Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Maasgouw houdende regels omtrent bestuursrechtelijke handhaving Opiumwet (Damoclesbeleid Maasgouw 2020 )

Geldend van 19-12-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Maasgouw houdende regels omtrent bestuursrechtelijke handhaving Opiumwet (Damoclesbeleid Maasgouw 2020 )

De burgemeester van de gemeente Maasgouw;

gelet op artikel 13b Opiumwet;

BESLUIT:

onder intrekking van het ‘Damoclesbeleid Maasgouw 2017’ (vastgesteld op 12 juli 2017),

vast te stellen het ‘Damoclesbeleid Maasgouw 2020’

1. INLEIDING

Op 1 november 2007 is het gewijzigde artikel 13b Opiumwet in werking getreden. Op grond van dit artikel is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen indien in woningen of lokalen en/of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II behorend bij de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt of daartoe aanwezig is. De werkingssfeer van artikel 13b Opiumwet is daarmee verruimd tot ook de niet voor het publiek toegankelijke lokalen en woningen. Voor handhaving van de Opiumwet is de gecoördineerde inzet van het openbaar bestuur, het openbaar ministerie en de politie vereist en strikte handhaving noodzakelijk. Bij de aanpak van drugshandel, hennepteelt en synthetische drugs worden naast strafrechtelijke en fiscale sancties ook bestuursrechtelijke maatregelen ingezet. Strafrechtelijke en fiscale sancties richten zich op de illegale drugshandel betrokken personen. Het beëindigen, opheffen en voorkomen van herhaling van de illegale drugshandel wordt daarmee niet per definitie bereikt.

Op 1 januari 2019 is het gewijzigde artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet in werking getreden waarmee de burgemeester een verruimde bevoegdheid heeft gekregen met betrekking tot het sluiten van panden. De burgemeester is hiermee bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a van de Opiumwet voorhanden is. Dit betreft voorwerpen of stoffen die duiden op de voorbereidingshandelingen voor het produceren van, dan wel het handelen in drugs. Met deze uitbreiding van artikel 13b van de Opiumwet wordt de burgemeester beter in staat gesteld om de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid te voorkomen en te beheersen ende nadelige effecten van de productie en distributie van handel in het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden tegen te gaan.

In het geval van voorbereidingshandelingen zal de situatie van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Binnen de jurisprudentie is aangenomen dat het treffen van voorbereidingshandelingen ook met deze bevoegdheid kan worden aangepakt. (ECLI:NL:RBZWB:2019:1056).

Bij de toepassing van de last onder bestuursdwang wordt er onderscheid gemaakt tussen middelen van lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs) van de Opiumwet. Met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet is het nu tevens mogelijk om een lokaal of woning te sluiten indien sprake is van voorbereidingshandelingen voor de productie van of handel in drugs. Dit is een preventief middel dat in kan worden gezet bij sterke vermoedens tot het inrichten van een drugshandel, drugslab of hennepkwekerij. De sluiting is primair gericht op het herstellen van de oude situatie en het herstellen van een veilige woon- en leefomgeving en een goed woon- en leefklimaat. Het is derhalve geen leed toevoegende sanctie (ECLI:NL:RVS:2018:3663).

Op welke wijze en wanneer de burgemeester zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet zal inzetten, is vastgelegd in dit Damoclesbeleid.

Bestuursrechtelijke maatregelen richten zich op bij overtreding van de Opiumwet betrokken woningen of lokalen, waardoor het beëindigen, opheffen en/of voorkomen van herhaling van de illegale drugshandel kan worden bereikt.

In deze beleidslijn is vastgelegd op welke manier de burgemeester gebruik maakt van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet. Argumenten om beleid voor de bestuurlijke handhaving van dit artikel te formuleren zijn:

  • 1.

    De gemeente Maasgouw wordt geconfronteerd met illegale (verkoop)punten van verdovende middelen of productieplaatsen daarvan. De Opiumwet verbiedt in artikel 2 en 3 om verdovende middelen (soft- en harddrugs) te telen, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren alsmede aanwezig te hebben en te vervaardigen.

  • 2.

    Drugshandel, alsmede de aanwezigheid van een illegale hoeveelheid drugs, in woningen, lokalen en/of daarbij behorende erven vormt een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid, het beschermen van de volksgezondheid en van het woon- en leefklimaat van haar inwoners.

  • 3.

    Met de beleidslijn wordt uitvoering gegeven aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang toe te passen indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

  • 4.

    Om bij de handhaving aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit te voldoen is het gewenst om de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet vast te leggen in lokaal beleid.

  • 5.

    Het beleid sluit aan bij de uitgangspunten van het Hennepconvenant Limburg 2012 en de taak die de burgemeester hierin heeft op het gebied van integrale veiligheid en zijn verantwoordelijkheden in het kader van preventie, signalering, handhaving, hulpverlening en het opwerpen van barrières om te voorkomen dat georganiseerde criminaliteit, criminele organisaties of personen misbruik maken van legale structuren.

  • 6.

    De aanpak van georganiseerde criminaliteit (waaronder drugshandel) is één van de hoogste prioriteiten in de aanpak van onder andere politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Maasgouw heeft dit onderwerp geprioriteerd in het Integraal Veiligheidsplan.

2. JURIDISCHE KADER

Voor de bestuurlijke handhaving van de verboden in de zin van artikel 2 (verbod op aanwezigheid van harddrugs, lijst I) en artikel 3 (verbod op aanwezigheid van softdrugs, lijst II) van de Opiumwet, is in die wet het artikel 13b opgenomen.

Artikel 13b luidt als volgt:

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Eveneens is de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie d.d. 27 februari 2015 van kracht (inwerking getreden per 1 maart 2015; Staatscourant 2015, nr. 5391) waarop het beleid is afgestemd.

3. DOEL

De beleidsregels hebben het volgende doel (niet uitsluitend):

  • a.

    te realiseren dat geconstateerde overtredingen van artikel 13b Opiumwet opgevolgd worden door een reactie die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding (proportionaliteit en subsidiariteit).

  • b.

    te bewerkstelligen dat er door de gekozen maatregel een einde komt aan de verboden situatie.

  • c.

    te bewerkstelligen dat door de gekozen maatregel het drugspand definitief uit het drugscircuit wordt verwijderd, door de loop uit het drugspand te halen en de bekendheid als verkooppunt bij handelaren, gebruikers en derden te weg te nemen.

  • d.

    te bewerkstelligen dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen.

  • e.

    door het treffen van de gekozen maatregel de negatieve effecten en risico’s voor de openbare orde en veiligheid van handel in en het gebruik van drugs zoveel mogelijk te beheersen.

  • f.

    voorkomen dat strafbare feiten plaatsvinden.

  • g.

    bescherming van de volksgezondheid en van het woon- en leefklimaat.

  • h.

    het beschermen van de rechten van anderen door een voor een ieder zichtbare sluiting.

  • i.

    kenbaar te maken aan de burger welke maatregelen hij van de overheid kan verwachten na een overtreding van de Opiumwet.

  • j.

    de handhavingsactiviteiten van politie, belastingdienst, openbaar ministerie en gemeente op elkaar af te stemmen en complementair te laten zijn.

  • k.

4. OMSCHRIJVING EN DEFINITIE VAN BEGRIPPEN

Ter verduidelijking van deze beleidsregel is onderstaand een aantal begrippen gedefinieerd en omschreven.

  • Drugs: Een middel als bedoeld in lijst I en lijst II behorende bij de Opiumwet.

  • Drugshandel: De verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezigheid van drugs (lijst I en II behorende bij de Opiumwet) in een woning of lokaal en de daarbij behorende erven.

  • Woning: Een voor bewoning gebruikte ruimte. Een woning is te karakteriseren als een van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand, eventueel in een gemeenschappelijke huishouding met andere personen, zijn privaat huiselijk leven leidt of pleegt te leiden. Of een ruimte een woning is, wordt niet alleen bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Er dient daadwerkelijk gewoond te worden. Of dit het geval is kan onder meer blijken uit de Basisregistratie personen (BRP), de inrichting en het feitelijke gebruik dat van de ruimte wordt gemaakt. De woning hoeft niet in een woonhuis te zijn gelegen. Onder omstandigheden kan ook een hotelkamer of ander recreatieverblijf als woning gelden. Een persoon die incidenteel overnacht in een woning en niet op dit adres in de BRP staat ingeschreven, wordt niet aangemerkt als bewoner. Als er wél sprake is van een bewoner, dan leidt diens tijdelijke afwezigheid, bijvoorbeeld wegens vakantie of opname in een ziekenhuis, er niet toe dat de ruimte het karakter van woning verliest. Niet tot een woning behoren die ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en ook niet als zodanig worden gebruikt en die van buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden. Een voor bewoning bestemde ruimte die niet gebruikt wordt als woning kan aangemerkt worden als een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal en valt daarmee onder het handhavingsbeleid dat voor lokalen geldt. Als er sprake is van een woning waarin kamerverhuur plaatsvindt en de illegale drugs in één van de verhuurde kamers is geconstateerd dan kan een gedeeltelijke sluiting van de woning worden overwogen. Gelet op het feitelijke gebruik ervan kan deze kamer in principe worden aangemerkt als afzonderlijke woning. De beleidslijn is echter om uit te gaan van een gehele sluiting van de woning. Dit met het oog op de doelstelling van Opiumwet 13b, het verwijderen van een drugspand uit het drugscircuit. Doorgaans zal een woning als zodanig en niet (alleen) een zich daarin bevindende specifieke kamer bekend staan als drugspand.

  • Lokaal: Een al dan niet voor publiek toegankelijke ruimte, niet zijnde een woning. Onder de in deze rubriek bedoelde panden vallen de voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven zoals winkels en horecabedrijven en de niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven zoals loodsen, magazijnen en andere bedrijfsruimten. Ook kunnen bijvoorbeeld een hotelkamer, andere recreatieverblijven en een kantoor, voor zover zij geen ‘woning’ zijn, onder het begrip lokaal vallen.

  • Erf: Al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

  • Recidive: Een herhaalde overtreding van het bepaalde in artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet binnen een periode van 3 jaar na de laatste overtreding. Hierbij is niet relevant of de laatste overtreding is gegrond op artikel 2 of 3 van de Opiumwet.

  • Voorbereidingshandelingen: het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet.

    Met deze voorbereidingshandelingen treft de burgemeester bestuurlijke maatregelen wanneer deze plaatsvinden in een woning of lokaal dan wel op daarbij behorende erven. Met deze bevoegdheid wordt bestuurlijk opgetreden wanneer bijvoorbeeld een hennepkwekerij of drugslab wordt aangetroffen maar geen middelen als bedoeld in lijst I of II. Te denken valt dan aan het voorhanden hebben van bepaalde apparatuur (drugslaboratorium, cocaïnewasserij) of chemicaliën (APAAN, zoutzuur) en versnijdingsmiddelen, waarvan men weet heeft of ernstige reden heeft te vermoeden dat deze duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs.

5. DAMOCLESBELEID (HANDHAVINGSBELEID ARTIKEL 13B OPIUMWET)

Deze beleidsregel ziet op de bestuursrechtelijke handhaving (bevoegdheid van de burgemeester om over te gaan tot het sluiten van woningen of lokalen met bijbehorende erven) van de verboden in de zin van artikel 2 (verbod op aanwezigheid van harddrugs, Lijst I), artikel 3 (verbod op aanwezigheid van softdrugs, Lijst II) en artikel 10a lid 1 onder drie en artikel 11a Opiumwet (voorbereidingshandelingen).

ARTIKEL 1. ALGEMEEN

LID 1.1BELEIDSUITGANGSPUNT

Als beleidsuitgangspunt wordt als regel gekozen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang en niet voor het opleggen van een dwangsom.

Anders dan een last onder dwangsom leidt een last onder bestuursdwang direct tot beëindiging van de feitelijke overtreding. Gelet op het vaak (zeer grote) financiële gewin uit illegale drugshandel is het maar zeer de vraag of met het opleggen van een last onder dwangsom de overtreding (direct)ophoudt of niet meer wordt herhaald. Vanwege de grote winsten uit illegale drugshandel is het denkbaar dat de betaling van een dwangsom wordt ingecalculeerd. Van een last onder bestuursdwang gaat een duidelijker signaal uit, namelijk dat de illegale handel in drugs niet wordt geaccepteerd. Voorts kan met een last onder bestuursdwang makkelijker de loop uit een pand worden gehaald. Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet beoogt het beëindigen of opheffen van locaties en betreft dus een pandgerichte aanpak.

Sluiting van een woning of lokaal is gericht op het bereiken van een aantal doelen, namelijk de bekendheid van de woning/het lokaal als drugsadres teniet te doen, een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren, herhaling van de ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen, alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.

LID 1.2SLUITING WONING/LOKAAL

Bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt in principe gekozen voor sluiting van de woning/het lokaal. Dit moet als de meest effectieve maatregel worden beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen. Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waar het middel van sluiting niet adequaat of niet evenredig is, bekeken worden welke andere bestuursrechtelijke maatregel dient te worden toegepast.

LID 1.3SLUITINGSBEVOEGDHEID

De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet en de overige daarmee samenhangende maatregelen kan uitsluitend toepassing krijgen op basis van schriftelijke bewijsstukken.

LID 1.4SLUITING

Onder het sluiten van het pand wordt in ieder geval het volgende verstaan:

  • 1.

    het afsluiten van het pand door de betrokkene door ramen en deuren te sluiten en gesloten te houden;

  • 2.

    ingeval van een lokaal, het door de betrokkene eventueel verwijderen van aanduidingen op, aan, in en over het pand, waaruit kan blijken dat het pand (voor publiek) geopend is;

  • 3.

    het door de gemeente aanbrengen van stickers/aankondigingen en/of raamborden op de verdieping op/aan het pand dat het is gesloten wegens het overtreden van artikel 13b Opiumwet;

  • 4.

    het ontoegankelijk maken voor het publiek van de woning/het lokaal;

  • 5.

    Aanbrengen van een verzegeling ingevolge artikel 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht.

De betrokkene krijgt in de last tot toepassing van bestuursdwang eerst zelf de gelegenheid om over te gaan tot sluiting van het drugspand. Hiertoe wordt hem in principe een begunstigingstermijn geboden van maximaal 72 uur.

Bij lokalen geldt dat binnen het eerste uur van deze 72 uur de klanten uit de inrichting dienen te worden verwijderd. Als binnen die termijn door de betrokkene geen sluiting heeft plaatsgevonden of wordt na de sluiting, zonder toestemming van het bevoegde gezag alsnog het drugspand betreden, dan kan de burgemeester onder toepassing van bestuursdwang de sloten van het drugspand vervangen. Het doorbreken van de door de burgemeester aangebrachte verzegeling en/of het daarna betreden van het gesloten pand levert een strafbaarheid op (artikel 199 Sr en artikel 2:31 APV), tenzij sprake is van een rechtmatig verkregen ontheffing van de burgemeester.

LID 1.5INSCHRIJVING KADASTER

De beleidsregel is gerelateerd aan de locatie. Dat betekent dat een opgelegde bestuurlijke maatregel tevens werkt voor rechtsopvolgers. Een besluit tot toepassing van bestuursdwang ingevolge artikel 13b van de Opiumwet is een beperkingsbesluit dat valt onder de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

De burgemeester zal op grond van deze wet een besluit tot sluiting zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare registers, zoals bedoeld in 3:16 BW.

LID 1.6KOSTEN

Op grond van artikel 5:25 Algemene wet bestuursrecht worden de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang verhaald op de overtreder.

De overtreder is voorts degene die het desbetreffende voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Ingeval een pand wordt gebruikt als hennepkwekerij worden door de Afdeling de (professionele) verhuurders, ook al is de huurder feitelijk degene die de hennepkwekerij exploiteert, als overtreder gezien wanneer deze verhuurders ‘weten of redelijkerwijs kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij wordt gebruikt’ (ABRvS 9 juni 2010 ECLI:NL:RvS:2010:BM7105, ABRvS 29 juni 2011, ECLI:NL:RvS:2011:BQ9683). Van de eigenaar van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt en dat geldt temeer voor professionele verhuurders. (ABRvS 16 januari 2013, ECLI:NL:RvS:2013:BY8545). Eventuele kosten die gepaard gaan met de (tijdelijke) huisvesting van (huis)dieren door de gemeente vallen hier ook onder.

LID 1.7ZIENSWIJZEN

  • 1.

    Ingevolge artikel 4:8 Awb worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen. Belanghebbende(n) krijg(en) hiervoor een termijn van 7 dagen. Hiervan kan, op grond van artikel 4:11 Awb, worden afgezien indien vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 2.

    Van het geen staat weergegeven onder 1. kan op grond van artikel 4:11 Awb worden afgezien, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Afhankelijk van de aard en ernst van de feiten kan spoedshalve bestuursdwang worden toegepast en hoeft geen termijn voor het indienen van zienswijzen te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

LID 1.8PROPORTIONALITEIT EN SUBSIDIARITEIT

In het kader van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit wordt door middel van een handhavingsarrangement opgetreden. Het voeren van een beleid waarin direct tot sluiting wordt overgegaan, is redelijk indien gemotiveerd wordt waarom de betreffende sluiting proportioneel en subsidiair is.

Mocht sluiting in voorkomend geval niet proportioneel en subsidiair worden geacht dan wordt bezien of volstaan, kan worden met een minder ingrijpende bestuurlijke maatregel, waaronder (niet-limitatief) het geven van een waarschuwing (al dan niet met een voorwaarde die strekt tot periodieke controles) of het voorwaardelijk nemen van een sluitingsbesluit met daaraan verbonden een in redelijkheid vast te stellen proeftijd.

De burgemeester dient aan degene(n) aan wie de gekozen maatregel wordt bekend gemaakt de motivering daarvan duidelijk en schriftelijk mede te delen.

Bij deze motivering betrekt de burgemeester in ieder geval de duur van de sluiting in relatie tot:

  • 1.

    de bestemming van het pand

  • 2.

    de zwaarte van de overtreding

  • 3.

    herhaling

  • 4.

    duur van de overtreding.

LID 1.9AFWIJKINGSBEVOEGDHEID

De bestuurlijke maatregelen zijn in dit beleid weergegeven. In beginsel wordt er overeenkomstig dit beleid besloten.

De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid (artikel 4:84 Awb, de zgn. inherente afwijkingsbevoegdheid).

Ook indien niet dezelfde overtreding voor de 2e of 3e keer is begaan, maar een overtreding uit een andere categorie, kan er aanleiding zijn van dit beleid af te wijken. Dit kan ook betekenen dat bijvoorbeeld bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten. Relevante indicatoren voor bepalen zwaarte sanctie. De navolgende (niet uitsluitend) indicatoren zijn betrokken bij het bepalen van de zwaarte voor de op te leggen sancties:

  • de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een als handelshoeveelheid aan te merken hoeveelheid moeten zijn)

  • de vraag of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet

  • de vraag of sprake is van één of meer (vuur)wapens/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie

  • (andere) signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, een weegschaal, assimilatielampen, een tabletteermachine (productie van pillen) e.d.

  • de mate van brandgevaar en/of ander gevaar voor de omgeving; de mate van risico voor omwonenden

  • de mate van overlast en de effecten op de omgeving

  • de vraag of sprake is van gewelds- of andere openbare orde delicten

  • de vraag of sprake is van recidive, ook in relatie tot eerdere voorbereidingshandelingen

  • het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen)

  • de mate waarin het pand/de ruimte bekend staat als drugsadres

  • de mate waarin het pand/de ruimte betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband

  • de aannemelijkheid dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband.

LID 1.10OMSCHRIJVING

Met betrekking tot de omschrijving van het ‘verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben’ van verdovende middelen volgt uit het woord ‘daartoe’ dat de enkele aanwezigheid van verdovende middelen, waaronder hennep in al zijn verschijningsvormen, ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting. Ten einde een last onder bestuursdwang te kunnen opleggen is het niet vereist dat de verdovende middelen daadwerkelijk zijn verhandeld.

LID 1.11SLUITING BIJ HUUR

Een wijziging in de huursituatie wordt in beginsel als niet ter zake doende beschouwd indien deze wordt aangebracht nadat het voornemen tot op opleggen van een last onder bestuursdwang is uitgegaan. De ratio hierachter is dat de verhuurder niet met het plaatsen van andere huurders onder de genoemde last kan uitkomen. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk de loop van een dergelijk pand af te halen, het enkel plaatsen van nieuwe huurders leidt niet tot het voorkomen van herhaling van een met de Opiumwet strijdige situatie.

Criminelen misbruiken en/of gebruiken woningen en/of lokalen voor de illegale productie, verwerking en verkoop van soft- en harddrugs. Daarbij maken zij gebruik van woningen of lokalen van particuliere (bonafide) eigenaren of woningen van woningcorporaties. De burgemeester vindt het belangrijk dat particuliere verhuurders en woningcorporaties actief toezicht houden op de door hen verhuurde woningen en lokalen. De burgemeester wil in deze context graag gezamenlijk optreden. Daarom wordt voor particuliere eigenaren en woningcorporaties die zelf een concrete melding hebben gemaakt van drugsactiviteiten in een door hen verhuurde woning of lokaal een uitzondering gemaakt op de uitgangspunten van de toepassing van deze beleidsregels.

LID 1.12 OPHEFFING SLUITING

Pandeigenaren, waar onder woningcorporaties en private eigenaren/verhuurders, zijn onder andere verantwoordelijk voor de elektronische veiligheid van de woning. Dit betreft ook de binnenhuisinstallatie. De installatie in de panden moet voldoen aan de normen gesteld in het Bouwbesluit. Nadat een hennepkwekerij/drogerij in een pand is ontmanteld, kan er nog sprake zijn van verborgen veiligheidsproblemen. De ervaring leert dat bij hennepkwekerijen de binnenhuisinstallatie vaak is aangetast. De burgemeester legt de verplichting op aan de pandeigenaar dat er een herkeuring moet plaatsvinden van de elektrische installatie na het aantreffen van een hennepkwekerij. De herkeuring moet plaatsvinden door een erkend installatiebedrijf. De gemeente hanteert de stelregel dat een pand, dat vanwege het aantreffen van een hennepkwekerij/drogerij is afgesloten van het elektriciteitsnetwerk, niet eerder in gebruik mag worden genomen dan dat het in overeenstemming is met hetgeen bepaald in het Bouwbesluit 2012. De eigenaar/huurder overlegt hiertoe een keuringsrapport dat is opgesteld door een hiertoe gecertificeerd bedrijf.

LID 1.13SLUITING WONING MET MINDERJARIGE KINDEREN

De omstandigheid dat sluiting van een woning of lokaal met zich brengt dat bewoners en/of zakelijke gebruikers die de woning of dat lokaal voor de duur van de sluiting niet als woon- of bedrijfsruimte kunnen gebruiken, is inherent aan de sluiting. Sluiting van een woning waar minderjarige kinderen aanwezig zijn is niet per definitie disproportioneel(ECLI:NL:RVS:2017:3360;) ECLI:NL:RVS:2016:1174.

Bij de totstandkoming van deze beleidsregel is rekening gehouden met het feit dat een woning waarin minderjarige kinderen verblijven, kan worden gesloten. In principe geldt dat de betrokkenen zelf alternatieve woonruimte zullen moeten zoeken. Indien sprake is van minderjarige bewoner(s)/betrokkene(n) wordt een melding gedaan bij Bureau Jeugdzorg en Centrum Jeugd en Gezin.

Dat de bewoner, alsmede de tot hun gezin behorende kinderen, de woning voor de duur van de sluiting zullen moeten verlaten, is in dat licht op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hierbij komt dat, indien de aanwezigheid van kinderen in een woning als uitzonderingsgrond wordt aangemerkt, op grond waarvan sluiting achterwege blijft, dat drugshandelaren daarin een reden en/of motief kunnen zien om vooral in woningen met kinderen hennepkwekerijen op te zetten. Dat is onwenselijk en niet in het belang van minderjarige kinderen. Om minderjarige kinderen daartegen te beschermen wordt de aanwezigheid van kinderen in beginsel niet als een uitzonderingsgrond aangemerkt voor de gekozen aanpak, zodat in beginsel sluiting van de woning volgt.

Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting ECLI:NL:RVS:2019:2912.

Ook het lijden van enig financieel nadeel als gevolg van sluiting van een woning moet als een direct gevolg daarvan worden aangemerkt, zodat daarin evenmin een bijzondere omstandigheid gelegen is, aldus de Afdeling.

LID 1.14ZORG VOOR HUISRAAD, HUISDIEREN EN ALTERNATIEVE HUISVESTING

Betrokkene(n) dienen in beginsel zelf voor hun huisraad, huisdieren en alternatieve huisvesting te zorgen. Uit jurisprudentie met betrekking tot artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden blijkt dat aan de 'onschuldige' (mede)bewoner passende vervangende woonruimte moet worden aangeboden. Onder onschuldige (mede)bewoner wordt in beginsel een bewoner verstaan, die niets met de drugshandel/hennepkwekerij in en rond het pand te maken heeft. Gelet op het Verdrag van de rechten van het kind behoeft dit extra aandacht indien kinderen bij de situatie betrokken zijn.

Betrokkene(n) dienen zelf zorg te dragen voor het afsluiten van de nutsvoorzieningen. Dit mede met het oog op de brandveiligheid en het voorkomen van lekkages.

LID 1.15PERSOONLIJKE VERWIJTBAARHEID

De bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet is in beginsel gericht op de locatie en is niet gericht op de eigenaar of bewoner. De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet strekt ertoe de geconstateerde overtreding van de Opiumwet in het betreffende pand te beëindigen, de gevolgen daarvan ongedaan te maken en herhaling te voorkomen. Hierbij is de persoonlijke verwijtbaarheid van een betrokkene geen bijzondere omstandigheid die er toe zou moeten leiden af te zien van het opleggen van de last onder bestuursdwang (tijdelijke sluiting). Zoals uit bestendige jurisprudentie (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2010:BL8721 en ECLI:NL:RVS:2013:CA3702) blijkt, speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de eigenaar/gebruiker geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van het pand leidt. Ook in het geval aannemelijk is dat gebruikers (huurders) van een pand zonder medeweten van de eigenaar in of vanuit het lokaal of de woning voorbereidingshandelingentreffen, drugs verkopen, verhandelen of daartoe aanwezig hebben, geeft dit aanleiding tot optreden op basis van artikel 13b van de Opiumwet.

Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Van degene die een woning verhuurt wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462).

LID 1.16INFORMATIEVERSTREKKING DOOR DE POLITIE

Omdat de Opiumwet geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen, is de burgemeester hoofdzakelijk afhankelijk van informatie van de politie. Deze informatie wordt aan de burgemeester verstrekt in het kader van zijn taak tot handhaving van de openbare orde en veiligheid.

Door de politie wordt zo spoedig mogelijk informatie verstrekt die noodzakelijk is voor het treffen vaneen bestuurlijke maatregel. Indien meer informatie nodig wordt geacht om de context van het toepassen van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet ter terechtzitting nader te schetsen, wordt in overleg met de politie gekeken welke informatie hiertoe gedeeld kan worden. De door de politie aangeleverde gegevens worden vertrouwelijk door de burgemeester behandeld. De basis voor het verstrekken van dergelijke gegevens kan worden gevonden in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet politiegegevens.

ARTIKEL 2. HANDHAVINGSARRANGEMENT

LID 2.1UITGANGSPUNT

Uitgangspunt is dat bij een overtreding van de Opiumwet met toepassing van artikel 13b van deze wet direct wordt overgegaan tot toepassing van bestuursdwang. Dit leidt tot sluiting van het drugspand. Is sprake van een woning, dan kan uitsluitend bij een eerste overtreding een waarschuwing worden overwogen. Dit geldt alléén als sprake is van minder ernstige gevallen. In ernstige gevallen wordt geen waarschuwing gegeven en wordt direct overgegaan tot sluiting van de woning. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 8 EVRM1. Bij een lokaal wordt in principe altijd bestuursdwang toegepast.

LID 2.2VOORBEREIDINGSHANDELINGEN

Van voorbereidingshandelingen is sprake als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Het gaat om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11 van de Opiumwet.

Die bepalingen ingevolge artikel 10a , onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Een en ander kan reeds blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof (opslag van bijvoorbeeld 2000 liter zoutzuur in een woonwijk) of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie (een drugslaboratorium of hennepkwekerij in aanbouw), maar soms ook uit de uit een opsporingsonderzoek verkregen resultaten van tapgesprekken of observaties. Sluiting is aan de orde zodra het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.

Het kan voorkomen dat een hennepkwekerij wordt opgerold die vlak voor de inval is geoogst of er kan sprake zijn van een pand waarvan uit onderzoek door de politie blijkt dat het gebruikt wordt als een knooppunt van waaruit men handelsafspraken maakt ten behoeve van productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs.

Een andere mogelijkheid is dat een geringe hoeveelheid drugs worden aangetroffen (niet zijnde een handelshoeveelheid), en/of dat de overige zaken in het pand wel wijzen op een grotere hoeveelheid of productie, bijvoorbeeld de aangetroffen apparatuur zoals lampen, filters, afval en dergelijke.

In dergelijke gevallen valt het betreffende pand ook onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden dus gelijk gesteld met de situatie als waren de betreffende drugs wel aangetroffen en als gevolg hiervan zal ook in deze gevallen worden overgegaan tot het treffen van een bestuurlijke maatregel.

Niet alle strafbare voorbereidingshandelingen ingevolge artikel 10 of 11a van de Opiumwet vallen binnen de reikwijdte van deze beleidsregel. De beleidsregel geldt bijvoorbeeld niet voor in een pand aangetroffen vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet. De relatie van vervoer- of betaalmiddelen met het pand zal in veel gevallen te los zijn om sluiting van het pand te rechtvaardigen.

De uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid geldt evenmin als in een pand een (geheime) ruimte wordt aangetroffen als bedoeld in artikel 11a van die Wet. Uiteraard kunnen in een pand aangetroffen vervoer- of betaalmiddelen of (geheime) ruimten wel bijdragen aan het oordeel dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat.

LID 2.3REIKWIJDTE/EIGEN GEBRUIK

Bij de beoordeling of bestuursdwang wordt toegepast in het kader van artikel 13b Opiumwet moet in ieder geval sprake zijn van het verkopen, verstrekken of afleveren dan wel het daartoe aanwezig zijn van drugs. De hoeveelheid van de in een drugspand kan indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn. In deze beleidsregel wordt hiertoe aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria. 2

Volgens deze criteria worden een hoeveelheid harddrugs van:

  • maximaal 0,5 gram (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in grammen uitgedrukte hoeveelheden cocaïne, heroïne, amfetamine (speed), MDMA (XTC) of andere stof van lijst I), of;

  • maximaal 1 pil, tablet, ampul (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in hoeveelheid pillen uitgedrukte hoeveelheden MDMA (XTC), amfetamine (speed) of andere stof van lijst I), of;

  • maximaal 5 milliliter (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend in milliliters uitgedrukte hoeveelheden GHB of andere stof van lijst I);

en een hoeveelheid softdrugs van:

  • maximaal 5 planten of

  • maximaal 5 gram

als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt.

LID 2.4HANDELSHOEVEELHEID

Worden de hoeveelheden voor eigen gebruik overschreden, dan wordt aangenomen dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en kan artikel 13b Opiumwet worden toegepast. Bij een hoeveelheid softdrugs in een pand van:

  • meer dan 5 planten maar minder dan 15 planten, of;

  • meer dan 5 gram maar minder dan 150 gram

en een hoeveelheid harddrugs in een pand van:

  • meer dan 0,5 gram maar minder dan 1 gram, of;

  • meer dan 1 maar minder dan 5 pillen, of;

  • meer dan 5 milliliter maar minder dan 10 milliliter;

wordt een nadere belangenafweging verricht en wordt, vanuit het oogpunt van proportionaliteit en evenredigheid, bezien welke bestuurlijke maatregel voor dat specifieke geval passend is.

LID 2.5ERNSTIG GEVAL SOFTDRUGS

Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen.

Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten. In dat geval wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is dan geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij hennepknipperijen, drogerijen en buitenteelt is doorgaans sprake van een hoeveelheid van meer dan 150 gram hennep of hasjiesj.

Ook bij een hoeveelheid van 150 gram of meer hennep of hasjiesj wordt een ernstig geval van drugshandel aangenomen. Dit, de aanwezigheid van meer of gelijk aan 15 planten of meer of gelijk aan 150 gram softdrugs, wordt in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als hoeveelheid drugs die aanwezig is voor de verkoop, aflevering of verstrekking in de zin van artikel 13b Opiumwet. Bij deze hoeveelheden wordt in beginsel direct overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.

In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400) of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148).

LID 2.6ERNSTIG GEVAL HARDDRUGS

Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen. Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van:

  • groter of gelijk aan 1 gram, of;

  • groter of gelijk aan 6 pillen, of;

  • groter of gelijk aan 10 milliliter.

Bij deze hoeveelheden wordt in beginsel direct overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.

LID 2.7CATEGORIEËN IN BELEID

Het beleid betreffende de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet is onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • 1.

    Woningen en bijbehorende erven: de drugshandel in woningen dan wel bij de woningen behorende erven.

  • 2.

    Lokalen en bijbehorende erven: de drugshandel in (al dan niet voor het publiek opengestelde) lokalen dan wel bij zodanige lokalen behorende erven.

In het geval dat zich een combinatie voordoet van woning en lokaal (zoals bijvoorbeeld wanneer sprake is van een horecazaak met bovenwoning) wordt, in het geval een handelshoeveelheid verdovende middelen in beide wordt aangetroffen dan wel wanneer tussen woning en lokaal een duidelijke samenhang bestaat (bijvoorbeeld door middel van de stroom- of watervoorziening) in beginsel voor iedere afzonderlijke categorie het in deze beleidsregel opgenomen handhavingsarrangement toegepast.

In voorkomende situaties kan sprake zijn sprake zijn van een samenhangend geheel en/of functionele eenheid. Navolgend een aantal indicaties die hierop kunnen wijzen (niet limitatief): locatie meterkast, één eigenaar perceel, rechtstreekse verbinding tussen de ruimtes, wel/geen eigen toegang, afstand tussen de bouwwerken, perceel is omsloten en kan het los van elkaar functioneren.

LID 2.8WONINGEN EN DAARBIJ BEHORENDE ERVEN

Doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen is onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in de bewoonde woningen sprake is van het hebben van woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer.

Dit vergt een striktere afweging van het belang bij bescherming van die persoonlijke levenssfeer ten opzichte van het algemene belang bij handhaving op basis van artikel 13b Opiumwet. Hierdoor kan onder omstandigheden eerst een waarschuwing zijn aangewezen, alvorens bestuursdwang toe te passen. Er is tevens onderscheid gemaakt tussen de drugshandel in softdrugs en drugshandel in harddrugs.

LID 2.9DE SLUITINGSTERMIJNEN BIJ WONINGEN EN BIJBEHORENDE ERVEN

In onderstaande overzicht zijn de bestuurlijke maatregelen weergeven die worden getroffen als in woningen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk aan 150 gram en/of meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten.

Ook zijn in onderstaand overzicht de bestuurlijke maatregelen weergeven die worden getroffen als in woningen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk dan 1 gram.

afbeelding binnen de regeling

In principe wordt bij een 1e constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs van minder dan 15 planten of minder dan 150 gram softdrugs in woningen en bijbehorende erven aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en volstaan met een waarschuwing.

In principe wordt bij een 1e constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid van meer dan 0,5 maar minder dan 1 gram dan wel meer dan 1 maar minder dan 6 pillen dan wel meer dan 5 milliliter maar minder dan 10 milliliter harddrugs in woningen en bijbehorende erven aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en volstaan met een waarschuwing.

LID 2.10 MAATREGELEN BIJ VOORBEREIDINGSHANDELINGEN IN WONINGEN (EN LOKALEN)

Overeenkomstig als bij de constatering dat de middelen uit lijst I en/of II Opiumwet zijn aangetroffen (daartoe aanwezig zijn).

LID 2.11RECIDIVE

Indien er sprake is van recidive telt voor het toe te passen handhavingsarrangement de laatst hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en of het desbetreffende middel voorkomt op lijst I of lijst II. Indien, al dan niet uit oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit c.q. met toepassing van artikel 4:84 Awb, bij de eerste overtreding is volstaan met een waarschuwing, wordt bij recidive het handhavingsarrangement behorende bij de tweede overtreding toegepast.

LID 2.12LOKALEN EN BIJBEHORENDE ERVEN

Drugshandel in lokalen en daarbij behorende erven vormt eveneens een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Daarbij legt een illegaal verkooppunt en/of de illegale aanwezigheid van drugs een zware druk op de omgeving. Zeker in woongebieden wordt de aanwezigheid daarvan als zeer belastend ervaren. Illegale verkooppunten (de drugshandel zoals eerder is gedefinieerd) vormen een bedreiging voor de sociale veiligheid in de buurt en leiden vaak tot verloedering van het straatbeeld. Ook bij lokalen en daarbij behorende erven is onderscheid gemaakt tussen de drugshandel in softdrugs en drugshandel in harddrugs.

LID 2.13DE SLUITINGSTERMIJNEN BIJ LOKALEN EN BIJBEHORENDE ERVEN

In onderstaand overzicht zijn de bestuursrechtelijke maatregelen weergegeven die worden getroffen als in lokalen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk aan 150 gram en/of meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten.

Ook zijn in onderstaand overzicht de bestuursrechtelijke maatregelen weergegeven die worden getroffen als in lokalen en bijbehorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van meer of gelijk aan 1,5 gram.

Wordt bij een 1e constatering meer dan 0,5 maar minder dan 1,5 gram dan wel meer dan 1 maar minder dan 10 pillen dan wel meer dan 5 milliliter maar minder dan 15 milliliter harddrugs harddrugs in lokalen en bijbehorende erven aangetroffen, dan wordt overwogen of met een minder ingrijpende bestuurlijke maatregel kan worden volstaan.

afbeelding binnen de regeling

LID 2.14RECIDIVE

Als er sprake is van recidive telt voor het toe te passen handhavingsarrangement de laatst hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en of het desbetreffende middel voorkomt op lijst I of lijst II. Als, al dan niet uit oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit eventueel met toepassing van artikel 4:84 Awb, bij de eerste overtreding is volstaan met een waarschuwing, wordt bij recidive het handhavingsarrangement behorende bij de tweede overtreding toegepast.

LID 2.15INWERKINGTREDING EN OVERGANGSRECHT

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking de dag na publicatie van de bekendmaking van het besluit tot vaststelling.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in de plaats van de op 12 juli 2017 vastgestelde beleidsregel. Het voorgaande met inachtneming van het in lid 3 bepaalde.

  • 3.

    Handhavingsprocedures met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet die zijn opgestart (in de zin dat voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel een voornemen tot handhavend optreden is verzonden zonder dat hierover besluitvorming heeft plaatsgevonden) ten tijde van de geldigheid van de op 12 juli 2017 vastgestelde beleidsregel en bijbehorende handhavingsarrangementen, worden voorgezet op basis van deze nieuwe beleidsregel en de daarin opgenomen handhavingsarrangementen.

LID 2.15CITEERTITEL

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Damoclesbeleid Maasgouw 2020’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 10 december 2019.

De burgemeester van Maasgouw,

S.H.M. Strous


Noot
1

Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

Noot
2

Aanwijzing Opiumwet en Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs (2015R018)