Regeling vervallen per 01-01-2015

2013-5 Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012-2

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 21-02-2013

Intitulé

2013-5 Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012-2

De raad van de gemeente Maassluis;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 januari 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;gelet op artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012-2

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. wet: Wet werk en bijstand

    b. gehuwdennorm: de norm, bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de wet;

    c. woning:een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    d. woonkosten:

    1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, Wet op de huurtoeslag;

    2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon), en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    e. zorgbehoefte: behoefte aan zorg omdat de verzorgingsbehoeftige blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, aangezien deze dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat;

    f. pensioengerechtigde leeftijd: leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat.

  • 2. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In het geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder zijn doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 3 Toeslagen

  • 1 De toeslag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2 De toeslag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3 In afwijking van het tweede lid bedraagt de toeslag 20 procent indien: a. de belanghebbende een zorgbehoefte heeft en wordt verzorgd door een ander die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

    b. de belanghebbende een ander met een zorgbehoefte verzorgt en zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

    c. uitsluitend één of meer kinderen ouder dan 18 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als belanghebbende en deze kinderen een inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 4 Verlaging schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor een periode van zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

  • 1 In afwijking van artikel 3 bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar 7,5 procent van de gehuwdennorm.

  • 2 In afwijking van artikel 3, eerste en derde lid, bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar 15 procent van de gehuwdennorm.

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 4 van toepassing is.

Artikel 6 Ontbrekende woonkosten voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

In afwijking van artikel 3 wordt de norm, bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet, niet verhoogd met een toeslag indien de belanghebbende een woning bewoont, waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 3 Criteria voor gezinnen

Artikel 7 Verlagingen

  • 1 De verlaging, bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor een gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de norm niet verlaagd indien:

    a. de gehuwden een zorgbehoefte hebben en worden verzorgd door een ander die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft,

    b. de gehuwden een ander die een zorgbehoefte heeft verzorgen en hunhoofdverblijf in dezelfde woning hebben; 

    c. uitsluitend één of meer kinderen van 18 jaar of ouder inwonend zijn die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonerhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 8 Ontbrekende woonkosten voor gezinnen

De verlaging, bedoeld in artikel 27 van de wet, bedraagt 20 procent indien de gehuwden het hoofdverblijf hebben in een woning, waaraan voor hen geen woonkosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van hoofdstuk 2 en 3 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm:

  • 1.

    minimaal 50% en maximaal 70% van de gehuwdennorm bedraagt voor een alleenstaande;

  • 2.

    minimaal 70% en maximaal 90% van de gehuwdennorm bedraagt voor een alleenstaande ouder;

  • 3.

    minimaal 80% en maximaal 100% van de gehuwdennorm bedraagt voor gehuwden.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2. Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

  • 3. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012 is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 vervalt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012-2.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 februari 2013.

 

De griffier,                           De voorzitter,

mr R. van der Hoek            drs. J.A. Karssen 

Toelichting 1 Toelichting bij de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012-2.

Toelichting Toeslagenverordening WWB Maassluis 2012-2

 

 

Inleiding

Op 1 januari 2012 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking getreden. Eén van de grote wijzigingen uit deze wet betrof de invoering van de zogenaamde huishoudinkomenstoets. Met de ‘Wet afschaffing huishoudinkomenstoets’, in werking getreden op 18 juli 2012, is de huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 afgeschaft. Wel is er een overgangsbepaling opgenomen voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden. In deze verordening zijn de wijzigingen als gevolg van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets opgenomen.

 

De verordening is eveneens aangepast aan de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd

Met dit wetsvoorstel wordt de AOW-leeftijd vanaf 1 januari 2013 steeds stapsgewijs verhoogd, totdat die in 2019 66 jaar is en vervolgens in 2023 67 jaar. In de tekst is daarom ’65 jaar’ vervangen door de term ‘pensioengerechtigde leeftijd’.

 

Algemeen

De artikelen 8, lid 1 onder c en 30 van de WWB dragen de gemeenteraad op een verordening vast te stellen. Het onderwerp van de verordening is in het eerste lid van artikel 30 van de WWB beschreven. In de Memorie van Toelichting (MvT) staat dat de verordening "een zodanig karakter heeft dat een belanghebbende daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt" (MvT artikel 30). Een verordening waarin de gemeenteraad de hoofdlijnen vaststelt en aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft onderdelen uit te werken sluit minder goed aan bij de wens van de wetgever dat de verordening voor belanghebbenden duidelijke regels stelt.

 

Normen

In Paragraaf 3.2 van de WWB zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 20 t/m 24 WWB). Voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd bestaat een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

 

Toeslagen en verlagingen

Voor belanghebbenden in de leeftijd van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner.

Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20 procent van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie (dit is de norm bedoeld in artikel 21). Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd. Van die bevoegdheid is gebruik gemaakt door te bepalen dat in dergelijke situaties een toeslag van 10 procent wordt verstrekt.

 

Voor gehuwden geldt dat de raad de bevoegdheid heeft om de uitkering te verlagen bij medebewoning. Dat is in de verordening tot uitdrukking gebracht door een verlaging van 10 procent vast te leggen. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Dat is eveneens gerealiseerd.

 

Artikelsgewijs

 

 

Artikel 1 - Begrippen

 

Begrippen die niet reeds in WWB of Awb zijn gedefinieerd zijn hier omschreven. Het begrip gehuwdennorm is omschreven omdat dit de basis vormt voor het vaststellen van de toeslagen en verlagingen. Dit is het bedrag genoemd in artikel 21 WWB.

Het begrip ‘woning’ is nader omschreven. Daarmee wordt bedoeld de woning in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van de artikelen 6 en 8. Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

De definitie van het begrip ‘zorgbehoefte’ is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2007 (LJN BB6205).

 

 

Artikel 2 - Doelgroep

 

De toeslagenverordening is alleen van toepassing op personen van 21 jaar en ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Voor belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar gelden aparte normen. Deze normen zijn laag vastgesteld vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden

 

Artikel 3 - Toeslagen

 

Op grond van artikel 30, tweede lid, sub a, WWB is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm.

In het derde lid is als uitzondering op het tweede lid bepaald dat de toeslag 20 procent bedraagt als de belanghebbende inwoont bij iemand met een zorgbehoefte, of zelf zorgbehoeftig is. De strekking daarvan is om te voorkomen dat de belanghebbende als gevolg van financiële consequenties, zou afzien van het in huis nemen van een zorgbehoevende of dat de zorgbehoeftige belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorgende. Dit komt overeen met het streven om zorgbehoeftigen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen en leven.

Met het begrip ‘zorgbehoefte’ wordt hetzelfde bedoeld als in artikel 3, tweede lid onderdeel a, van de WWB. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 september 2007, LJN BB6205 - is van zorgbehoefte sprake indien de betrokkene aanspraak zou kunnen maken op plaatsing in een AWBZ-instelling, maar daar om hem moverende redenen van heeft afgezien of op een wachtlijst daarvoor is geplaatst. Daarnaast is sprake van zorgbehoefte indien de betrokkene vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen.

 

Naast de zorgbehoefte kan ook de inwoning van een meerderjarig kind dat niet kan bijdragen aan de woonlasten, een reden zijn om de maximale toeslag van 20 procent te verstrekken. Dit is aan de orde als een meerderjarig thuisinwonende kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft  van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (zie artikel 26 WWB).

 

Artikel 4 - Schoolverlaters

 

De verlaging voor schoolverlaters is een bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 28 WWB. De bedoeling van de verlaging is om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op de studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering zou dit een verlaging van 25% van de gehuwdennorm inhouden. Aangezien de situatie van studerenden in de praktijk enigszins afwijkt van de positie van schoolverlaters - de mogelijkheden tot het hebben van bijverdiensten zijn bijvoorbeeld voor studerenden aanzienlijk ruimer - is de verlaging vastgesteld op 20%.

 

Artikel 5 - Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

 

Eerste en tweede lid

De landelijke normsystematiek kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. Het is wel mogelijk om de toeslag voor deze categorie te verlagen, als de raad van oordeel is dat de hoogte van de toeslag, zoals in het voorgaande artikel vastgesteld, werkaanvaarding in de weg staat (artikel 29 WWB). In bepaalde gevallen is de norm plus deze toeslag bijvoorbeeld hoger dan het loon dat men verdient met een gesubsidieerde dienstbetrekking. Ook het minimumloon dat men in een voltijds dienstbetrekking kan verdienen, is nauwelijks hoger. Op die manier zou er geen of een te geringe stimulans zijn om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen is in dit artikel de maximale toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op respectievelijk 7,5 procent en 15 procent gesteld (voor een 22-jarige medebewoner bedraagt deze 10 procent).

 

Derde lid

Op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel b WWB is het niet mogelijk om een schoolverlatersnorm gelijktijdig met de verlaging voor 21- en 22-jarigen toe te passen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlaterskorting is gekozen, zodat op grond van deze verordening een 21-jarige of 22-jarige schoolverlater niet beter af is dan een 23-jarige schoolverlater.

 

 

Artikel 6 - Ontbrekende woonkosten voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

 

Als aan een woning geen woonkosten zijn verbonden, is er sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 WWB biedt de mogelijkheid om de norm of toeslag in dergelijke gevallen te verlagen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om “krakers”, maar ook om de situatie dat de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of de ex-partner. Indien de belanghebbende voor de woning geen kosten maakt, ontbreekt de noodzaak de norm te verhogen met een toeslag.

 

Artikel 7 - Verlagingen

 

Eerste lid

Artikel 7 vormt het spiegelbeeld van artikel 3, tweede lid van deze verordening. Wanneer één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in de woning van de gehuwden wordt verondersteld dat zij de kosten kunnen delen. Om die reden geldt voor de gehuwden een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm.

 

Tweede lid

Geen verlaging geldt voor gehuwden die een zorgbehoefte hebben of een zorgbehoevende verzorgen een percentage van 20 procent.

 

Derde lid

Geen verlaging geldt ook voor zover er een kind inwonend is dat een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

 

Artikel 8 - Ontbrekende woonkosten

 

Indien gehuwden geen woonkosten hebben, wordt de norm verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm. Dit percentage komt overeen met de op grond van artikel 6 van deze verordening ontbrekende toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die geen woonkosten heeft.

 

 

Artikel 9 - Anti-cumulatiebepaling

 

In deze bepaling worden garanties gegeven met betrekking tot de minimale en maximale hoogte van de bijstandsnorm. Cumulatie van toeslagen en/of verlagingen kan er namelijk toe leiden dat de uitkering hoger wordt dan wettelijk toegestaan of te laag wordt om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

 

 

Artikel 10 - Hardheidsclausule

 

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen indien de strikte toepassing van de verordening tot bijzonder onredelijke gevolgen leidt.

 

 

Artikel 11 - Inwerkingtreding

 

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de ‘Wet afschaffing huishoudinkomenstoets’. Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude ‘Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis 2012’ nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.

 

 

Artikel 12 - Citeertitel

 

Dit artikel spreekt voor zich.