Stookbeleid gemeente Maasgouw

Geldend van 21-08-2008 t/m heden

Intitulé

Stookbeleid gemeente Maasgouw

Gemeente Maasgauw

Raadsvergadering 26 juni 2008

BESLUIT

 

De raad van de gemeente Maasgouw,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 mei 2008;

Overwegende dat per 1 januari 2009 op basis van de Wet Arhi alle bestaande verordeningen van de voormalige gemeenten Heel, Maasbracht en Thorn vervallen;

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

B E S L U I T :

Vast te stellen het

Stookbeleid gemeente Maasgouw

Inleiding

Tot 2003 werd het verbranden buiten inrichtingen geregeld via gemeentelijke verordeningen. De toen bestaande diversiteit in beleid wilde de toenmalige Minister van VROM, op verzoek van handhavende instanties, harmoniseren met een landelijk verbod en een daaraan gekoppeld Besluit voor het regelen van de ontheffingen. Op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer is toen het voornemen voor het Besluit ingetrokken en is alleen een landelijk verbod in de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen met een ontheffingsmogelijkheid voor de gemeenten.

Sinds mei 2003 geldt dat op basis van artikel 10.2 van de Wm een landelijk verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. In artikel 10.63 Wm is de mogelijkheid tot het verlenen van het ontheffingen door de gemeente geregeld.

Sindsdien hebben onder andere handhavende instanties (politie, VROM-Inspectie) en het Openbaar Ministerie, geklaagd over de ongelijke situaties over het toepassen van het ontheffingenbeleid van gemeenten.

Uit onderzoek van de VROM-Inspectie blijkt dat gemeenten nog steeds erg verschillend met de ontheffingsmogelijkheid omgaan, variërend van een bijna absoluut verbod op verbranden buiten inrichtingen tot een zeer ruimhartig ontheffingenbeleid. Van de roep in het verleden voor landelijke harmonisatie lijkt nog steeds geen sprake. Dit leidt tot rechtsongelijkheid en moeilijk uitvoerbare handhaving van het verbod om afval te verbranden buiten inrichtingen,

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen brengt risico’s mee voor de openbare orde en veiligheid en het conflicteert met de belangen voor de bescherming van de woon- en leefomgeving en flora en fauna. Verbranden buiten inrichtingen draagt bij tot onnodige uitstoot van het broeikasgas CO2. Er zijn voldoende alternatieven voor het verbranden buiten inrichtingen voorhanden.

Openbare orde en veiligheid

Het verlenen van een ontheffing voor het verbranden buiten inrichtingen – zoals vreugdevuren – op grond van openbare orde en veiligheid, de bescherming van woon- en leefomgeving (gezondheid) en de bescherming van flora en fauna is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de bevoegdheid van burgemeester en wethouders van de gemeente.

Wet milieubeheer

Het verlenen van een ontheffing op basis van artikel 10.63 Wet milieubeheer is alleen mogelijk waneer een gemeente zelfstandig of in regionaal verband hier beleid op heeft gemaakt. Elke gemeenten of regio kan dus eigen beleid maken. Uit oogpunt van gelijke behandeling van elke burger en de handhaafbaarheid, is het wenselijk dat er een gelijkluidend beleid wordt vastgesteld en dat dit beleid strikt wordt nageleefd.

Samenhang openbare orde en veiligheid met Wet milieubeheer

In beginsel wordt ontheffing verleend op grond van zowel de Wet milieubeheer als de APV. Echter waneer naar her oordeel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de openbare orde en veiligheid niet in het geding is, kan worden besloten dat alleen het gestelde in de Wet milieubeheer van toepassing is. Dit betekent dus dat in de beschikking vermeld moet worden dat de ontheffing zowel op grond van de APV als op grond van de Wet milieubeheer is. In de aanvraag van de beschikking moet dit ook vermeld zijn.

Milieu

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen leidt tot milieuhygiënische schade. Door de ongecontroleerde verbranding ontstaat luchtverontreiniging, terwijl ook de bodem- en waterkwaliteit in het geding is. Openluchtvuren worden gekenmerkt door een relatief hoge vochtigheidsgraad door het verse materiaal en door lage temperaturen, waardoor de verbranding vaak onvolledig is. Bij deze emissies komen de volgende schadelijke stoffen vrij: verzurende stoffen (stikstofoxiden en zwaveloxiden), broeikasgas veroorzakende stoffen (koolmonoxide, kooldioxide en methaangas), bodem- en waterverontreinigende stoffen (methaangas), kankerverwekkende stoffen (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) en giftige stoffen (kwik en dioxinen). Waneer niet alleen schoon onbehandeld hout verbrand wordt, worden de emissies nog hoger. Daarnaast blijven asresten en niet-verbrande materialen achter dit tot water- en  bodemverontreiniging kunnen leiden. Verbranden buiten inrichtingen draagt bij tot onnodige uitstoot van het broeikasgas CO2. Het beleid is erop gericht dat de uitstoot van CO2 sterk gereduceerd moet worden. Er zijn voldoende alternatieven voorhanden. Gezien de  ontwikkelingen op het gebied van bio-energie moeten gemeenten alert zijn om hun stookbeleid aan te passen als dat kan. In ieder geval moet worden voorkomen dat het stookbeleid ontwikkelingen op het gebied van bio-energie frustreert.

Resthout met beleid verbranden

Inleiding

Onder een beleidsregel wordt verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer bepaalt dat het verboden is afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden. Op grond van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer hebben gemeenten de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van dit verbod. Artikel 5.5.1 van de APV bepaalt dat het verboden is afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. De APV-ontheffing heeft een ander motief dan de Wet milieubeheer-ontheffing.

Aan artikel 5 zijn 2 leden toegevoegd die het mogelijk maken om ontheffing te verlenen voor St. Maartensvuren, het einde van de carnaval en het oprichten van een kampvuur bij een kamp van de scouting. De voorwaarden worden in de vergunning opgenomen en niet in de beleidsregel.

Beleidsregel

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

College: burgemeester en wethouders;

Snoeihout: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud;

Gerooid hout: gerooide bomen, inclusief stammen, stobben, stronken, takken en bladeren;

Stookontheffing: een ontheffing op de grond van de Wet milieubeheer samen met een ontheffing op grond van de APV zoals hierboven vernoemd.

 

Artikel 2 Gerooid hout

1. Het college kan een ontheffing verlenen voor het verbranden van gerooid hout met uitzondering van stamhout met een doorsnee van meer dan 25 cm;

2. Een ontheffing als bedoeld in artikel 2, lid 1 wordt alleen verleend, indien wordt aangetoond dat er geen financieel haalbare hoogwaardige verwerkingsmogelijkheid is;

3. Aan een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 3 Onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting

1. Het college kan een ontheffing verlenen voor het verbranden van snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplantingen;

2. Een ontheffing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt alleen verleend, indien er geen hoogwaardige verwerkingsmogelijkheid is, zoals opstapelen van houtwallen, versnipperen of verklepelen;

3. Aan een ontheffing voor het verbranden van snoeihout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 4 Boomziekten

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van ziek hout;

2. Een ontheffing wordt alleen verleend indien er sprake is van een besmettelijke boomziekte;

3. Aan een ontheffing voor het verbranden van ziek hout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 5 Andere gevallen

1. Het college verleent in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2, artikel 3 en artikel 4 van deze Beleidsregel.

2. Een uitzondering op het in het eerste lid bepaalde geldt voor volksfeesten zoals St. Maarten en bij het einde van de Carnaval.

3. Het college kan ook ontheffing verlenen in het geval dat het de oprichting van een kampvuur door een scoutingroep betreft.

Artikel 6 Ontheffing

1. Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout of snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting dient uiterlijk 8 weken voor de beoogde stookdatum schriftelijk bij het college te worden ingediend;

2. Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van ziek hout moet minimaal 4 uur voor het aansteken van het vuur telefonisch bij de gemeente gemeld worden. Bij twijfel dient de betrokkene een verklaring van de Plantenziektekundige Dienst (Wageningen) in te dienen, waarmee wordt aangetoond dat het om een besmettelijke boomziekte gaat;

3. Een ontheffing wordt, met uitzondering van bij ziek hout, altijd schriftelijk verleend;

4. Een ontheffing is voor één branding op maximaal twee aaneengesloten dagen geldig;

5. Een ontheffing is geldig voor één perceel of aaneengesloten percelen;

6. Uiterlijk 24 uur voor aanvang van het stoken dient degene aan wie de ontheffing is verleend dit aan de gemeente te melden;

7. Indien het door weersomstandigheden of andere redenen niet mogelijk is om op de aangegeven datum te stoken, blijft de ontheffing gedurende het stookseizoen van kracht. Van uitstel dient de gemeente in kennis te worden gesteld;

8. Voor het stoken van een vuur binnen de bebouwde kom of in een bodembeschermingsgebied wordt geen ontheffing verleend.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze gemeentelijke beleidsregel treedt in werking 8 dagen na publicatie in het

Maasgouwnieuws.

 

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maasgouw, d.d. 26 juni 2008.
De raad voornoemd;    
De griffier, R.L.M.M. Huntjens
 
De voorzitter, F.J.M. Wilms

Bijlage VOORSCHRIFTEN

Inleiding

Aan de Wet milieubeheer-ontheffing zijn voorschriften verbonden.

Stookvoorschriften

Melden verbranden:

De aanvrager dient minimaal 24 uur voor aanvang van het stoken dit te melden bij de gemeente. Bij ziek hout minimaal 4 uur.

Locatie:

De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten tenminste bedraagt:

a.    10 meter tot een oppervlaktewater;

b.    10 meter van houtopstanden;

c.    50 meter in een andere richting dan de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bossage;

d.    200 meter in de windrichting tot een gebouw of opstal of ander bouwwerk;

e.    100 meter in de windrichting tot een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen een openbare weg of een bos of bossage.

Voorwaarden:

1.    Het stoken mag geen overlast (rook, roet, stof, walm of geur en dergelijke) of gevaar voor de omgeving opleveren.

2.    De maximaal toegestane hoeveelheid is 30 m³ bij een ontheffing voor snoeihout.

3.    Stamhout met een doorsnede van meer dan 25 cm mag niet worden verbrand.

4.    De brandstapel is maximaal 75 m³ voor gerooid hout.

5.    Het verbranden is niet toegestaan:

a.    in de periode tussen 1 juni tot 1 november, dit is niet van toepassing op ziek hout;

b.    tussen zonsondergang en zonsopgang;

c.    op een zaterdag, zon- of feestdag;

d.    tijdens waarschuwingsfase voor verhoogde concentraties luchtverontreiniging;

e.    bij mist of neerslag;

f.    bij een windkracht kleiner dan één of groter dan vijf Beaufort.

Stoken:

1.    Bij het aansteken van het vuur mag geen gebruik gemaakt worden van aanmaakstoffen zoals afgewerkte olie, benzine, petroleum, autobanden en dergelijke. Wel toegestaan zijn schoon onbehandeld hout en papier. Het aansteken met gasbrander is een bruikbaar alternatief.

2.    Het vuur mag niet met bladeren, houtwol, hooi, stro of dergelijke gemakkelijk opstijgende brandstof worden onderhouden.

3.    Er mag geen gerooid hout afkomstig van andere percelen worden toegevoegd.

4.    Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder. Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatse aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt.

5.    De toezichthouder dient een afschrift van de stookontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben.

6.    Aan het vuur mag geen afval of ander materiaal dan waarvoor ontheffing is verleend worden toegevoegd.

7.    Alle aanwijzingen en bevelen die door of namens de commandant van de brandweer, opsporingsambtenaren van de politie of toezichthouders van de gemeente worden gegeven, dienen steeds stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.