Regeling vervallen per 01-01-2013

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

De raad van de gemeente Losser;   gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser van 17 augustus 2010,   gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ; besluit vast te stellen de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

b. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

c. de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

d. uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

e. uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag, bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ;

f. maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

g. inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

h. benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

i. belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

j. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

1.Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

2.Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Hoogte en duur van de maatregel

1.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

2.Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

3.De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

1.Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2.Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3.Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de datum waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

2.Indien de uitkering over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden al is betaald, wordt in afwijking van het eerste lid de maatregel toegepast met ingang van de eerst volgende maand.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

1.Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging uit de hoogste categorie.

2.Er is sprake van samenloop van gedragingen als twee of meer gedragingen plaats hebben gevonden binnen een periode van een kalendermaand.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ en de inlichtingenplicht op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. het niet of niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan voor zover dat niet heeft geleid tot ten onrechte of te veel betaalde bijstand;

2.Tweede categorie:

a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

3.Derde categorie:

a. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

b. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

1.Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

a. vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

2.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

3.Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wanneer aan betrokkene in de afgelopen 24 maanden, te rekenen vanaf datum besluit, niet eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven voor een gedraging van de eerste categorie zoals genoemd in artikel 8 lid 1 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 10 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

1.Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

2.De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

3.Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen drie maanden nadat het besluit is genomen.

Artikel 11 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

1.Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

2.De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

3.Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid uiterlijk binnen drie maanden nadat het besluit is genomen.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2.Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 15% van de uitkeringsnorm;

b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 25% van de uitkeringsnorm;

c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 50% van de uitkeringsnorm;

d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de uitkeringsnorm.

3.Van een maatregel wordt afgezien:

a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

1.Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de uitkeringsnorm geheel of gedeeltelijk verlaagd, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

2.Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

3.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, zich opnieuw zeer ernstig misdraagt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 14 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2010.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 september 2010. de griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting Nota-toelichting

Algemeen Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004. De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico. Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien. In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Er is alleen een verschil in terminologie. Bij de Wet werk en bijstand (WWB) is er sprake van een verlaging en bij de IOAW en IOAZ van een maatregel. Verder zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) voor onbepaalde tijd te weigeren. Dit is van toepassing als het gaat om het weigeren algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid waardoor er een beroep op de IOAW/IOAZ moest worden gedaan. In het geval van weigeren van uitkering voor onbepaalde tijd, herbeoordeelt het college de opgelegde maatregel binnen drie maanden, net zoals dit in binnen de Wet werk en bijstand gebeurt.      Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht. Onder c. de IOAW/IOAZ Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden. Onder f. maatregel In afwijking van de WWB wordt ook het voor onbepaalde tijd (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak. Onder g. inkomen Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip. Onder i. belanghebbende Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt. Artikel 2 Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. Artikel 3 Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de uitkeringsnorm. Artikel 4 Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen. Artikel 5 tot en met 7 Deze artikelen zijn identiek aan hetgeen hierover in de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand is opgenomen. Artikel 8 Ten opzichte van de Afstemmingsverordening WWB zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot (gedeeltelijke) weigering van de uitkering voor onbepaalde tijd. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen. Artikel 9 Voor de hoogte van de maatregelpercentages per gedraging is aansluiting gezocht bij de percentages zoals deze in de Afstemmingsverordening WWB staan. Artikel 10 In het eerste lid is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering (gedeeltelijk) in eerste instantie voor onbepaalde tijd te weigeren. Wordt hiervoor gekozen, dan zal het college de maatregel binnen drie maanden heroverwegen of er sprake moet zijn van voortzetting van de maatregel of het stoppen van de maatregel indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Artikel 11 In deze bepaling is de mogelijkheid die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk te weigeren uitgewerkt, wanneer belanghebbende weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Artikel 12 In dit artikel is opgenomen hoe hoog de maatregel is, wanneer er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting waardoor de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. De inhoud is identiek aan het desbetreffende artikel in de Afstemmingsverordening WWB. Artikel 13 Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. De gemeente kan alleen een maatregel toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ. In het artikel wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW/IOAZ (bijvoorbeeld een reintegratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden: - Verbaal geweld (schelden); - Discriminatie; - Intimidatie (uitoefenen van psychische druk); - Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); - Mensgericht fysiek geweld; - Combinatie van agressievormen. Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 14 Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 15 Deze bepaling spreekt voor zich.