. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat de persoon in aanvaardbare mate moet worden gecompenseerd. Bij de beoordeling van het primaat van verhuizen wordt rekening gehouden met alle individuele omstandigheden. Bij de afweging wordt onder meer betrokken de woonomgeving, de financiële gevolgen van de verhuizing, sociale omstandigheden en de beschikbaarheid van een andere woning. Ook moet duidelijk zijn dat de beperkingen door een verhuizing kunnen worden gecompenseerd binnen een medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad en de mogelijkheid om te verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Artikel 35.Verhuiskosten.

Indien er een medische noodzaak is om te verhuizen wordt in de beschikking een programma van eisen toegevoegd waaraan de nieuwe woning dient te voldoen. Hiermee wordt voorkomen dat verhuisd wordt naar een ongeschikte woning.

Artikel 39 terugbetaling bij verkoop.

Met dit artikel wordt beoogd om kapitaalvernietiging te voorkomen. Deze zogenaamde anti-speculatie bepaling verplicht de woningeigenaar bij verkoop tot terugbetaling van de eventuele meerwaarde ten gevolge van de woningaanpassing verminderd met de afschrijving. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is. Het restbedrag wordt gerelateerd aan de afschrijvingstermijn van de voorziening.

Artikel 42 Kwaliteitseisen.

De kwaliteitseisen voor het Pgb worden eerst aan het toetsingskader Zorg in Natura gelinkt zoals opgesteld door de toezichthouders in de gemeente Delfzijl, Appingedam en Loppersum. Wanneer het toetsingskader Pgb zoals opgesteld door de toezichthouders door de colleges is vastgesteld, krijgt dit document voorrang op het ZIN document.