Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Maassluis houdende regels omtrent de uitwerking van artikel 13b Opiumwet (Beleidsregel artikel 13b Opiumwet 2020)

Geldend van 14-08-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Maassluis houdende regels omtrent de uitwerking van artikel 13b Opiumwet (Beleidsregel artikel 13b Opiumwet 2020)

Burgemeester van de gemeente Maassluis,

gelezen het voorstel “Beleidsregels artikel 13b Opiumwet” d.d. 14 juli 2020;

gelet op artikel 13b van de Opiumwet en artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

besluit:

  • 1.

    De “Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011” d.d. 25 januari 2011 in te trekken, die is vastgesteld als bijlage van de Nota Softdrugsbeleid;

  • 2.

    De “Beleidsregel artikel 13b Opiumwet 2020” vast te stellen.

1. Introductie

Inleiding

De afgelopen jaren heeft Nederland zich ontwikkeld tot grote producent en doorvoerland van (synthetische) drugs. De illegale drugsindustrie in Nederland gaat gepaard met georganiseerde criminaliteit en heeft ernstige gevolgen voor de veiligheid en volksgezondheid en een ondermijnend effect op de samenleving. De aanpak van drugscriminaliteit vraagt daarom veel inzet van politie, justitie en gemeenten.

Sinds een aantal jaar wordt er niet alleen ingezet op een strafrechtelijke aanpak, maar is ook bestuursrechtelijk optreden een belangrijk instrument geworden in het tegengaan van drugscriminaliteit. Een van de maatregelen die de gemeente kan nemen, is het sluiten van panden van waaruit drugshandel plaatsvindt. Deze sluitingsbevoegdheid is neergelegd in Artikel 13b van de Opiumwet, een bevoegdheid waarnaar ook wordt verwezen als de Wet Damocles. Artikel 13b Opiumwet biedt de burgemeester de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen en woningen of al dan niet voor publiek toegankelijke lokalen te sluiten als daar sprake is van drugshandel.

De burgemeester heeft deze bevoegdheid om woningen en al dan niet voor het publiek toegankelijke lokalen te sluiten al vanaf 2007. Sindsdien zijn ook in Maassluis, vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid, het beschermen van het woon- en leefklimaat en de volksgezondheid, woningen of lokalen gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet. In januari 2011 zijn voor het laatst beleidsregels hierover vastgesteld.

De afgelopen tien jaar zijn er veel ontwikkelingen geweest op het gebied van de Opiumwet en de jurisprudentie rondom deze wet. Daarnaast is op 1 januari 2019 artikel 13b Opiumwet uitgebreid. Sinds deze wetswijzing heeft de burgemeester ook een sluitingsbevoegdheid wanneer in een pand voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. De ontwikkelingen van de laatste jaren, de wijziging van de Opiumwet en de toegenomen drugscriminaliteit vereisen een actualisatie en aanscherping van de beleidsregels.

Deze beleidsregel artikel 13b Opiumwet vormt de actualisatie en vervangt de “Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011”, dat op 25 januari 2011 is vastgesteld als bijlage 2 bij de Beleidsnota Softdrugs. In deze beleidsregel staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze de burgemeester uitvoering geeft aan de bevoegdheid om een bestuurlijke maatregel op te leggen op grond van artikel 13b Opiumwet.

Leeswijzer

De beleidsregel is als volgt opgebouwd. Na de introductie volgt in een juridisch kader nadere toelichting over de Opiumwet en specifiek over de bevoegdheden die in de Opiumwet zijn neergelegd bij de burgemeester (hfst. 2). In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten bij het toepassen van artikel 13b Opiumwet toegelicht. Het belangrijkste deel van de beleidsregel omvat het handhavingskader (hfst. 4), waarin staat aangegeven op welke wijze de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheden op grond van artikel 13b Opiumwet. De hierbij te volgen procedure staat beschreven in het volgende hoofdstuk (hfst. 5). Ten slotte komen enkele aspecten aan bod die spelen bij een opgelegde bestuurlijke maatregel en wordt aangegeven welke regels daarvoor gelden (hfst. 6) en vormen enkele afsluitende bepalingen het laatste hoofdstuk (hfst. 7). Bij sommige tekstdelen staan relevante wetsartikelen. Voor een overzicht van alle relevante wetsartikelen uit de Opiumwet wordt verwezen naar bijlage I van deze beleidsregel. In bijlage II staat een lijst van definitiebepalingen, die ook in de tekst worden aangehaald.

Toepassing

Deze beleidslijn is van toepassing op de uitoefening door de burgemeester van de in artikel 13b Opiumwet neergelegde bevoegdheid ten aanzien van:

  • -

    voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld winkels en horecabedrijven);

  • -

    niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld bedrijfsruimten, loodsen, magazijnen en woningen die feitelijk niet worden bewoond);

  • -

    woningen en bijbehorende erven.

Deze beleidsregel geldt niet voor de lokalen waarop het coffeeshopbeleid van Maassluis van toepassing is. De burgemeester heeft voor de exploitatie van coffeeshops afzonderlijk beleid opgesteld, namelijk de “Beleidsregels inzake coffeeshop en handhaving in de gemeente Maassluis”. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de gedoogde coffeeshop in Maassluis. Een coffeeshop die niet beschikt over een geldige gedoogverklaring valt wel onder deze beleidsregel.

2. Juridisch kader

Opiumwet

Artikel 2 Opiumwet

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  • a.

    binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  • b.

    te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  • c.

    aanwezig te hebben;

  • d.

    te vervaardigen.

Artikel 3 Opiumwet

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  • a.

    binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  • b.

    te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  • c.

    aanwezig te hebben;

  • a.

    d. te vervaardigen.

De Opiumwet omvat de regelgeving op het gebied van verdovende middelen (waaronder soft- en harddrugs), geeft aan wat verboden is en welke strafmaten daarvoor gelden. De wet verbiedt onder meer het bezit, de handel, de verkoop, het vervoer en de productie van de middelen die op lijst I en II van die wet zijn genoemd (artikel 2 en 3). Harddrugs staan op lijst I, softdrugs staan op lijst II. Gebruik op zichzelf is niet strafbaar.

Als aanvulling op de Opiumwet, zijn door het Openbaar Ministerie (hierna OM) richtlijnen uitgevaardigd in de Aanwijzing Opiumwet. Daarin staat beschreven aan welke strafbare feiten de politie de meeste aandacht moet geven. Volgende deze richtlijnen moet de handel in harddrugs de meeste aandacht krijgen en het strengst bestraft worden, daarna volgt handel in softdrugs. De minste aandacht moet uitgaan naar strafbare feiten die samenhangen met het gebruik. Het bezitten van drugs voor eigen gebruik hoeft volgens de richtlijnen niet opgespoord en bestraft te worden.

Artikel 13b Opiumwet lid 1 sub a

Artikel 13b Opiumwet

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

Op grond van artikel 13b eerste lid sub a Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien in woningen, lokalen of daarbij behorende erven soft- of harddrugs wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Zoals hierboven genoemd, was tot de inwerkingtreding van artikel 13b Opiumwet het OM de enige handhaver van de Opiumwet en kon tegen de overtreding van die wet uitsluitend strafrechtelijk worden opgetreden, via het opleggen van boetes of gevangenisstraffen. De wetgever was echter van mening dat de handhaving van de Opiumwet vraagt om een gecoördineerde inzet van het openbaar bestuur, OM en politie en daarom is artikel 13b toegevoegd aan de Opiumwet.

In tegenstelling tot artikel 174a van de Gemeentewet, is het doel van artikel 13b Opiumwet niet het bestrijden van overlast als gevolg van handel in drugs, maar de handel in drugs zelf. Hoewel het doel ook is om de met drugshandel gepaard gaande overlast tegen te gaan, heeft de wetgever met de invoering van artikel 13b Opiumwet primair willen bereiken dat de burgemeester een direct instrument in handen heeft om, in de vorm van het toepassen van een last onder bestuursdwang, drugshandel te bestrijden. De inhoud van de last onder bestuursdwang bestaat in de meeste gevallen uit de sluiting van een pand maar kan ook het opleggen van een last onder dwangsom inhouden. Omdat in de meeste gevallen een last onder bestuursdwang de sluiting van een pand inhoudt, wordt in deze beleidsregel, wanneer wordt gesproken over het opleggen van een last onder bestuursdwang, uitgegaan van sluiting.

Artikel 13b Opiumwet lid 1 sub b

Artikel 13b Opiumwet

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Sinds 1 januari 2019 is de reikwijdte van artikel 13b Opiumwet verruimd door de toevoeging van artikel 13b lid 1 sub b. Burgemeesters kunnen nu ook tot sluiting overgaan als in een woning of pand enkel drugsgerelateerde voorwerpen of stoffen worden aangetroffen. Het moet dan gaan om voorwerpen of stoffen die bestemd zijn (1) voor het produceren of verhandelen van harddrugs of (2) voor het produceren of verhandelen van een grote hoeveelheid softdrugs. Ook is vereist dat degene die de voorwerpen of stoffen voorhanden heeft, weet (of ernstig vermoedt) dat de stof bestemd is voor het vervaardigen van harddrugs dan wel grote hoeveelheden softdrugs.

Voortaan kan een pand dus ook worden gesloten als er enkel stoffen of voorwerpen voorhanden zijn die bestemd zijn voor drugsproductie- en/of handel. Dit worden ook wel strafbare voorbereidingshandelingen genoemd. Hierbij moet gedacht worden aan het aantreffen van versnijdingsmiddelen, afzuiginstallaties, assimilatielampen, een kweektent of een drugslab. Door deze wettelijke verruiming is het niet per se nodig dat soft- en/of harddrugs worden aangetroffen. Enkel het aantreffen van voorwerpen geeft de juridische grondslag om het pand te sluiten. Dat zijn vergaande bevoegdheden, die het doel hebben om de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit verder te versterken.

Op welke wijze de burgemeester deze nieuwe bevoegdheid toepast, is meegenomen in de beleidsregel. Wanneer in deze beleidsregel wordt gesproken over het toepassen van artikel 13b Opiumwet, heeft dit betrekking op de toepassing van zowel artikel 13b lid 1 sub a als artikel 13b lid 1 sub b.

3. Uitgangspunten bij toepassing artikel 13b Opiumwet

In deze paragraaf worden de algemene uitgangspunten van het opleggen van een bestuurlijke maatregel op grond van artikel 13b Opiumwet toegelicht. Hierbij valt te denken aan de volgende punten: wat het doel is van het toepassen van artikel 13b Opiumwet, wanneer sprake is van een handelshoeveelheid drugs (een cruciaal begrip bij de toepassing van artikel 13b), wat wordt bedoeld met de voor drugsproductie of -handel bestemde voorwerpen en stoffen waartegen de burgemeester ook bestuurlijke maatregelen kan nemen en hoe de bestuursrechtelijke aanpak zich verhoudt tot de strafrechtelijke aanpak. Ook wordt een aantal andere belangrijke uitgangspunten genoemd, zoals het verschil tussen woningen en lokalen, het onderscheid in soft- en harddrugs, en een op het pand gerichte in plaats van persoonsgebonden aanpak.

Doelstelling

Het algemene doel van de Opiumwet en artikel 13b in het bijzonder is de preventie en beheersing van de uit drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid, het tegengaan van drugsgebruik en/of drugshandel en het tegengaan van de nadelige effecten van drugsgebruik en/of drugshandel op de openbare orde, het woon- en leefklimaat en andere lokale omstandigheden. Aan deze algemene doelstelling kunnen m.b.t. de toepassing van artikel 13b de volgende subdoelen worden ontleend die met dit beleid worden nagestreefd:

  • -

    de geconstateerde overtreding van de Opiumwet beëindigen en beëindigd houden;

  • -

    verhinderen dat de woning of het lokaal opnieuw gebruikt gaat worden ten behoeve van drugshandel en het drugscircuit (voorkoming van herhaling);

  • -

    de aanvang van drugshandel- en/of productie beletten (in het geval strafbare voorbereidingshandelingen zijn geconstateerd);

  • -

    aan betrokken drugscriminelen en aan buurtbewoners een signaal afgeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit;

  • -

    een preventief effect creëren, zodat eigenaren en verhuurders kritischer worden bij het verhuren van (woon)ruimten en het onaantrekkelijker wordt om vanuit een pand drugs te verhandelen;

  • -

    de eventuele bekendheid van de woning of het lokaal als drugspand doorbreken;

  • -

    de eventuele loop naar de woning of het lokaal eruit halen;

  • -

    de aantasting van het woon- en leefklimaat en het veiligheidsgevoel in de omgeving van de woning of het lokaal herstellen;

  • -

    de verstoring of dreiging daarvan van de openbare orde, leefbaarheid en veiligheid – o.a. door gevaren van het handels- of productiepunt – herstellen;

  • -

    ervoor zorgen dat de geconstateerde overtreding wordt opgevolgd door een reactie van de burgemeester die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding (proportionaliteit en subsidiariteit);

Deze subdoelen zijn niet limitatief. Ook hoeven de subdoelen niet allemaal in iedere kwestie aan de orde te zijn. De subdoelen gelden daarom niet als cumulatief maar alternatief. Uitgangspunt is dat de burgemeester van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet gebruikmaakt als daarmee een of meer van deze subdoelen of een daaraan verwant doel zijn gediend.

Onderscheid lokalen en woningen

Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen.

  • -

    Onder lokaal wordt in dit beleid verstaan: een voor het publiek toegankelijk pand met bijbehorend erf (zoals een winkel, kapsalon, nagelstudio, restaurant of café), of een niet voor publiek toegankelijk pand met bijbehorend erf, niet zijnde een woning (zoals een loods, magazijn of bedrijfsruimte). Growshops vallen ook onder een voor publiek toegankelijk lokaal Een voor bewoning bestemde ruimte die niet wordt gebruikt als woning, kan ook worden aangemerkt als lokaal.

  • -

    Onder woning wordt in dit beleid verstaan: een voor bewoning gebruikte ruimte. Onder woning kan bijvoorbeeld ook een boot, caravan of woonwagen worden verstaan. Zowel een koopwoning als een huurwoning en zowel particuliere als sociale verhuur vallen onder een woning.

Het onderscheid tussen een lokaal en woning is belangrijk bij het toepassen van artikel 13b Opiumwet. De sluiting van een woning is erg ingrijpend voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Daarnaast spelen beginselen als het recht op ongestoord woongenot (artikel 8 EVRM) en huisvredebreuk een rol bij de sluiting van een woning. Indien het gaat om de sluiting van een huurwoning, betekent sluiting in de meeste gevallen een ontbinding van de huurovereenkomst (artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Een tijdelijke sluiting kan daarmee definitief het verlies van een woning betekenen, met alle gevolgen van dien. Het sluiten van een woning vereist daarom een extra zorgvuldige afweging en daar wordt in het handhavingskader rekening mee gehouden.

Wanneer in dit beleid wordt verwezen naar een pand, worden hiermee zowel lokalen als woningen bedoeld.

Soft- en harddrugs

Zoals hierboven genoemd, onderscheidt de Opiumwet twee lijsten van verdovende middelen.

Op lijst I staan de drugs waarvan de overheid vindt dat ze een onaanvaardbaar/onacceptabel risico hebben voor de gezondheid. De middelen op deze lijst worden ook wel harddrugs genoemd. Voorbeelden zijn cocaïne, amfetamine, XTC, GHB, heroïne en LSD.

Op lijst II staan de drugs die volgens de overheid minder risico’s voor de gezondheid hebben dan de middelen op lijst I. Middelen op deze lijst worden ook wel softdrugs genoemd. Voorbeelden zijn hasj en wiet (die worden geteeld van de hennepplant). Qat en paddo’s staan ook op deze lijst.

De aanpak tegen de productie/handel in harddrugs is in beginsel strenger dan de aanpak tegen de productie/handel in softdrugs, dat is in zowel het strafrecht als het bestuursrecht. Dat de strafmaat hoger is voor harddrugs gerelateerde overtredingen en misdrijven, blijkt uit de Aanwijzing Opiumwet. Ook bij de bestuursrechtelijke aanpak wordt in beginsel strenger opgetreden bij de vondst van hoeveelheden harddrugs dan softdrugs.

Aanwezigheid van handelshoeveelheid drugs

Op grond van artikel 13b Opiumwet mag de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen, indien in woningen, lokalen of bijbehorende erven soft- of harddrugs wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State legt de zinsnede ‘daartoe aanwezig’ als volgt uit: de burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is. Oftewel, bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering en/of verstrekking 1 .

Het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs is kortom op zichzelf al voldoende om handel aan te nemen en een last onder bestuursdwang op te leggen. De daadwerkelijke verkoop, aflevering, verstrekking, etc. hoeft door het bestuursorgaan niet verder aangetoond te worden. Het is voldoende dat de handelshoeveelheid drugs in het pand aanwezig is. Mocht de aangetroffen handelshoeveelheid toch niet bestemd zijn om te worden verhandeld, moet de overtreder dat aannemelijk maken. Het is niet aan het bestuursorgaan, maar aan de overtreder om het tegendeel te bewijzen en zo geldt er een omgekeerde bewijslast. De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld, is daartoe onvoldoende.

Handelshoeveelheid drugs

Om te bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid drugs, wordt aangesloten bij de laatste versie van de Aanwijzing Opiumwet van het OM2 . Op basis van de thans vigerende Aanwijzing Opiumwet worden de volgende hoeveelheden aangehouden als handelshoeveelheden:

  • -

    Softdrugs: meer dan 5 gram softdrugs

  • -

    Harddrugs: meer dan 0,5 gram of meer dan 1 pil/bolletje/ampul/wikkel/tablet. Voor wat betreft harddrugs in vloeistofvorm (bv. GHB) wordt een eenheid aangehouden van meer dan 5 ml

  • -

    Paddo’s: meer dan 0,5 gram gedroogde paddo’s, meer dan 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s

  • -

    Hennepplanten: meer dan 5 planten

  • -

    Qat: meer dan 1 bundel (ca. 200 gram)

Indien er drugs worden aangetroffen in een pand waar in dit beleid wordt gesproken over een handelshoeveelheid drugs, wordt mede verstaan een handelshoeveelheid hennepplanten.

Pand gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering dan wel verstrekking van drugs

Ook panden waarin geen handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar waarvan het aannemelijk is dat deze gebruikt worden ten behoeve van de productie en/of handel in drugs, kunnen worden gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet. Uit onderzoek van de politie kan bijvoorbeeld blijken dat een pand gebruikt wordt als knooppunt van waaruit handelsafspraken worden gemaakt ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. In dergelijke gevallen worden geen handelshoeveelheden drugs aangetroffen, maar valt het betreffende pand wel onder de werking van artikel 13b Opiumwet3 . Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering dan wel verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden gelijk gesteld met de situatie als waren de betreffende drugs wel aangetroffen en als gevolg hiervan kan ook in deze gevallen worden overgegaan tot het nemen van een bestuurlijke maatregel.

Stoffen of voorwerpen bestemd voor productie/handel van drugs

Zoals hierboven genoemd, is de sluitingsbevoegdheid uit de Opiumwet sinds 1 januari 2019 verruimd door het toevoegen van artikel 13b eerste lid sub b. Sindsdien kan de burgemeester een pand sluiten bij het aantreffen van voorwerpen of stoffen die bestemd zijn (1) voor de productie of handel van harddrugs of (2) voor de productie of handel van een grote hoeveelheid softdrugs. Dit betekent het volgende: in het geval van harddrugs is de aanwezigheid van stoffen of voorwerpen die gebruikt worden voor het voorbereiden van harddrugsdelicten voldoende om een pand te kunnen sluiten. Gaat het om softdrugs, dan moet er sprake zijn van voorbereidingshandelingen (en daarvoor aangetroffen stoffen of voorwerpen) die beroeps- of bedrijfsmatig van aard zijn of betrekking hebben op een grote hoeveelheid softdrugs. Het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen voor deze doeleinden worden ook strafbare voorbereidingshandelingen genoemd.

Een belangrijke vraag is wat voor voorwerpen en stoffen bestemd zijn voor de productie of handel van soft en/of harddrugs. De memorie van toelichting, horend bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van artikel 13b, geeft enkele indicaties. Hierin worden bepaalde chemicaliën (apaan, zoutzuur), versnijdingsmiddelen en combinaties van voorwerpen genoemd (drugslaboratorium, cocaïnewasserij, hennepkwekerij in aanbouw, opslag van 2.000 liter zoutzuur in een woning), deze lijst is niet limitatief4 . Uit jurisprudentie blijkt dat onder bepaalde omstandigheden tuincentra ook op grond van artikel 13b lid 1 sub b kunnen worden gesloten5 .

Om gebruik te kunnen maken van de sluitingsbevoegdheid op grond van artikel 13b lid 1 sub b, is vereist dat degene die de stof of het voorwerp in het pand voorhanden heeft ook weet of een ernstig vermoeden heeft dat de stof of het voorwerp onder andere bestemd is voor de handel of productie van soft- of harddrugs. Hierbij is het afwegingskader dat de betrokkene niet anders had kunnen vermoeden dan dat hij met zijn handelen een Opiumwetdelict zou faciliteren. Bij een bepaalde combinatie van goederen kan het niet anders dan dat iemand zich bewust is van de criminele bestemming van de goederen. Ook kunnen de antecedenten en het strafblad van de verdachte worden meegenomen in de afweging.

Wanneer sprake is van voorwerpen en stoffen die bestemd zijn voor de handel of productie van soft- of harddrugs, hangt sterk af van de situatie ter plaatse, de aard, de hoeveelheid en de combinatie van de aangetroffen voorwerpen en stoffen. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling van de burgemeester die o.a. wordt gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld.

Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak

Overtredingen van de Opiumwet kunnen zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden aangepakt. Dit beleid is gebaseerd op de bestuurlijke bevoegdheid van de burgemeester en staat los van een eventuele strafrechtelijke aanpak. De bestuursrechtelijke aanpak kan wel naast strafrechtelijke vervolging plaatsvinden.

Bij een bestuursrechtelijk traject gelden andere normen dan bij een strafrechtelijk traject. Omdat de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet een ander doel heeft en losstaat van de bevoegdheden van het OM, kan bij een overtreding van de Opiumwet tegelijkertijd bestuursrechtelijk (door de burgemeester) en strafrechtelijk (door het OM) worden opgetreden. Daarom is er geen sprake van een dubbele bestraffing en kunnen ze naast elkaar plaatsvinden. Strafrechtelijke sancties zijn primair bedoeld om de overtreder leed toe te brengen en te straffen voor de gepleegde overtreding. Het is aan de politie en het OM om over te gaan tot strafvervolging. De bestuurlijke maatregelen die de burgemeester treft, hebben in het kader van de Opiumwet een reparatoir karakter. Herstelsancties zijn gericht op het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding en het terugbrengen van een illegale situatie naar een legale situatie.

Met het OM en de politie wordt samengewerkt om strafrechtelijke vervolging en bestuursrechtelijke handhaving naast elkaar plaats te laten vinden. Het moment van inbeslagname van drugs en het effectueren van de bestuursdwang kunnen echter enige tijd uit elkaar liggen, aangezien de beginselen van behoorlijk bestuur bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden. Dit betekent niet dat na inbeslagname geen reden meer bestaat om ook een bestuurlijke maatregel op te leggen, het betekent alleen dat er enige tijd tussen kan zitten.

In de bestuursrechtelijke procedures hoeven geen strafrechtelijke bewijsregels in acht te worden genomen, maar dient de overtreding aannemelijk te worden gemaakt. Er kan worden uitgegaan van het feitencomplex dat naar voren is gekomen uit het proces-verbaal of rapport van bevindingen dat door de politie of andere opsporingsinstanties is opgemaakt.

Pandgebonden maatregel

Het bestuursrechtelijk optreden is pandgebonden en niet persoonsgebonden. Dat betekent onder meer dat het voor bestuurlijk optreden niet van belang is wie de overtreding heeft begaan: de eigenaar, verhuurder, bewoner of een derde. De constatering van het overtreden van de Opiumwet in een pand is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. Ook is het niet noodzakelijk dat bij recidive de overtreding door dezelfde persoon is begaan. Bij recidive moet alleen worden aangetoond dat de overtreding in hetzelfde pand opnieuw is gepleegd.

4. Handhavingskader

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheden op grond van artikel 13b Opiumwet. Eerst wordt toegelicht voor welke soort bevoegdheid in beginsel wordt gekozen (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom of een waarschuwing) en met welke factoren rekening wordt gehouden bij de op te leggen maatregel en de duur van deze maatregel. Daarna volgt de zogenoemde handhavingsmatrix. Omdat de sluiting van een woning zo ingrijpend is voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n) en daarom een extra zorgvuldige afweging vereist, is in de handhavingsmatrix een onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen. Hierin staat per concrete situatie beschreven welke bestuurlijke maatregel kan worden opgelegd. Natuurlijk is de burgemeester, afhankelijk van de situatie, bevoegd om gemotiveerd af te wijken van zijn beleid, hierop wordt ook ingegaan.

Keuze voor op te leggen bestuurlijke maatregelen

Op grond van artikel 13b Opiumwet i.s.m. afdeling 5 van de Algemene Wet Bestuursrecht is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Conform artikel 5:32 van de Algemene Wet Bestuursrecht heeft de burgemeester de mogelijkheid om in plaats van een last onder bestuursdwang een last onder dwangsom op te leggen. Ook kan de burgemeester een waarschuwing geven. Voor het toepassen van artikel 13b Opiumwet wordt in beginsel gekozen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang en in enkele gevallen voor het opleggen van een last onder dwangsom of een waarschuwing.

Last onder bestuursdwang (sluiting)

Zowel bij lokalen als woningen wordt ervoor gekozen om in beginsel over te gaan tot een last onder bestuursdwang (sluiting), indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.

Het is nodig om in beginsel een last onder bestuursdwang op te leggen vanwege de risico’s voor het woon- en leefklimaat, de openbare orde en de volksgezondheid die uitgaan van de illegale handel in drugs. De last onder bestuursdwang is er onder andere op gericht om de loop naar een drugspand eruit te halen, de bekendheid van een inrichting als drugsadres te verminderen, de rust te herstellen in de directe omgeving, herhaling van (ernstige) verstoring van de openbare orde te voorkomen en/of een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Een last onder dwangsom, waarschuwing of een sluiting van kortere duur dan drie maanden wordt in beginsel niet afdoende geacht om de risico’s die gepaard gaan met drugshandel te verminderen dan wel weg te nemen. Daarnaast is signaalwerking een van de doelen van de last onder bestuursdwang, naar de omgeving, naar de eigenaren, verhuurders of bewoners van een pand en naar de kopers of verkopers van de aangetroffen drugs. Het is belangrijk om Maassluis te positioneren als een gemeente die consequenties verbindt aan ongewenste criminele activiteiten, zeker gezien haar ligging aan de Nieuwe Waterweg vlakbij Rotterdam en de haven van Rotterdam. Met een reële kans op (langdurige) sluiting wordt het onaantrekkelijk om vanuit een pand drugs te verhandelen in Maassluis.

Het opleggen van een last onder bestuursdwang kan zwaar zijn voor eigenaren, verhuurders en/of bewoners. Bij sluiting zijn er financiële gevolgen (zoals het mislopen van de huur), moeten bedrijfsactiviteiten (tijdelijk) worden stopgezet of kunnen bewoners hun woning verliezen. Desondanks is handhavend optreden gerechtvaardigd en niet onredelijk. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om lokalen en woningen onder het regime van artikel 13b Opiumwet te brengen. Het is inherent aan deze keuze van de wetgever dat dit grote gevolgen kan hebben voor de eigenaren, verhuurders en bewoners. Drugshandel en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid en rechtsorde zijn dermate ernstig dat in beginsel herstel daarvan als algemeen belang zwaarder wordt geacht dan het individuele belang van een eigenaar, verhuurder en/of bewoner.

Direct last onder bestuursdwang in plaats van trapsgewijze aanpak

Uit jurisprudentie blijkt dat de burgemeester direct een last onder bestuursdwang mag opleggen, zonder daarvoor eerst een waarschuwing te geven of soortgelijke maatregel op te leggen. Aanvankelijk lag dat anders. Uit de parlementaire geschiedenis rond een wetswijziging van de Opiumwet daterend uit 2005/2006 kwam de wens naar voren om bij handhaving van de Opiumwet een stappenplan te hanteren6 . Dat houdt in dat bij een eerste overtreding in beginsel niet direct tot sluiting van een pand dient te worden overgegaan maar volstaan moet worden met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, en dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan enkel in ernstige gevallen mag worden afgeweken.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter in een aantal uitspraken overwogen dat een Damoclesbeleid, dat voorziet in de sluiting van panden bij een eerste overtreding van de Opiumwet, niet onredelijk is. Dat geldt zowel voor het aantreffen van grotere handelshoeveelheden softdrugs als handelshoeveelheden harddrugs. De Afdeling heeft bijvoorbeeld in 2015 een directe sluiting van drie maanden bij een handelshoeveelheid van 20 of meer hennepplanten gerechtvaardigd7 . Ook het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs is beschouwd als dermate ernstig door de Afdeling dat deze bij een eerste overtreding een directe sluitingsduur rechtvaardigt8 . Volgens vaste jurisprudentie rechtvaardigt het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs een sluitingsduur van 6 maanden. De Afdeling baseert deze overwegingen onder meer op de toenemende overlast van drugs in gemeenten. Gelet hierop hoeft in beginsel niet meer te worden gewaarschuwd bij een eerste overtreding van de Opiumwet, maar kan het pand direct worden gesloten. Wel is van belang, zoals ook door de Afdeling naar voren is gebracht, dat het Damoclesbeleid voldoende mogelijkheden biedt om elke situatie op zijn eigen merites te beoordelen en in schrijnende situaties van het beleid af te wijken.

De keuze in deze beleidslijn is om in beginsel een last onder bestuursdwang op te leggen, gezien de hierboven genoemde risico’s die gepaard gaan met drugshandel. Maar daarnaast wordt ervoor gekozen, zoals hieronder en in de handhavingsmatrix verder is toegelicht, om in verschillende gevallen niet direct tot sluiting over te hoeven gaan.

Last onder dwangsom

Een burgemeester kan ervoor kiezen om een last onder dwangsom op te leggen in plaats van een last onder bestuursdwang. Het opleggen van een last onder dwangsom houdt in dat de aangeschrevene (overtreder) wordt verplicht om de woning niet in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet te gebruiken en dat hij, ingeval van herhaling van de overtreding, een dwangsom moet betalen.

Het heeft niet de voorkeur om het opleggen van een last onder dwangsom als algemene beleidslijn te hanteren. Met een last onder dwangsom wordt de kans klein geacht dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald, omdat het financiële gewin in het verdovende middelen circuit zo groot is. Eigenaren, gebruikers of bewoners kunnen bijvoorbeeld een financiële afweging maken en ervoor kiezen alsnog door te gaan met hun drugshandel, omdat drugsproductie- en handel zo lucratief is en de winst uit die handel vaak groter is dan de te verbeuren dwangsom. Ook is een opgelegde last onder dwangsom niet zichtbaar, waardoor er geen signaal uitgaat naar overtreders en buurtbewoners en de meldingsbereidheid van buurtbewoners hierdoor niet groter wordt. Een last onder bestuursdwang is een directer middel dat in tegenstelling tot de last onder dwangsom tot feitelijke beëindiging van de overtreding kan leiden.

Desalniettemin kunnen zich situaties voordoen waarin een last onder dwangsom wel valt te verkiezen boven een last onder bestuursdwang of een waarschuwing. Een last onder bestuursdwang kan in bepaalde situaties te ingrijpend zijn en het opleggen van een waarschuwing kan te licht worden gevonden voor de geconstateerde feiten en omstandigheden. Het geven van een waarschuwing kan ook als vrijblijvend worden opgevat, omdat er geen sanctie tegenover staat. De last onder dwangsom heeft een mildere werking dan de last onder bestuursdwang. Bij sluiting treden de gevolgen direct in werking, terwijl bij de last onder dwangsom de werkelijke gevolgen pas in werking treden als deze last wordt overtreden. Ook stelt een last onder dwangsom duidelijke voorwaarden die ontbreken bij een waarschuwing.

In de volgende situaties kan worden overwogen om een last onder dwangsom op te leggen (niet limitatief):

  • -

    Aanwezigheid personen met een beperking al dan niet in combinatie met sterke binding aan de woning: Volgens jurisprudentie kan de aanwezigheid van personen met een beperking (fysiek, verstandelijk of psychisch) en/of met een medische aandoening gelden als bijzondere, zwaarwegende omstandigheden, zeker wanneer door deze beperking aanpassingen in de woning zijn aangebracht en de financiële middelen ontbreken om alle benodigde aanpassingen direct in een nieuwe woonruimte te laten aanbrengen. Het blijft wel van belang om in deze situaties mee te wegen in hoeverre deze personen betrokken zijn bij de overtreding en in hoeverre hen de overtreding persoonlijk kan worden verweten.

  • -

    Aanwezigheid minderjarige kinderen: De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester het onredelijk acht direct tot sluiting over te gaan. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte, de burgemeester dient zich te vergewissen van geschikte opvang.

  • -

    Aanwezigheid drugs zonder indicaties van overlast: de burgemeester houdt in sterke mate rekening met de geconstateerde overlast en andere openbare ordeverstoringen rondom het pand waar drugs is aangetroffen of waar strafbare voorbereidingshandelingen zijn verricht. Doelstelling is niet alleen het bestrijden van de aanwezigheid van drugs of drugsgebruik op zich, maar vooral het tegengaan van de overlast en ordeverstoringen die daarmee gepaard kunnen gaan. Op grond van dit uitgangspunt kan de burgemeester afzien van het sluiten van een pand in het geval de politie een handelshoeveelheid drugs aantreft zonder verdere indicaties van overlast of andere openbare orde verstoringen. Dan kan hij ervoor kiezen om een last onder dwangsom op te leggen. Bijkomende omstandigheden - te denken valt aan de betrokkenheid van de bewoner of huurder van het pand bij drugsdelicten - kunnen wel tot een andere afweging leiden.

Zoals hierboven genoemd, kan een last onder dwangsom een geschikte tussenvorm zijn wanneer een directe sluiting te ingrijpend en een waarschuwing te licht is, al naargelang de omstandigheden in de concrete situatie. Vanwege de nadelige kanten van een last onder dwangsom wordt deze bestuurlijke maatregel niet als uitgangspunt gehanteerd en is deze daarom ook niet in de handhavingsmatrix hieronder opgenomen. De last onder dwangsom dient bij uitstek als instrument dat kan worden ingezet, wanneer de in de handhavingsmatrix gestelde bestuurlijke maatregelen voor die concrete situatie niet het meest geschikt zijn.

In het geval de burgemeester bij de eerste overtreding besluit tot een last onder dwangsom, kan hij bij een herhaalde overtreding van de Opiumwet wel een last onder bestuursdwang opleggen en tegelijkertijd de dwangsom verbeuren. In zo’n geval is de (mildere) last onder dwangsom kennelijk niet afdoende en vormt dat aanleiding om de strenge variant (last onder bestuursdwang) in te zetten. Volgens jurisprudentie moet de last onder dwangsom zijn uitgewerkt door het verbeuren van de dwangsom, alvorens over te gaan op het toepassen van bestuursdwang. Daarom wordt ervoor gekozen om de dwangsom vast te stellen op één bedrag dat bij de herhaalde overtreding ineens wordt voldaan. Daarmee expireert de last na het verbeuren van de dwangsom, blijft wel de bevoegdheid tot invordering bestaan en kan direct een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

Voor de hoogte van de dwangsom en de duur van de last gelden verder de volgende uitgangspunten. Hierbij wordt aangesloten bij de Algemene Wet Bestuursrecht en recente jurisprudentie:

  • -

    Hoogte van de dwangsom: het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem of haar geldende regels. Om dit doel te bereiken wordt de hoogte van de dwangsom afgestemd op het financiële voordeel dat hij of zij kan verwachten bij het niet naleven van de voor hem of haar geldende regels. Deze afstemming wordt per concrete situatie berekend.

  • -

    Duur van de last: wanneer de burgemeester besluit om een last onder dwangsom op te leggen, wordt deze op schrift gesteld en blijft deze drie jaar geldig. Het besluit blijft gedurende drie jaar geregistreerd staan. Hierdoor kan recidive worden vastgesteld. Het is aan de gemeente om de duur van de last vast te stellen, zoals valt af te leiden uit artikel 5:34 van de Awb en jurisprudentie9 .

Waarschuwing

Het is nodig om terughoudend om te gaan met het geven van een waarschuwing bij overtredingen van de Opiumwet. Een waarschuwing wordt in het merendeel van de zaken niet meer afdoende geacht. Door de mate van georganiseerdheid en het feit dat overtredingen van de Opiumwet zich in groten getale in Nederland voordoen, wordt van een waarschuwing nauwelijks effect verwacht. Ook is het algemeen bekend dat handel in drugs strafbaar is. Het geven van een waarschuwing als beleidslijn kan de averechtse werking hebben dat overtredingen worden gepleegd, omdat er ‘toch’ niet tegen wordt opgetreden.

In bijzondere omstandigheden kan de burgemeester ervoor kiezen om een waarschuwing te geven.

Daarnaast is het wenselijk om in een paar gevallen wel de beleidslijn te hanteren eerst te waarschuwen alvorens direct te sluiten. Dat is bij het aantreffen van een beperkte handelshoeveelheid softdrugs of hennepplanten of van geringe stoffen of middelen t.b.v. strafbare voorbereidingshandelingen in een woning. Enkel in dit geval is de waarschuwing daarom meegenomen in de handhavingsmatrix, daar staat ook de toelichting.

Mee te wegen indicatoren bij een bestuurlijke maatregel

Wanneer een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen of strafbare voorbereidingshandelingen zijn geconstateerd, hangt de op te leggen bestuurlijke maatregel en de duur van die maatregel af van een aantal indicatoren. Deze indicatoren kunnen ertoe leiden dat een minder zware of juist zwaardere maatregel wordt genomen. Bij het opleggen van een bestuurlijke maatregel en de duur van de bestuurlijke maatregel wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende indicatoren, die zijn ontleend aan de rechtspraak. Deze opsomming is niet limitatief:

  • 1.

    De soort en de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet: de soort en de hoeveelheid drugs zijn medebepalend voor de sluitingsduur.

  • 2.

    De soort en hoeveelheid andere spullen of voorwerpen die worden aangetroffen: hierbij valt te denken aan voorwerpen die op handel in verdovende middelen wijzen zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmaterialen, et cetera.

  • 3.

    De mate waarin het pand betrokken is bij drugshandel, dan wel bekend staat als pand van waaruit drugshandel plaatsvindt: als er aanwijzingen zijn van drugshandel, kan het pand bekendstaan als drugspand en aanleiding zijn om op te treden en de bekendheid van de woning weg te nemen. Aanwijzingen van drugshandel zijn de (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht en/of die antecedenten op dat gebied hebben. Een ander voorbeeld is dat er handelsafspraken zijn gemaakt met een coffeeshop ten behoeve van de bevoorrading. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.

  • 4.

    De mate waarin het pand gerelateerd is aan strafbare feiten, geweldsdelicten, overtredingen van de Wet Wapens en Munitie, georganiseerde criminaliteit of andere openbare orde-delicten: hierbij valt te denken aan personen die zijn aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit. Andere aanwijzingen zijn het aantreffen van bv. een gsm-jammer, spy-horloge, steekvest, munitie en/of een (vuur)wapen. Het aantreffen van grote hoeveelheden drugs of grote sommen contact geld kan ook duiden op georganiseerde criminaliteit.

  • 5.

    Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten: een belangrijke meewegende factor is of bewoners/eigenaren/verhuurders wisten of konden weten dat er drugs in de woning aanwezig waren, dus in hoeverre aan hen verwijtbaarheid kan worden aangerekend. Hierbij kan worden gedacht aan aantoonbare relaties van bewoner(s)/betrokkene(n) met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of in verband met georganiseerde criminaliteit.

  • 6.

    De mate van risico’s, gevaar en aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n): uit de omstandigheden kan blijken dat het woon- en leefklimaat is aangetast en weer moet worden hersteld. Een aanwijzing hiervoor is het gebruik van drugs in de directe omgeving van het pand, of de mate van verkoop of verstrekking van drugs vanuit het pand en de daarmee gepaard gaande loop. Als bewoners in de directe omgeving al (drugs)overlast ondervinden, is dat ook een aanwijzing van de aantasting van het woon- en leefklimaat.

  • 7.

    De betrokkenheid van de eigenaar: de mate van betrokkenheid van de eigenaar bij de drugshandel en de opstelling van de eigenaar zijn belangrijke factoren om mee te wegen.

In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat alleen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, rekening gehouden met de volgende factoren (niet limitatief):

  • -

    De aard en hoeveelheid van de voorwerpen/stoffen en de mate waarin deze erop wijzen bestemd te zijn voor handel in drugs: hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen die niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs.

  • -

    De combinatie van aangetroffen voorwerpen/stoffen: hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, dan wel aanwezig hebben van goederen die voor (grootschalige) verwerking, transport of bereiding van drugs bedoeld zijn (grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen).

Verstoring van de openbare orde als zwaarwegende factor

Voor het opleggen van een passende bestuurlijke maatregel wordt één aspect in het bijzonder als zwaarwegende factor meegenomen: de link met een mogelijke verstoring van de openbare orde. Zoals blijkt uit recente jurisprudentie, is enkel de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende grond voor een sluiting. Desondanks is het de vraag of het toepassen van een dermate vergaande maatregel als de sluiting van een pand wel proportioneel en subsidiair is bij de enkele aanwezigheid van drugs.

Om beginselen als proportionaliteit en subsidiariteit te waarborgen, houdt de burgemeester rekening met de geconstateerde overlast en andere openbare ordeverstoringen rondom het pand waar drugs is aangetroffen of waar strafbare voorbereidingshandelingen zijn verricht, en kan het ontbreken van overlast reden zijn om van sluiting af te zien. Doelstelling is niet zozeer het bestrijden van de aanwezigheid van drugs of drugsgebruik op zich, maar het tegengaan van de overlast en ordeverstoringen die daarmee gepaard kunnen gaan. Hierbij moet ook gedacht worden aan de volgende doelstellingen: de loop van kopers en leveranciers naar een pand eruit halen, actieve drugshandel tegengaan, verloedering van de omgeving voorkomen, het woon- en leefklimaat herstellen en/of overlastgevende situatie opheffen. In de lijst hierboven gaat het om de factoren die onder punt 3 tot en met 6 zijn genoemd.

Handhavingsmatrix

Onderstaande handhavingsmatrix wordt toegepast bij het opleggen van een bestuurlijke maatregel na overtreding van de Opiumwet. In deze tabel staat beschreven welke bestuurlijke maatregel per concrete situatie wordt opgelegd, hierin is zowel de soort bestuurlijke maatregel als de duur van de bestuurlijke maatregel meegenomen. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen. Bij het opleggen van de bestuurlijke maatregel, zoals aangegeven in de matrix, is in ieder geval sprake van één of meer van de bovengenoemde indicatoren.

Omstandigheid

Maatregel/sluitingsduur

voor al dan niet voor publiek openstaand lokaal

Maatregel/sluitingsduur

voor woning

A

Handelshoeveelheid softdrugs minder dan 30 gram

3 maanden

Waarschuwing*

B

Handelshoeveelheid hennepplanten minder dan 15 planten

3 maanden

Waarschuwing*

C

Geringe hoeveelheden stoffen of middelen t.b.v. strafbare voorbereidingshandelingen artikel 10a of 11a Opiumwet

3 maanden

Waarschuwing*

D

Handelshoeveelheid softdrugs 30 gram of meer

3-6 maanden**

3 maanden

E

Handelshoeveelheid hennepplanten meer dan 15 planten

3-6 maanden**

3 maanden

F

Strafbare voorbereidingshandelingen artikel 10a of 11a Opiumwet

3-6 maanden**

3 maanden

G

Handelshoeveelheid harddrugs, meer dan 0,5 gram, meer dan 1 pil

6 maanden

3-6 maanden**

H

Tweede constatering handelshoeveelheid softdrugs of tweede overtreding strafbare voorbereidingshandelingen artikel 11a Opiumwet binnen 3 jaar

6 maanden

3-6 maanden**

I

Tweede constatering handelshoeveelheid harddrugs of tweede overtreding

strafbare voorbereidingshandelingen artikel 10a Opiumwet binnen 3 jaar

12 maanden

6-12 maanden**

J

Derde constatering handelshoeveelheid softdrugs of derde overtreding

strafbare voorbereidingshandelingen artikel 11a Opiumwet binnen 3 jaar

12 maanden

6-12 maanden**

K

Derde constatering handelshoeveelheid harddrugs of derde overtreding

strafbare voorbereidingshandelingen artikel 10a Opiumwet binnen 3 jaar

Onbepaalde tijd***

Onbepaalde tijd***

L

Vierde constatering handelshoeveelheid softdrugs of vierde overtreding

strafbare voorbereidingshandelingen artikel 11a Opiumwet binnen 3 jaar

Onbepaalde tijd***

Onbepaalde tijd***

Ad. A t/m L: in een concrete situatie kan worden afgeweken van de maatregelen zoals genoemd in deze matrix. Bij verzwarende omstandigheden (bv. door een combinatie van indicatoren of weging van de indicatoren) kan de termijn opgehoogd worden. Bij verzachtende omstandigheden kan de burgemeester kiezen voor een verkorte sluitingstermijn of voor het geven van een last onder dwangsom of een waarschuwing.

*Bij het aantreffen in woningen van een handelshoeveelheid softdrugs van minder dan 30 gram of van minder dan 15 hennepplanten wordt in beginsel volstaan met een waarschuwing. Zoals ook genoemd in de Aanwijzing Opiumwet, neemt het OM aan dat hoeveelheden tussen de 5 en 30 gram softdrugs niet gebruikt worden om te verkopen of anderszins te verstrekken. De overdraagbaarheid van minder dan 30 gram softdrugs is namelijk gering. Bij het aantreffen van minder dan 15 hennepplanten wordt aangenomen dat er sprake is van een ‘uit de hand gelopen hobby’. Ook bij het aantreffen van geringe hoeveelheden stoffen of middelen die worden gebruikt t.b.v. strafbare voorbereidingshandelingen wordt in beginsel volstaan met een waarschuwing. Hierbij valt te denken aan een kleine hoeveelheid versnijdingsmiddel, zoals paracetamol, of enkel een koffer die bruikbaar is voor het transport van verdovende middelen.

** De duur van de sluiting kan variëren al naar gelang de hoeveelheid aangetroffen drugs en andere geconstateerde feiten.

***Een sluiting voor onbepaalde duur houdt in dat het pand minimaal één jaar gesloten blijft. Na het eerste jaar zal per drie maanden worden beoordeeld of de sluiting kan worden beëindigd.

Belangenafweging, bijzondere omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

Artikel 4:84 Algemene Wet Bestuursrecht

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Bestuursorganen volgen bij hun handelen in beginsel de beleidsregel, een uitgangspunt dat ook de rechtszekerheid ten goede komt. Bij het opstellen van dit beleid is gekozen voor een aanpak, waarvan wordt verwacht dat deze in het gros van de gevallen kan worden toegepast. Er kunnen zich echter altijd bijzondere omstandigheden voordoen, waarin handelen in overeenstemming met dit beleid gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In deze gevallen heeft de burgemeester, op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, de bevoegdheid om af te wijken van dit beleid. In dat geval kan hij, afhankelijk van de omstandigheden, besluiten geen of een andere maatregel op te leggen.

Uit de rechtspraak komt naar voren dat de burgemeester alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het toetsingskader nader uitgewerkt aan de hand van de criteria noodzakelijkheid en evenredigheid.

  • -

    Noodzakelijkheid: Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding en de feitelijke handel in de woning dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en herstel van de openbare orde.

  • -

    Evenredigheid: Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid spelen de omstandigheden van verwijtbaarheid, gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen een rol. Het verliezen van de eigen woonruimte of de aanwezigheid van minderjarige kinderen is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid om van sluiting af te zien, net zo min als financiële schade ten gevolge van de sluiting van de woning. Dergelijke omstandigheden zijn door de wetgever, bij de totstandkoming van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 13b Opiumwet, meegewogen (zie ook het kopje Last onder bestuursdwang (sluiting) hiervoor). Tezamen met andere omstandigheden kan een dergelijke omstandigheid wel maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken 10 .

Hierboven (onder het kopje ‘Last onder dwangsom’) zijn enkele gevallen genoemd die aanleiding kunnen zijn om af te zien van sluiting van een pand en in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen. Deze lijst is niet limitatief en in de praktijk kunnen zich andere situaties voordoen die een afwijking van de beleidslijn rechtvaardigen. Per geval zal daarom worden bekeken of sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een andere afweging nopen. Hierin speelt het zienswijzegesprek of de schriftelijk ingediende zienswijze mede een rol. Bij die afweging wordt betrokken of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.

5. Procedure

Deze paragraaf beschrijft de procedure die wordt gevolgd bij het nemen van een bestuurlijke maatregel op grond van artikel 13b Opiumwet. Zowel de reguliere procedure als de procedure bij het opleggen van een spoedeisende bestuursdwang komen ter sprake.

Procedure bij het besluiten tot een waarschuwing, last onder dwangsom of sluiting

Bij het nemen van een bestuurlijke maatregel op grond van de Opiumwet worden de onderstaande stappen gevolgd. Indien de burgemeester besluit de overtreding af te doen met een last onder dwangsom of een waarschuwing, worden de stappen 1 t/m 4 gevolgd. In het geval de burgemeester besluit om het pand te sluiten, gelden de stappen 1 t/m 6.

  • 1.

    Informatieverstrekking door politie

    Omdat de Opiumwet geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen, is de burgemeester hoofdzakelijk afhankelijk van informatie verstrekt door de politie. Wanneer een handelshoeveelheid drugs in een pand wordt aangetroffen en/of is gebleken dat een pand is dan wel wordt gebruikt ten behoeve van de productie en/of handel in drugs, wordt deze informatie aan de burgemeester verstrekt in de vorm van een bestuurlijke rapportage. De benodigde informatie zoals processen-verbaal, verklaringen van getuigen en verdachten, mutatierapporten, bewijsstukken met betrekking tot inbeslaggenomen drugs en andere zaken die relevant zijn om tot een gedegen besluit te komen, worden gevoegd bij de bestuurlijke rapportage.

  • 2.

    Voornemen tot besluit

    Op basis van de constateringen zal de burgemeester eerst een voornemen tot het te nemen besluit bekend maken. Aan de aangeschreven belanghebbende(n) wordt een korte termijn geboden voor het indienen van een zienswijze.

  • 3.

    Gelegenheid tot zienswijze

    Voorafgaand aan een besluit tot het nemen van een bestuurlijke maatregel, krijgen de belanghebbenden de gelegenheid om hun zienswijze te geven over het voorgenomen besluit. De belanghebbenden kunnen de zienswijze schriftelijk of mondeling doen.

  • 4.

    Besluit

    Op basis van de zienswijze worden alle feiten en omstandigheden afgewogen ten opzichte van de wet- en regelgeving en deze beleidsreel. Vervolgens neemt de burgemeester een definitief besluit. Dit wordt bekend gemaakt aan de belanghebbenden. Indien de belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met het besluit van de burgemeester, kunnen zij hiertegen in bezwaar gaan en/of een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de Rechtbank te Rotterdam.

  • 5.

    Feitelijke sluiting

    In het geval de burgemeester heeft besloten tot de sluiting van een pand, moet het pand feitelijk worden gesloten. Er wordt een begunstigingstermijn gegeven waarbinnen de betrokkene de woning of het lokaal kan ontruimen en sluiten. Hij dient de sleutels van alle toegangen van het pand en/of bijbehorend erf in te leveren bij de gemeente. Indien dit niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, zal de burgemeester overgaan tot het sluiten van het pand, eventueel ook door de sloten te vervangen. Mocht dat kosten met zich meebrengen voor de gemeente, kunnen deze kosten worden verhaald op de eigenaar en/of de gebruiker van het pand. Het pand wordt vervolgens verzegeld door middel van een bekendmaking op de toegang tot het pand. Hiermee wordt voorkomen dat het pand in gebruik blijft en kunnen de gemeente en politie toezicht houden op het pand. De sleutels blijven gedurende de sluiting in het bezit van de gemeente.

  • 6.

    Nazorgtraject

    Wanneer de sluitingstermijn is verstreken, zal in overleg met de eigenaar en huurders een overdracht van het pand plaatsvinden.

Procedure bij het besluiten tot een spoedeisende bestuursdwang

Wanneer zich een spoedeisende situatie voordoet, kan de burgemeester op grond van artikel 4:11 en 5:31 van de Algemene Wet Bestuursrecht spoedeisende bestuursdwang toepassen. In dit geval wordt niet de reguliere procedure gevolgd zoals hierboven beschreven, maar wordt in plaats daarvan het pand direct dan wel zo spoedig mogelijk gesloten. Ook wordt afgezien van een zienswijzegesprek met belanghebbenden. Vanwege de bijzondere situatie is onmiddellijk optreden vereist en ontbreekt het aan tijd om de belanghebbenden te horen.

Het toepassen van spoedeisende bestuursdwang is bedoeld om bij zeer ernstige gevallen direct de openbare orde en veiligheid te herstellen. Van een spoedeisende situatie is in ieder geval sprake bij acuut gevaar voor de veiligheid of gezondheid van personen of voor de openbare orde, bijvoorbeeld door brandgevaar of doordat giftige stoffen of gassen (kunnen) vrijkomen of bij zich direct aandienende risico’s door of vanwege het criminele drugscircuit. Deze opsomming is niet limitatief. Per geval zal moeten worden bepaald of sprake is van een dermate bijzondere situatie dat onmiddellijk optreden vereist is. Het enkel aantreffen van een handelshoeveelheid drugs valt hier niet onder.

In het geval van een spoedsluiting wordt zo spoedig mogelijk na de sluiting alsnog het besluit op schrift gesteld en bekendgemaakt aan de belanghebbenden. Het besluit wordt geëffectueerd middels verzegeling van het pand en het aanbrengen van een bekendmaking op de toegang tot het pand.

6. Overige bepalingen relevant bij een opgelegde bestuurlijke maatregel

In deze paragraaf worden enkele aspecten genoemd, die spelen bij een opgelegde bestuurlijke maatregel, en wordt aangegeven welke regels daarvoor gelden. Hierbij valt te denken aan alternatieve huisvesting bij de sluiting van een woning, het eventueel vroegtijdig opheffen van een sluiting en de geldigheidsduur van een bestuurlijke maatregel.

Betreden gesloten verklaard pand

Het is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden om een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten pand of bijbehorend erf te betreden. Ook is het verboden, op basis van het Wetboek van Strafrecht, om de verzegeling te verbreken en/of om de bekendmaking van de last te beschadigen, wederrechtelijk af te scheuren of onleesbaar te maken.

Een op grond van artikel 13b Opiumwet gesloten pand of bijbehorend erf mag alleen worden betreden als de burgemeester daarvoor toestemming heeft gegeven (artikel 2:41 lid 6 APV). In de regel zal de burgemeester slechts toestemming geven bij een dringende of zwaarwichtige reden om het pand en/of bijbehorend erf tussentijds te betreden. Van een dringende reden is bijvoorbeeld sprake bij schade aan het pand die, ter beperking van verdere schade, zo spoedig mogelijk moet worden gerepareerd en waarvoor betreding van het pand noodzakelijk is. Ten alle tijden zal de belanghebbende bij de burgemeester moeten verzoeken om toestemming. De burgemeester kan voorwaarden verbinden aan de toestemming.

Alternatieve huisvesting, huisraad, huisdieren

Het sluiten van een woning is zeer ingrijpend voor de bewoners. Voor bewoners van panden die worden gesloten, wordt vanuit de gemeente echter geen vervangende woonruimte gezocht. Men heeft een bepaald risico genomen door zich in te laten met de productie en/of handel in drugs en de gevolgen van die keuze mogen voor de betreffende bewoners worden gelaten.

Betrokkenen dienen daarom zelf voor hun huisraad, huisdieren en alternatieve huisvesting te zorgen. Indien na verloop van de begunstigingstermijn dieren aanwezig zijn in de woning, worden de dieren bij de uitoefening van bestuursdwang uit het pand verwijderd en elders opgevangen. De kosten daarvan kunnen worden verhaald op degene tot wie het besluit tot sluiting is gericht.

Overdracht pand

Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar. Dit betekent dat een eventuele overdracht van het pand, of de komst van nieuwe huurders, niet per se van invloed is op het besluit tot sluiting. Het pand blijft gesloten. Wel kan tussentijds aan de burgemeester worden verzocht om de sluiting op te heffen.

Verzoek opheffen sluiting

Met het oog op het bereiken van de doelen, zoals in deze beleidsregel uiteengezet, geldt als uitgangspunt dat een opgelegde sluiting ook daadwerkelijk wordt geëffectueerd. Een belanghebbende kan aan de burgemeester wel verzoeken om een geëffectueerde sluiting tussentijds op te heffen. In dat geval moet de belanghebbende gemotiveerd aantonen dat, op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, niet opnieuw de Opiumwet wordt overtreden in of vanuit het pand. De belanghebbende moet dit verzoek met de bijbehorende motivatie schriftelijk doen.

De burgemeester zal kijken naar het verzoek tot opheffing van de sluiting. Bij zijn besluit op het verzoek neemt de burgemeester onder meer in overweging of de te realiseren doelen van de sluiting zijn behaald. Deze afweging wordt mede gemaakt op basis van het door de politie te geven advies over een eventuele opheffing. Van belang bij de besluitvorming is ook de bereidheid en de bekwaamheid van de eigenaar om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen (of te hebben genomen) om herhaling van feiten te voorkomen. Daarbij speelt een belangrijke rol of de eigenaar/verhuurder het volgende kan aantonen (niet limitatief):

  • -

    dat hij inspanningen heeft gepleegd om illegaal gebruik van zijn pand te voorkomen;

  • -

    dat hij actief toezicht heeft gehouden op het gebruik van zijn pand en deugdelijk toezicht blijft houden op het gebruik van het pand;

  • -

    dat hij, na het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in zijn pand, uit eigen beweging actie heeft ondernomen om de negatieve effecten daarvan op de openbare orde en de woon- en leefomgeving weg te nemen en voldoende maatregelen heeft getroffen om het risico op herhaling van verstoring van de openbare orde door illegaal gebruik van zijn woning voor drugshandel te verkleinen.

Verder gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    de (nieuwe) eigenaar van het pand heeft geen overtreding van de Opiumwet begaan;

  • -

    de nieuwe huurder/gebruiker van het pand heeft geen overtreding van de Opiumwet begaan;

  • -

    de nieuwe huurder/gebruiker is een andere dan degene die ten tijde van de sluiting huurder/gebruiker was;

  • -

    bij het verzoek kan worden gevraagd om een plan voor te leggen, waaruit blijkt op welke wijze zal worden voorkomen dat er opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden;

  • -

    indien sprake is van een lokaal, kan bij het verzoek worden gevraagd om een (ondernemers)plan voor te leggen, waaruit blijkt welke invulling aan het gebruik van het lokaal zal worden gegeven en op welke wijze zal worden voorkomen, dat er opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden.

Aan het opheffen van een sluiting wordt in de regel geen medewerking verleend eerder dan in de onderstaande tabel genoemde periode:

Sluitingsduur

Verzoek opheffing na

3 maanden

6 weken

6 maanden

4 maanden

1 jaar

8 maanden

Onbepaalde duur

12 maanden

Gehele of gedeeltelijke sluiting

Bij de toepassing van bestuursdwang wordt gekozen voor het sluiten van het hele pand, omdat het direct een einde maakt aan de illegale situatie. Dit is de meest effectieve manier om de met de Opiumwet strijdige situatie te beëindigen en herhaling te voorkomen. Als er sprake is van handel in een woning waarin kamerverhuur plaatsvindt en waar de drugshandel slechts in één van de verhuurde kamers is geconstateerd, kan een gedeeltelijke sluiting van de woning worden overwogen.

Geldigheidsduur van besluit

Wanneer de burgemeester besluit om een waarschuwing te geven, last onder dwangsom op te leggen of het pand te sluiten, wordt deze op schrift gesteld en blijft deze drie jaar geldig. Het besluit blijft gedurende drie jaar geregistreerd staan. Hierdoor kan recidive worden vastgesteld. Dit betekent dat, wanneer er voor een tweede keer in het pand een overtreding van de Opiumwet wordt geconstateerd, kan worden overgegaan tot sluiting van het pand of tot een langere sluitingsduur (zie de handhavingsmatrix hierboven). Indien een overtreding plaatsvindt drie jaar na de vorige overtreding, dan wordt de handhavingsmatrix van voren af aan herhaald.

Registratie WKPB

De burgemeester is op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKBP) verplicht om in het beperkingenregister aan te tekenen dat een pand en/of bijbehorend erf is gesloten. Het besluit tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet wordt dan ook opgenomen in het beperkingenregister. Wanneer de sluiting is opgeheven of wanneer de sluitingstermijn afloopt, wordt dit in het WKPB-register aangepast.

7. Slotbepalingen

Andere wettelijke bepalingen

Dit beleid laat onverlet dat andere wettelijke bepalingen, zoals artikel 174a Gemeentewet en artikel 17 Woningwet, worden toegepast in plaats van artikel 13b Opiumwet.

Intrekken beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011

Met het vaststellen van deze beleidslijn wordt de ‘Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011’ ingetrokken, die op 25 januari 2011 is vastgesteld als bijlage van de Nota Softdrugsbeleid.

Inwerkingtreding en citeertitel

Dit beleid treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking en wordt aangehaald als “Beleidsregel artikel 13b Opiumwet 2020”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester van Maassluis op 14 juli 2020,

dr. T.J. Haan

Bijlage I Relevante wetsartikelen

Artikel 2 Opiumwet

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  • a.

    binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  • b.

    te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  • c.

    aanwezig te hebben;

  • d.

    te vervaardigen.

Artikel 3 Opiumwet

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  • a.

    binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  • b.

    te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  • c.

    aanwezig te hebben;

  • d.

    te vervaardigen.

Artikel 3a lid 5 Opiumwet

Indien naar het oordeel van Onze Minister handelingen als bedoeld in artikel 2 of 3 ten aanzien van een middel onverwijld moeten worden verboden en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid niet kan worden afgewacht, kan het middel daartoe bij ministeriële regeling worden aangewezen. Onze Minister draagt ervoor zorg dat tegelijk met de vaststelling van deze ministeriële regeling het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De ministeriële regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het inwerkingtreden van de regeling.

Artikel 10 lid 4 Opiumwet

Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 10 lid 5 Opiumwet

Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 10a Opiumwet

  • 1.

    Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:

    • 1.

      een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,

    • 2.

      zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,

    • 3.

      voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2.

    Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.

Artikel 11 Opiumwet

  • 1.

    Hij die handelt in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3.

    Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 4.

    Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 5.

    Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.

  • 6.

    Het tweede lid is niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram.

  • 7.

    Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in lijst II vermelde middelen, met uitzondering van hennep en hasjiesj.

Artikel 11a Opiumwet

Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 13b Opiumwet

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Bijlage II Definitiebepalingen

Drugs

Alle middelen die worden gerekend tot harddrugs of softdrugs

Harddrugs

Alle middelen vermeld op lijst I behorend bij de Opiumwet;

Softdrugs

Alle middelen vermeld op lijst II behorend bij de Opiumwet

Hennep

Elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden

Handel in drugs / Drugshandel

het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs, dan wel het daartoe aanwezig

zijn van een handelshoeveelheid hard- of softdrugs in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf

Handelshoeveelheid

een hoeveelheid drugs die de criteria, zoals die zijn vastgelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie, overstijgt

Pand

Een woning of lokaal

Woning

Een pand dat in hoofdzaak dient tot woning, dan wel dienstbaar is aan het wonen. Zowel een koopwoning als een huurwoning valt onder de definitie.

Lokaal

Een voor het publiek toegankelijk pand met bijbehorende erf, zoals een winkel of horecabedrijf, of een niet voor publiek toegankelijk pand met bijbehorend erf, zoals een loods, magazijn of bedrijfsruimte

Strafbare voorbereidingshandeling

Het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a eerste lid onder 3° Opiumwet of artikel 11a e Opiumwet.


Noot
1

ECLI:NL:RVS:2018:738

Noot
2

Ook als de in de Aanwijzing genoemde hoeveelheden wijzigen, sluit de burgemeester aan bij deze gewijzigde

hoeveelheden.

Noot
3

ECLI:NL:RVS:2014:1138

Noot
4

Memorie van toelichting bij Wijziging van de Opiumwet (verruiming sluitingsbevoegdheid) 21-08-2017

Noot
5

Dat was het geval bij een tuincentrum waar een grote hoeveelheid objecten, zoals koolstoffilters, lampenkappen en jerrycans, werden aangetroffen. Deze zaken zijn op zichzelf legaal, maar kunnen in samenhang geschikt zijn om een hennepplantage op te zetten. Zie ook ECLI:NL:RVS:2020:617

Noot
6

Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2

Noot
7

ECLI:NL:RVS:2015:130

Noot
8

ECLI:NL:RVS:2012:BY4412; , ECLI:NL:RVS:2015:2388; ECLI:NL:RVS:2018:4036;

Noot
9

ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:209

Noot
10

ECLI:NL:RVS:2016:2840; ECLI:NL:RVS:2019:2912.