Regeling vervallen per 04-05-2019

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent jeugdhulp Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2018

Geldend van 31-01-2018 t/m 03-05-2019

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent jeugdhulp Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser,

gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2017 en hoofdstuk 4 titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitoefening van de bevoegdheid van het college inzake de jeugdhulp,

besluit vast te stellen:

de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2018

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2017 (hierna: de verordening) en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Losser 2018 (hierna: de nadere regels).

1.2 Algemene inleiding

De Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2017 geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo).

Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als uiteindelijk resultaat te bereiken dat de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin wordt versterkt.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen:

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

In het Beleidsplan Jeugdhulp 2015-2018 is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

De verordening is 7 maart 2017 vastgesteld door de raad. In de verordening wordt de mogelijkheid voor het college gecreëerd om via de nadere regels zaken uit te werken. Hierbij valt te denken aan: een nadere nuancering van de overige voorzieningen, de individuele voorzieningen, het pgb, het vervoer en het betrekken van ingezeten bij het beleid.

Het beleidsplan, de verordening, de nadere regels en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

In deze beleidsregels worden een aantal begrippen nader geduid en toegelicht.

Hoofdstuk 2: Voorliggende voorzieningen

Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouders niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die jeugdigen en ouders ervaren (gedeeltelijk) kunnen oplossen.

Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals sportclubs of jeugdactiviteiten in de buurt. Ook maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, GGD, Welzijnswerk, Jongerenwerk behoren tot de algemene voorzieningen.

Jeugdigen en hun ouders komen niet in aanmerking voor een individuele voorziening of voor overige voorzieningen indien er een algemene voorziening is die:

  • -

    daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder.

  • -

    financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouders om dit te weerleggen. De ouders moeten aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.

  • -

    passend een toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dit niet het geval, dan zal alsnog een (aanvullende) individuele jeugdhulpvoorziening worden geboden. Indien jeugdigen en/of hun ouders geen gebruik wensen te maken van een beschikbare algemene voorziening kan dat niet automatisch leiden tot het verlenen van een individuele voorziening.

Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

WLZ, ZVW en Beginselenwet JI.

Voorliggend op de Jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet of Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen. Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde regelingen kunnen geen aanspraak maken op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet. Indien dit het geval is, zal er op grond van de Jeugdwet geen voorziening worden verstrekt en zullen ouders en kinderen die een aanvraag voor jeugdhulp doen naar onderzoek door het CJG worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

Afbakening Wmo en Jeugdwet

Begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot18 jaar zijn in de Jeugdwet ondergebracht. De hulpmiddelen en rolstoelen voor jeugdigen vallen onder de Wmo. Hiervoor mag geen bijdrage in de kosten worden gevraagd.

Woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar, die thuis blijven wonen, vallen ook onder de Wmo.

Aangezien de gemeente zélf verantwoordelijk is voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als van de Wmo, is het mogelijk ervoor te zorgen dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader.

(Wettelijke) voorliggende voorzieningen in geval van begeleiding.

Dit zijn andere wettelijke regelingen waarop de cliënt aanspraak kan doen gelden met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.

Onderwijs: ondersteuning van kinderen met een hulpvraag gerelateerd aan school is de verantwoordelijkheid van school zelf. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding worden geïndiceerd.

Kinderopvang en buitenschoolse opvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid

Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten, kan begeleiding worden geïndiceerd.

HOOFDSTUK 3 VERVOER

3.1 Algemeen

Op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Jeugdwet omvatten voorzieningen op het gebied van jeugdhulp ook het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

Het college stelt hiertoe de Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Losser 2018 op.Bij het bepalen of een vervoersvoorziening naar een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteert het college het volgende afwegingskader:

  • de regeling is alleen van toepassing indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een beschikking heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • indien dit het geval is, wordt vervolgens nagegaan of en in hoeverre de ouders het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp zelf kunnen regelen (eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid).

  • als ouders het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening zelf niet of niet volledig kunnen regelen, wordt nagegaan of er iemand uit het sociale netwerk is die wat kan betekenen in het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp.

  • Indien de inzet van het sociaal netwerk niet of onvoldoende mogelijk is, dan wordt nagegaan welke vervoersvoorziening het meest passend is.

De vraag om een vervoersvoorziening voor een individuele voorziening zal in de regel tegelijk met een aanvraag voor de desbetreffende voorziening aan de orde zijn en wordt dan meegenomen bij de besluitvorming. Het kan echter ook zo zijn dat een vervoersvraag zich na verloop van tijd voordoet (een jeugdige heeft al jeugdhulp, maar er ontstaat een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid). Toekenning van een individuele vervoersvoorziening betekent niet automatisch dat iemand individueel vervoer wordt. Het vervoer kan collectief georganiseerd zijn.

In de nadere regels is daarom de mogelijkheid opgenomen om ook dan nog een vervoersvoorziening toe te kennen. Dan kan alsnog vervoer worden aangevraagd (zie artikel 3.3. van de Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Losser 2018).

Hoofdstuk 4: Gebruikelijke hulp

4.1. Wat verstaan we onder gebruikelijke hulp

Gebruikelijke zorg is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de (pleeg) ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.

In het onderzoek dat uitgevoerd wordt door de consulent wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke zorg behoort en of de gebruikelijke zorg ook daadwerkelijk geleverd kan worden.

Bij gebruikelijke zorg wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:

  • -

    Kortdurend: er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij is het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;

  • -

    Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. Hiervoor zal dan ook geen indicatie afgegeven worden.

Bij langdurige situaties bepaalt de consulent of de hulp algemeen gebruikelijke , boven gebruikelijke zorg is en /of er een indicatie afgegeven moet worden.

4.2 Gebruikelijke zorg van (pleeg)ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind

Kinderen 0 tot 3 jaar

  • -

    Hebben bij alle activiteiten hulp van een ouder nodig;

  • -

    Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • -

    Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verhulpers;

  • -

    Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden,

  • -

    Hebben hulp nodig bij het eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale

  • -

    veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • -

    Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand

  • -

    (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • -

    Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • -

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

4.3. Afweging gebruikelijke en boven gebruikelijke zorg

Bij gebruikelijke zorg wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding en benodigde intensiviteit van de zorg die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke zorg de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke).

Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie boven gebruikelijk is en een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke zorg. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke zorg’ door ouders geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)

5.1 Algemeen

De Jeugdwet bevat in hoofdstuk 8 een aantal kaders met betrekking tot het pgb

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders of diens wettelijke vertegenwoordiger die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen.

Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot maximaal 27 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

Als een jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een pgb die hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

5.2 Beoordeling

Het college toetst of aan de volgende drie wettelijke voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    bekwaamheid van de aanvrager: kan de jeugdige of zijn (pleeg)ouders de taken die bij een pgb horen verantwoord uitvoeren?

  • 2.

    motivatie: kan de jeugdige of zijn ouders beargumenteerd aangeven waarom zorg in natura niet passend is?

  • 3.

    kwaliteit: is gewaarborgd dat de hulp die de jeugdige of zijn ouders met het pgb willen inkopen van goede kwaliteit is?

Ad. 1 : Bekwaamheid van de aanvrager

Van de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze zelfstandig een waardering kan maken van de belangen ten aanzien van de aanvraag. De aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger moet duidelijk kunnen maken welke problemen deze heeft en bij welke ondersteuning men gebaat is.

Daarbij moet helder worden of de jeugdige of zijn (pleeg)ouders de verantwoordelijkheden die horen bij het inkopen van zorg met een pgb kunnen uitvoeren, dit wordt door de gemeente Losser getoetst.

De beoordelingscriteria zijn:

  • -

    Is de aanvrager in staat de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en te sturen?

  • -

    Is de aanvrager goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij hiermee omgaan?

  • -

    Is de aanvrager in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uit zoeken, sollicitatiegesprekken te voeren, contracten af te sluiten, facturen af te handelen, de kwaliteit te bewaken evenals de voortgang van de hulpverlening?

Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de aanvrager, ook met hulp uit zijn sociaal netwerk of zijn vertegenwoordiger, problemen zal hebben met het omgaan met PGB.

De aanvrager wordt als niet bekwaam bevonden als

  • -

    De aanvrager als gevolg van dementie, een verstandelijke beperking, niet aangeboren hersenletsel of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht heeft in de eigen situatie.

  • -

    Er is eerder misbruik gemaakt van pgb .

  • -

    Er is eerder sprake geweest van fraude.

  • -

    Er is sprake is van overbelasting van de ouders/ verzorgers die zelf de zorg voor het kind uitvoert.

Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb geweigerd worden. Het kan wel zo zijn dat een de aanvrager zelf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een pgb verstrekt kan worden.

De onderbouwing van de afwijzing wordt in de beschikking vermeld.

Ad. 2 Motivatie

De aanvrager moet beargumenteren waarom de voorziening in natura die door de gemeente wordt voorgesteld niet passend is. Uit de argumentatie moet blijken dat de aanvrager zich voldoende hebben georiënteerd op een voorziening in natura.

Ad 3. Kwaliteit

professionele jeugdhulpaanbieders voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen die worden genoemd in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet:

  • -

    de norm van verantwoorde hulp, inclusief geregistreerde professionals;

  • -

    gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • -

    systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • -

    verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • -

    meldplicht calamiteiten en geweld;

  • -

    verplichting om vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn werk te doen;

  • -

    degene die de zorg verleent is in het bezit van een van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders.

De jeugdige en/of diens ouders dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van niet professionele personen die tot het sociaal netwerk behoren.

Het college stelt als minimale eis aan degene uit het netwerk die de zorg verleent dat:

  • -

    De zorgovereenkomst moet zijn afgestemd op het plan van aanpak dat de consulent met de pgb budgethouder heeft opgesteld en moet leiden tot de daarin afgesproken resultaten.

  • -

    Degene uit het sociaal netwerk die de zorg verleent is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders. Een dergelijke verklaring is niet eerder afgegeven dan 12 maanden voor het tijdstip dat de zorg geleverd wordt. Dit geldt niet bij een herindicatie.

  • -

    De medewerker toetst periodiek de voortgang en de mate waarin de resultaten worden bereikt.

Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vraagt het college de budgethouders om bij herwaardering/evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet

5.3 Pgb in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling.

Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zijn op grond van de Wet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Voor die jeugdhulp kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een pgb. De huisarts dient derhalve, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb ter sprake te brengen met ouders en jeugdigen. Wanneer ouders en jeugdigen hiervoor willen kiezen, moeten zij een aanvraag hiertoe indienen bij de gemeente, die dan zorgt voor de verdere beoordeling en behandeling van die aanvraag.

5.4. Besteding pgb

Inzet van de toegekende pgb voor andere maatwerkvoorzieningen dan genoemd in het pgb-plan en ondersteuningsplan is niet mogelijk. De budgethouder dient zich te houden aan dat wat in het ondersteuningsplan staat.

5.5 Verantwoording pgb

De financieel-administratieve afhandeling van het pgb gebeurt verplicht voor alle pgb-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouder en de gemeente.

De verantwoording is voor de budgethouder eenvoudiger doordat de gemeente vooraf toetst en het geld alleen besteed kan worden aan hetgeen is afgesproken. Gemeenten hebben steeds inzage in de bestedingen. Terugvordering gebeurt bij overbesteding van het budget en wanneer het pgb is stopgezet door verhuizing of andere redenen ( onrechtmatig gebruik)

5.6 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het sluiten van een zorgovereenkomst met een hulpverlener. Dit moet via de formats die de SVB hiervoor beschikbaar stelt. De SVB toetst de arbeidsrechtelijke juistheid van de door de pgb budgethouder ingediende zorgovereenkomsten.

5.7. Pgb-inzet sociaal netwerk

Het uitgangspunt is en blijft dat de aanvrager in eerste instantie het zelf oplost, al dan niet met behulp van zijn sociale netwerk.

Hierbij staan eigen kracht en verantwoordelijkheid centraal.

In sommige situaties is het denkbaar dat ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk beter aansluit bij de behoefte van de aanvrager. In deze situaties is het mogelijk een pgb toe te kennen. Er is bij de personen uit het sociaal netwerk die hulp gaan verlenen geen sprake van overbelasting.

5.8. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

Een pgb voor het betrekken van jeugdhulp door een persoon die behoort tot het sociale netwerk/niet professional kan worden verstrekt als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a)

    de inzet van het sociale netwerk is aantoonbaar beter;

  • b)

    de geboden jeugdhulp is passend , adequaat en veilig;

  • c)

    de personen uit het sociaal netwerk die de hulp gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn;

  • d)

    er is geen sprake van gebruikelijke zorg.

Ad.a inzet van het sociaal netwerk met een pgb wordt in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien een of meer van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

  • a.

    de hulp is vooraf niet goed in te plannen

  • b.

    de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden

  • c.

    de hulp moet op veel korte momenten per dag geleverd worden

  • d.

    de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd

  • e.

    de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn

  • f.

    de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de jeugdige vertrouwd is en een goed contact heeft.

We onderscheiden 2 soorten ondersteuning vanuit het sociale netwerk:

  • 1.

    Hulpverleners uit het sociale netwerk die in dienst zijn van een professionele instelling of die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer. De professie en diploma’s van de hulpverlener dienen aan te sluiten bij de hulpvraag van de pgb-houder. Indien het gaat om een zzp-er dan dient de hulpverlener te beschikken over een KvK inschrijving en een bedrijfsomschrijving die aansluit bij de hulpvraag.

  • 2.

    Degene uit het sociaal netwerk die de zorg verleend, zijnde geen professional (ouders/buren etc). Bij beoordeling van de mogelijkheid tot bekostiging van jeugdhulp geleverd door een persoon vanuit het sociaal netwerk wordt door het college het volgende meegewogen:

    • -

      Hoe motiveren de jeugdige of zijn ouders de keuze om met het pgb een persoon uit het sociaal netwerk in te schakelen?

    • -

      Is de persoon uit het sociaal netwerk in staat om de gevraagde jeugdhulp te bieden?

    • -

      Is de kwaliteit van de geboden jeugdhulp voldoende geborgd?

    • -

      Is er geen sprake van gebruikelijke zorg

Hoofdstuk 6 . Hardheidsclausule

Het college kan in bijzonder gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze regeling indien toepassing gelet op het doel en strekking van deze regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

  • 1. De Beleidsregels Jeugdzorg, vastgesteld op 16 december 2014, worden ingetrokken.

  • 2. Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 3. Dit besluit kan worden aangehaald als Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2018.

Ondertekening

Losser, 9 januari 2018

Het college van burgemeester en wethouders van Losser,

secretaris,

drs. J. van Dam

burgemeester,

drs. J.P. Gebben