Marktverordening gemeente Losser 2011

Geldend van 20-07-2011 t/m heden

Intitulé

Marktverordening gemeente Losser 2011

De  raad van de gemeente Losser; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Losser, d.d. 21 juni 2011; gelet op artikel 147, eerste lid, alsmede artikel 149 van de Gemeentewet; overwegende dat het wenselijk is regels te stellen voor een ordelijk verloop van de markt(en); BESLUIT: vast te stellen de volgende

1. Verordening op de warenmarkt(en) voor de gemeente Losser 2011 en

2. de daarbij behorende en al zodanig gewaarmerkte Toelichting op de onder 1. ge-   noemde verordening. VERORDENING OP DE WARENMARKT(EN) VOOR DE GEMEENTE LOSSER 2011

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. markt: de door het college ingestelde warenmarkt;

b. standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

c. vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

d. dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

e. standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

f. standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

g. vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

h. wachtlijst: de lijst van gegadigden voor een vaste standplaats;

i. anciënniteitlijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats;

j. marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

k.   college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser.

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling

1. Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

a. het aantal standplaatsen;

b. de afmetingen van de standplaatsen;

c. de opstelling en indeling van de markt;

d. welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.

2. Het college kan voor de markt vaststellen:

a. een lijst met artikelengroepen of branches;

b. een maximumaantal standplaatsen per branche.

Artikel 3 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

1. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

Hoofdstuk 2 BEPALINGEN OVER VERGUNNINGEN

Artikel 5 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 6 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college.

Artikel 7 Intrekking vaste standplaatsvergunning

1. Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

a. op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

b. bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 7 van het marktreglement van de gemeente Losser de vergunning wordt overgeschreven.

2. Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 6 genoemde vereisten.

3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 7 van het marktreglement van de gemeente Losser is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

Hoofdstuk 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 7 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

c. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 9 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

c. niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

d. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 10 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

b. zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

c. niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

Artikel 11 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met een geld-boete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 12 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 13 Overgangsbepalingen

1. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Marktverordening gemeente Losser 2003 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Marktverordening gemeente Losser 2003 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 14 Inwerkingtreding en intrekking oude regeling

1.  Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

2.  De bij besluit van 18 december 2003 vastgestelde Marktverordening gemeente Losser 2003 is per datum van inwerkingtreding van de in het eerste lid vermelde verordening ingetrokken.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Marktverordening gemeente Losser 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 12 juli 2011. De griffier,       De voorzitter,

Nota-toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

op de Marktverordening gemeente Losser 2011. Grondslag en belang verordening

In artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de ge-meente nodig acht.

Artikel 160 van de Gemeentewet regelt de overheveling van de gemeentewettelijke be-stuursbevoegdheden aan het college. Hieronder valt de bevoegdheid om jaarmarkten of ge-wone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen (artikel 160, eerste lid, aan-hef en onder h, van de Gemeentewet). De marktverordening beoogt de gemeentelijke belan-gen te beschermen. Het gaat hier om belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezond-heid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (ver-keers)veiligheid binnen de gemeente. Inhoud

Hoofdstuk 1 van de marktverordening bevat een aantal algemene bepalingen die betrekking hebben op de markt in zijn geheel. Hoofdstuk 2 bevat een aantal bepalingen dat van belang is voor de vergunningaanvraag en de vergunningverlening aan een rechtspersoon (een or-ganisatie) die is belast met de organisatie van de markt. Hoofdstuk 3 bevat de straf-, over-gangs- en slotbepalingen. Toepassing

In het geval een gemeente over meer dan één markt beschikt, is deze verordening op elk van deze markten afzonderlijk van toepassing. Uiteraard dient dan de tekst van de verorde-ning hierop te worden aangepast. Instellen marktcommissie voor en door het college

Veel gemeenten kennen een marktcommissie die het college adviseert in marktaangelegen-heden. De samenstelling en werkwijze dient het college nader uit te werken. Afhankelijk van de gemeentelijke omstandigheden verdient een marktcommissie meer of minder aanbeve-ling. Om het draagvlak te vergroten, zou het college commissieleden kunnen laten verkiezen door de markthandelaren. Dienstenrichtlijn

[Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 be-treffende diensten op de interne markt, PB L376/36, 27 december 2006]

De Europese Dienstenrichtlijn is op 28 december 2006 in werking getreden met als doel de nog bestaande belemmeringen van het vrije verkeer van diensten op te heffen. Zo is over de vrijheid van vestiging (hoofdstuk 3) bepaald dat lidstaten de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in beginsel niet afhankelijk mag stellen van een vergunningstelsel (arti-kel 9).

Ook voor gemeenten zal dit gevolgen hebben: zij moeten binnen 3 jaar door middel van een screening nagaan of hun regelgeving in overeenstemming is met de bepaling van de richtlijn en deze zonodig aanpassen. Voor de voorliggende marktverordening heeft de VNG de screening gedaan.

Allereerst is gekeken of de verordening een dienst regelt, die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. Het begrip ‘dienst’ moet worden uitgelegd als ‘dienstverrichting welke gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt’ en sluit hiermee aan bij artikel 50 EG en de interpre-tatie van het EG Hof van Jusititie. De marktverordening regelt de warenmarkt; het gaat dus om de verkoop van goederen. Derhalve bevat deze verordening geen bepalingen omtrent de toegang tot of de uitoefening van een dienst en valt daarmee buiten de werkingsfeer van de Dienstenrichtlijn en hoeft er niet verder te worden gescreend. Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een ver-gunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening wordt overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000   schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Bij de vergunningverlening met betrek-king tot de markt dient een gemeente hier rekening mee te houden. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefini-eerd. Onder c is het begrip vaste standplaats opgenomen. Door gebruik van het woord ‘per-soon’ in plaats van het begrip ‘ambtenaar’ bij de begripsomschrijving van marktmeester on-der j kan een niet-ambtenaar ook tot marktmeester worden aangewezen.

Artikel 2. Inrichting van de markt; branche-indeling

De in dit artikel opgenomen bevoegdheden zijn niet uitgewerkt, maar als aandachtspunten in het modelbesluit opgenomen, zodat iedere gemeente de gewenste uitwerking kan geven aan de bepalingen. Hierbij verdient het aanbeveling dat gemeenten hiertoe de Handreiking vei-ligheid markten als basis hanteren. Deze handreiking is een uitgave die tot stand is gekomen met behulp van de HBD, CVAH en de VNG, en opgesteld door het onderzoeks- en adviesbu-reau SGBO in 2008. De handreiking geeft richtlijnen voor maatregelen voor zowel gemeen-ten als ondernemers.

Op grond van het eerste lid, onder a, stelt het college het aantal standplaatsen op de markt vast met onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor de consumenten. Het aantal branches is in principe onbeperkt, tenzij het gaat om een gespecialiseerde markt.

Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt reke-ning gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (kraam of ook andere verkoopmaterialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. Naast de traditionele (huur)kraam onderscheidt de Centrale vereniging voor de ambulante handel (CVAH) bijvoorbeeld de instantkraam, de ver-rijdbare kraam en de verkoopwagens. De onder b genoemde afmetingen van de stand-plaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen. Het tweede lid is facultatief bedoeld. Het schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplie-den per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consu-ment.

Artikel 3. Nadere regels

De raad kan er voor kiezen een marktverordening op hoofdlijnen vast te stellen en daarbij verschillende zaken door het college laat regelen. Het college kan er ook voor kiezen be-leidsregels in plaats van nadere regels vast te stellen.

Met de herziening is er voor gekozen om de verordening in te korten en een gedeelte van de bepalingen over te hevelen naar een marktreglement. Op grond artikel 3 is het college be-voegd deze nadere regels te stellen.

Beleidsregels versus nadere regels

Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Verder kan het college nadere regels stellen op grond van art. 3 van de marktverordening. Voor alle duidelijkheid: beleidsregels zijn algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden (zie de definitie in art. 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleids-regels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan een uitzondering op een be-leidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inheren-te afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk. Artikel 4. Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente. Zie ook de inleiding bij deze toelichting onder Grondslag en belang verordening.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 11 is eveneens van toepassing. Hoofdstuk 2. Bepalingen over vergunningen Artikel 5. Standplaatsvergunning

De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunning-houder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn ver-bonden (artikel 4). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.

De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college vergunning daarvoor is verleend. Iedere andere wijze van verkopen op mark-ten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen, die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien. Artikel 6. Vereisten

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting was het wenselijk de indieningvereisten uit de mo-delmarktverordening 2003 eens nader onder de loep te nemen. In dat kader zijn de voor-heende geldende verplichtingen tot het overleggen van de inschrijving in het handelsregister en de CRK-kaart (registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor (CRK) bij het Hoofd-bedrijfschap Detailhandel (HBD) komen te vervallen. Deze vereisten veroorzaakten onnodig veel administratieve lasten voor de aanvrager, terwijl het niet in verhouding stond tot het te dienen doel. Daarnaast dienden deze inschrijvingen ook niet het doel, waarmee wordt be-oogd markten te houden. De inschrijvingen zien op economische aspecten en dit valt buiten de huishouding van een gemeente.

In plaats daarvan is nu slechts het vereiste van een handelingsbekwaam natuurlijk persoon opgenomen, die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Hiermee is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten en wordt voorkomen dat rechts-personen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke per-soon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.

In het kader van deregulering is in 2008 ook het modelaanvraagformulier gescreend op on-nodige administratieve lasten. De VNG heeft samen met Egem een digitaal aanvraagformu-lier ontwikkeld. Hiermee kan de aanvraag worden vereenvoudigd . Het is wenselijk dat even-tuele papieren formulieren voor wat betreft de vraagstelling worden aangepast aan het Egem-formulier. Artikel 7. Intrekking vaste standplaatsvergunning

Als de in het eerste lid genoemde gronden zich voor doen, wordt altijd tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning overgegaan. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdhe-den (‘kan’ betekent: is bevoegd, dat wil zeggen is niet verplicht) genoemd ten aanzien van de vergunning.

Bij dag- en standwerkersplaatsen ligt intrekking van de vergunning minder voor de hand. Daarom is deze bepaling beperkt tot de vaste standplaatsvergunning. Ten aanzien van dag-plaatsen en standwerkersplaatsen zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 10. Hoofdstuk 3. Straf-, overgangs- en slotbepalingen Artikel 8. Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

In artikel 8 worden de gronden genoemd op basis waarvan een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. De zinsnede ‘Onverminderd het bepaalde in artikel 7’ geeft aan dat ook de intrekking op grond van artikel 7 een punitieve sanctie is. Het verdient aanbeveling een sanctiebeleid vast te stellen waarin wordt aangegeven in welke gevallen de vergunning wordt geschorst dan wel ingetrokken.

Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrek-king of schorsing wordt overgegaan.

In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt. M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Recht-bank Amsterdam van 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om deze intrekkings- of schorsingsgrond op te nemen. De Afdeling overwoog in deze zaak dat inge-volge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverorde-ning’. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag wor-den gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’. Voor alle duide-lijkheid wijzen wij erop dat deze uitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalings-verplichtingen op basis van publiekrechtelijke regelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijke betalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.

Artikel 9. Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

In artikel 8 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats ge-regeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste standplaat-sen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellij-ke verwijdering (artikel 10) ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkers-plaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dag-plaatshouder of standwerker.

In dit artikel 9 is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats.. In de beschikking tot uitsluiting moet worden aange-geven om hoeveel dagen het gaat (maximaal vier) en om welke concrete dagen.

Het in onderdeel d genoemde kan worden opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders of standwerkers. Zie verder de toelichting onder artikel 8, onderdeel c. Artikel 10. Onmiddellijke verwijdering

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maat-regelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktveror-dening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 10 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuurs-dwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opge-treden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 10 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schrifte-lijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situa-ties.

Onderdeel c is gewijd aan de niet-actieve standwerker. Duidelijk kwam in het COM de wens naar voren om dergelijke ‘verkapte stille kramers’ aan te kunnen pakken. Artikel 11. Strafbepaling

Ten aanzien van de in artikel 11 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) in-houdt. Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de organisatie betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Artikel 12. Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een per-soon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze be-voegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Het ligt voor de hand de marktmeester als toezichthouder aan te wijzen. Door toevoeging van de marktmeester is verzekerd dat deze na beëdiging als opsporingsambtenaar kan fun-geren.

Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aan-wijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eer-ste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewo-ne opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder op grond van artikel 26 is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbe-voegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambte-naar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal. Artikel 13. Overgangsbepalingen

Een overgangsregeling als hier opgenomen, achten wij noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen. Het is van belang oude rechten te eerbiedigen. Indien de gemeente bestaande wachtlijsten en anciënniteitslijsten heeft, dient hiervoor apart overgangsrecht te worden gecreëerd. Artikel 14. Inwerkingtreding en intrekking oude regeling

Op 1 janauri 2005 is de Tijdelijke referendumwet (Trw) vervallen. Dit brengt met zich mee dat voor algemeen verbindende voorschriften de regeling uit artikel 142 van de Gemeentewet weer van toepassing is. Deze bepaalt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen. Er is geen argu-ment om te wachten met de inwerkingtreding van de verordening op de achtstedag na be-kendmaking. De wet bidt de ruimte de inwerkingtreding te vervroegen tot de dag na die van de bekendmaking. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de veror-dening in werking treedt. De marktverordening is een besluit van het gemeentebestuur (de raad) op overtreding waar-van straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhou-den (artikel 139 Gemeentewet). Wel is van belang dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet). In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafvordering terugwerkende kracht te verlenen. Artikel 15. Citeertitel

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling. Bijlage: artikelgewijze jurisprudentie.

Bijlage: Artikelsgewijze jurisprudentie: Artikel 2.

- ABRS 4 december 2002, nr. 200200350/1/H3, JG 03.00 , m.nt. M. Geertsema. Het besluit van het college tot toevoeging van een artikelgroep of branche op de markt is een algemeen verbindend voorschrift (a.v.v.). Het betreft hier de wijziging van een gemeentelijke, bindende regeling, met externe werking en een algemeen karakter, zodat het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb aan bezwaar en beroep in de weg staat.

- Rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht - Bloemenmarkt Amsterdam - 14 augus-tus 2001, JG 02.0013 m.nt. H. Borburgh. De Mededingingswet is niet van toepassing op overheidshandelen dat (primair) strekt tot het behartigen van een algemeen (publiek) belang van niet-economische aard en dat kan worden herleid tot of gerelateerd aan (andere) taken en bevoegdheden van het betrokken overheidsorgaan. De gemeente is op dit terrein geen ondernemer.

- Vz. Rb. Maastricht, 14 november 2003, LJN: AN8555, AWB03/1497. Branchebesluit is in beginsel niet appelabel. Het kan echter wel in het kader van een beroep tegen een con-creet, verzoekster rechtsreeks in haar belang betreffend besluit beoordeeld worden. Bran-chering is niet ongebruikelijk, zodat de gevolgen in beginsel tot het normale bedrijfsrisico be-horen.

- ABRS 28 februari 2000, JG 00.0130 m.nt. M. Geertsema, GS 7118, 4 m.nt. H.H., JB 2000, 114 m.nt. J.M.E.D.) Een besluit tot vaststelling van het aantal standplaatsen op de markt, opstelling, indeling en afmetingen is als algemeen verbindend voorschrift niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Het betreft hier niet een besluit waarin nader naar tijd, plaats of object de toepasselijkheid van in de verordening reeds besloten liggende normen worden bepaald, maar de vaststelling van zelfstandige normen.

- ABRS 18 mei 1995, JG 95,0363 m.nt. R. Timmermans, inzake de wijziging van het aantal standplaatsen per branche). De regels ten behoeve van een brancheverdeling lenen zich voor herhaalde toepassing. De brancheverdeling is daarmee aan te merken als een al-gemeen verbindend voorschrift. Op grond van de Awb is bezwaar en beroep hiertegen uitge-sloten.

- Rechtbank Dordrecht, 30 mei 1997, JG 97.0205 m.nt. M. de Jong, inzake het weren van een markavan;

- ABRS 16 januari 1997, JG 97.0208, inzake de indeling van de markt. Teneinde de orde op de markt te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden gecreëerd dat voor het handeldrij-ven met verkoopwagens afzonderlijke gedeelten van het marktterrein kunnen wor-den aan-gewezen. Artikel 3:

Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 juli 1994, JG 95.0133, m.nt. A.B. Engberts, AB (1994) 698 m.nt. R.M. van Male. Artikel 5:

Met de verplichting de standplaats persoonlijk in te nemen strookt niet de gebruikmaking van een ontheffing om rond te gaan met koffie en dergelijke op het marktterrein. (ABRS 20 janua-ri 1998, jbMarkten bladzijde 9) Artikel 6:

ABRS 18 april 1995, JG (1995) 91, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon. Artikel 7:

Hoewel wettelijke grondslag ontbreekt voor intrekking van standplaatsvergunning, mag het college deze vergunning intrekken wegens een administratieve fout, mits hierbij algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. In casu was de intrekking niet in strijd met deze beginselen. (ABRS 12 december 2001, JB 2002, 27 m.nt. C.L.G.F.H.) Artikel 8:

- ABRS 15 augustus 2001, JU 021011. Terechte voorwaardelijke tijdelijke schorsing van marktstandplaats wegens overtreding van Reglement warenmarkten Den Haag. Stand-plaatshouder is tevoren diverse malen gewaarschuwd. Opgelegde sanctie is niet onevenre-dig zwaar. Schorsingsregime is niet onverbindend wegens strijd met art. 156 Gemeentewet.

- Vz. Rb.‘s-Gravenhage 28 maart 2007, LJN: BA2568, AWB07/2195. Schorsing van de marktvergunning in verband met vermeende bedreiging van een medewerker van de Dienst Stadsbeheer. Van in een telefoongesprek gebruikte bedreiging kan niet worden ge-zegd dat het belang van de openbare orde van de makrt in het geding was. In casu staat de schorsing niet in redelijke verhouding tot de gedane uitlatingen.

- ABRS 30 maart 2001, AB 2001, 189 m.nt. L.D. De intrekking van een standplaats-vergunning op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam voor een week is een maatregel met een punitief karakter die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch de enkele omstandigheid dat de strafrechter betrokkene een taakstraf heeft opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het bestuursorgaan reeds daarom niet tot het opleggen van een maatre-gel mocht overgaan. De opgelegde maatregel moet zelfstandig op evenredigheid worden beoordeeld. De Afdeling neemt voor dat oordeel mede in aanmerking dat het bestuursorgaan een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt. Niet kan worden gezegd dat deze maatregel niet in een redelijke verhouding staat tot het wangedrag. Het geven van slechts een waarschuwing staat niet alleen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding, maar maakt ook de handhaving van de verordening illusoir.

- Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schor-sen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuurs-recht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.

- Rb. Middelburg 1 september 2005, LJN: AU5267, AWB 04/932. Schorsing kan als een punitieve sanctie worden aangemerkt. Dit brengt met zich mee dat ten aanzien van de relevante feiten die aan de waarschuwingen ten grondslag liggen hoge eisen worden ge-steld, zoals een deugdelijk sanctiebeleid.

- ABRS 8 september 2004 , LJN: AQ9962, rolnr: 200308336/1. Waarschuwingen al dan niet mondeling, gebaseerd op een op schrift gesteld en bekend gemaakt sanctiesys-teem, worden aangemerkt als besluiten in de zin van de Awb. Artikel 14:

Het besluit van de raad tot vaststelling van de Marktverordening is terecht aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge art. 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep en daaraan voorafgaand bezwaar openstaat. (ABRS 21 augustus 2000, AB 2001, 345 m.nt. L.D.)