Regeling vervallen per 28-12-2018

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Losser houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp Losser 2017

Geldend van 27-07-2018 t/m 27-12-2018

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Losser houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp Losser 2017

De raad van de gemeente Losser;

  • gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 januari 2017

  • gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 [en 8.1.1, vierde lid,] van de Jeugdwet;

  • gezien de ingediende zienswijze en het advies van de Participatieraad van d.d. 16 januari 2017.

overwegende dat:

  • a.

    - de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en bij de jeugdige zelf ligt; - dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

  • b.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

  • c.

    over de wijze waarop de hoogte van een persoons- gebonden budget (pgb) wordt vastgesteld,

  • d.

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

  • e.

    regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering

  • f.

    en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

- het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden een persoonsgebonden budget verstrekt kan worden voor het betrekken van jeugdhulp van een persoon die behoord tot het sociale netwerk van de aanvrager;

besluit

vast te stellen de verordening Jeugdhulp Gemeente Losser 2017

Hoofdstuk 1 : Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • het college: het college van burgemeester en wethouders (als bedoeld in artikel 34 van de Gemeentewet) van de gemeente Losser;

  • andere voorziening: voorziening niet vallend onder de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • CJG: Centrum voor Jeugd en Gezin; uitvoeringsorganisatie die door de gemeente belast is met de uitvoering van ondersteuning aan inwoners die (tijdelijk) problemen ondervinden met hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar geven. Bijvoorbeeld hulp bij het eten en drinken, wassen en aankleden of koken en schoonmaken.

  • gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 7;

  • hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in art. 2.3, eerste lid, van de wet;

  • individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als genoemd in artikel 2, tweede lid;

  • melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 5, eerste lid;

  • overige voorziening: overige voorziening als genoemd in artikel 2, eerste lid;

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de jeugdige of zijn ouders , dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken Dit budget wordt door de Sociale verzekeringsbank namens de gemeente aan deze derden uitgekeerd;

  • wet: Jeugdwet.

  • Jeugdhulp: hulpverlening die is bestemd voor jongeren met problemen, veelal in de vorm van het bieden van bescherming en opvang of van extra begeleiding en opvoeding.

  • ondersteuningsplan: een plan van aanpak met daarin in ieder geval de te bereiken doelen en daarvoor benodigde ondersteuning. Onder dit ondersteuningsplan wordt ook het hulpverleningsplan verstaan zoals bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • familiegroepsplan: een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan gericht op het gewenst resultaat voor de hulpvraag;

  • Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp; het door het college vast te stellen besluit Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp Losser 2017, zijnde een besluit van het college, waarin op grond van deze verordening nadere regels worden gesteld.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende (algemeen toegankelijke) overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Informatie en opvoedadvies;

    • b.

      Preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning individueel;

    • c.

      Preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;

    • d.

      Ondersteuning vanuit CJG;

      • -

        kortdurende ondersteuning;

      • -

        casemanagement.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Specialistische jeugdzorg ambulant;

    • b.

      Specialistische jeugdzorg intramuraal;

    • c.

      Jeugd-GGZ (generalistische basis-GGZ, specialistische GGZ);

    • d.

      Enkelvoudige ernstige dyslexiezorg;

    • e.

      Pleegzorg;

    • f.

      Specialistische dagbehandeling en verzorging van jeugd met een lichamelijke, verstandelijke en/of zintuigelijke beperking.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente, indiening hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toekenning van een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening. Voor gebruikelijke zorg wordt geen voorziening toegekend.

  • 2. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aIs bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen en ouders die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks wenden tot de betreffende instelling die deze voorziening aanbiedt.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via huisarts, jeugdarts of medisch specialist

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat jeugdhulp nodig is.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het gesprek , bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders, aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument ter inzage als bedoel in artikel 1 van de van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek, en in voorkomend geval, een ondertekend familiegroepsplan wordt door het college als aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.

Artikel 9. Toekenning individuele voorzieningen

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag en plan bedoeld in artikel 8, tweede lid, wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;

  • 2. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, is afgegeven.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs – 10% van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

    • b.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • c.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen.

  • 2. De hoogte van het tarief is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 3. Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van professionele hulpverleners en van niet-professionals en stelt bij nadere regels de hoogte van een pgb voor een professional en niet-professional vast. In de beleidsregels Jeugdhulp worden nadere voorwaarden gesteld aan die personen die behoren tot de categorie professional en niet-professional.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken inclusief het beoogde resultaat;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval tevens vastgelegd:

    • a.

      dat de bekwaamheid van de aanvrager is getoetst en dat het pgb passend wordt geacht;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d.

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het te verstrekken pgb plaatsvindt;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb,

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a tot en met e, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 14. Vertrouwenspersoon

Het college wijst jeugdige of ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijk vertrouwenspersoon.

Artikel 15. Klachtenregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Losser.

Artikel 16. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de Inspraakverordening Losser.

  • 2. Het college stelt de betrokken adviesraad van het college, zijnde de Participatieraad Losser, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. Het college voorziet hierbij de Participatieraad van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

Artikel 17. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18. Nadere regels

  • 1. Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college in nadere regels Jeugdhulp stellen.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp Losser 2017.

  • 3. De Verordening Jeugdhulp 2015 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 maart 2017,

griffier,

voorzitter,

Toelichting verordening Jeugdhulp Losser 2017

Algemene toelichting

Aanleiding

Om de zorg voor de jeugd van 0-18 jaar te verbeteren en dichter bij de bewoners te organiseren heeft het kabinet besloten deze per 1 januari 2015 onder te brengen bij de gemeente door de “Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen”, kortweg Jeugdwet genoemd. Vanaf 2015 is de gemeente, naast de huidige taken op het gebied van preventie en jeugdgezondheidszorg, verantwoordelijk voor:

  • de toegangstaken van de voormalige Bureaus Jeugdzorg;

  • het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)/ Veilig Thuis Twente (VTT);

  • de jeugdzorg in het vrijwillig kader, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering; de JeugdzorgPlus, voorheen de gesloten jeugdzorg;

  • de jeugd-ggz/ Infantcentrum voor jongeren met psychische of psychiatrische problematiek;

  • de ondersteuning van jongeren met een (licht) verstandelijke beperking (jeugd-lvb).

 

Met deze verordening stelt de gemeenteraad, in lijn met de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 van de Jeugdwet regels op over:

  • de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten.

 

Hierbij dient rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

  

Artikelsgewijze toelichting

 

Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen en delegatie

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van de verordening.

De Jeugdwet onderscheidt drie typen voorzieningen. Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2 van deze verordening.

 

Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 en verder.

De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normale spraakgebruik. De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 5) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 9.

 

Onder gebruikelijke zorg valt de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar geven. Bijvoorbeeld hulp bij het eten en drinken, wassen en aankleden of koken en schoonmaken. In de beleidsregels Jeugdzorg staat nader omschreven wat onder gebruikelijke zorg wordt verstaan.

 

Het gesprek is het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen. Dit kunnen in de praktijk ook meerdere gesprekken zijn. De uitvoering van deze gesprekken wordt door het college gemandateerd aan het CJG.

 

Als de uitkomst van het gesprek is dat een individuele voorziening wordt ingezet, wordt een ondersteuningsplan opgesteld met daarin de te bereiken doelen en de benodigde ondersteuning. In het geval dat een jeugdige of zijn ouders zelf een persoonlijk plan aanleveren, kan dit worden gezien als ondersteuningsplan (zie artikel 8).

 

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

 

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’.

In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de

Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de Jeugdige of zijn ouders’.

 

Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de

jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

 

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1°.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2°.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3°.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

 

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

 

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

 

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.

In artikel 2 lid 1 worden de vrij-toegankelijke voorzieningen genoemd. Onderdeel hiervan is sociaal team, waardoor iedere jeugdige met een hulpvraag of zijn ouder door het sociaal team kan worden geïnformeerd/geholpen zonder dat hiervoor een beschikking nodig is.

 

Voor de niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 3 en 5) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 4) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

In artikel 2 lid 2 is bepaald voor welke voorzieningen dit geldt.

 

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

 

De gemeente Losser kiest ervoor om mogelijke aanpassingen op deze beschrijving van overige en individuele voorzieningen kenbaar te kunnen maken via de nadere regels Jeugdhulp (artikel 19). Dit geeft ook de ruimte om het aanbod aan voorzieningen verder te ontwikkelen, zonder dat de verordening daarop aangepast moet worden.

 

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via gemeente, indiening hulpvraag

Artikel 3 en 4 vormen de eerste bepalingen ter invulling van de verplichting van artikel 2.9, onder a, van de wet. Hierin is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van, de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren voor toekenning van een individuele voorziening.

 

Het college is het bevoegde orgaan om jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In Losser is deze bevoegdheid gemandateerd aan het CJG.

 

Artikel 3 lid 1. regelt de start van het toegangstraject voor jeugdigen en ouders met een hulpvraag die bij de gemeente (dat wil zeggen bij het CJG) binnenkomt. Er kunnen zich twee bijzondere toeleidingssituaties voordoen;

deze worden beschreven in lid 2 en 3.

 

Artikel 3 lid 2 regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering aan de orde is.

In die situaties zal in eerste instantie een beroep moeten worden gedaan op het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht via subsidies dan wel contracten. Maar mocht hierin een leemte bestaan, dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.

 

De tweede bijzondere toeleidingssituatie (artikel 3 lid 3) doet zich voor bij crisissituaties. Beschreven wordt welke mogelijkheden het college heeft om adequaat te reageren.

 

Het gaat dan om situaties waarbij gesloten jeugdhulp nodig is vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Volgens art. 6.1.8 van de wet kan het college hiervoor bij de kinderrechter een verzoek indienen voor een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging. Naast de Jeugdwet is ook de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ) van kracht. Deze wordt toegepast in geval er sprake is van acute bedreiging van de veiligheid van het kind en/of zijn omgeving. De rechter of burgemeester neemt hiertoe een besluit. Er is dan sprake van gedwongen opname. De gemeente is verplicht de jeugdhulp te leveren waartoe de rechter/burgemeester besluit. Ook bij toepassing van de Wet BOPZ wordt een tijdelijke voorziening getroffen. Bovenstaande gebeurt altijd via de Raad voor de Kinderbescherming

 

In artikel 3 lid 4 is geregeld dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening (bijvoorbeeld een opvoedcursus), zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure artikel 5 en verder te hoeven doorlopen.

 

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder.

 

In de praktijk zal het vaak de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouders daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp.

Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

 

Artikel 5. Vooronderzoek

Het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 5 tot en met 9 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 6, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekekenen, kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulp voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

 

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. De beslissing over het inzetten van jeugdhulp is door het college gemandateerd aan het CJG.

 

Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

 

Jeugdigen en ouders hebben onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure.

 

Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Dit betekent niet dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratisch proces gaat. Zo kan het onderzoek (artikel 5), afhankelijk van de inhoud van de melding en de voorbereiding van de jeugdige of zijn ouders, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 6) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden.

 

Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een onderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 7) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 8) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

 

In artikel 5 lid 3 is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien het onderzoek een goed beeld geeft over de hulpvraag, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders van het gesprek worden afgezien (artikel 6.5).

  

Artikel 6. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige of zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige of zijn ouders het een en ander wordt besproken.

 

Of dit gesprek bij het CJG plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten.

Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen.

De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang.

 

Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag ligt.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

 

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn.

 

Komt een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.

 

In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt.

 

Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Artikel 7. Het gespreksverslag of ondersteuningsplan

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

 

Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

 

Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is.

 

Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Wanneer de noodzaak van een individuele voorziening is vastgesteld, wordt naar aanleiding van het gesprek (de gesprekken) altijd een ondersteuningsplan opgesteld, waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd.

 

Het persoonlijke plan van de jeugdige of zijn ouders kan als ondersteuningsplan worden aangemerkt als het overeenkomt met de uitkomsten van het onderzoek.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (artikel 7.3).

 

Artikel 8. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

 

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort.

 

In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

 

Deze termijnen zijn maximumtermijnen.

Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of ondersteuningsplan dan wel persoonlijk plan als aanvraag aan te merken.

 

Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen

Artikel 9. Toekenning individuele voorzieningen

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang dat de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed wordt beoordeeld. Dit is vastgelegd in artikel 9 lid .1.

 

Artikel 9 lid 2 heeft betrekking op de situatie dat een verwijzing op grond van artikel 4, eerste lid die door het college moet worden uitgevoerd, aan de orde is. Er dient dan een toekenning van een individuele voorziening plaats te vinden, volgens de gangbare middelen zoals in de Awb genoemd.

 

.Artikel 10. Regels voor pgb

Conform het bepaalde in artikel 2.9, onder c, van de wet geeft de verordening in dit artikel, lid 1 aan op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld en uit welke kostencomponenten het tarief bestaat.

 

Artikel 10 lid 3 regelt dat het college via de nadere regels Jeugdhulp de hoogte van het pgb kan vaststellen.

De hoogte van dit tarief en de wijze waarop het wordt vastgesteld en een gedetailleerde omschrijving van de categorieën professional , niet-professional worden in de nadere regels Jeugdhulp uitgewerkt.

 

Artikel 11. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

 

De bepaling in artikel 11 lid 1 is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Om deze reden is aan het slot ook een zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking. Deze mogelijkheid en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt voor alle besluiten.

 

Indien een jeugdige of ouder in bezwaar en beroep wil, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden verkregen. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de toegang tot bezwaar en beroep.

 

Artikel 11.2 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten.

Artikel 11.3 vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-beschikkingen.

 

Overige bepalingen

 

Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

 

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten.

 

Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

 

Artikel 12 lid 1 berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

 

Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan.

 

Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden.

 

Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

  

Artikel 12 lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot het pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

  

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

 

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet).

Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet).

 

Daarbij dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren.

Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.

 

Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 14. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon.

 

Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg.

Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

 

Met deze bepaling wijst het college de jeugdige of zijn ouders op de mogelijkheid van bijstand door een vertrouwenspersoon bij vragen, klachten en problemen over (de toeleiding naar) jeugdhulp.

 

Artikel 15. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht over toekenning van een individuele voorziening. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De gemeente Losser heeft dit gedaan in de Klachtenregeling gemeente Losser .

 

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

 

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moet de jeugdige of zijn ouders zich richten tot de instelling die de hulpverlening biedt. Indien sprake is van toepassing van de Wet BOPZ moet de jeugdige of zijn ouders zich richten tot de instelling die de hulpverlening biedt.

 

Artikel 16. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet.

 

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Ingevolge het genoemde artikel van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

 

Met artikel 16 lid 2 wordt de betrokken adviesraad van het college, zijnde de Participatieraad Losser, in de gelegenheid gesteld om invulling te kunnen geven aan hun rol als adviesorgaan.

 

Artikel 17. Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

  

Artikel 18. Nadere regels

Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt. Dit artikel biedt de grond daartoe.

 

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

De citeertitel geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Het vermelde jaartal geeft het jaar van vaststelling aan, niet de geldingsduur. Deze is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding tot het moment van vaststelling van een nieuwe verordening die deze vervangt.