Regeling vervallen per 01-01-2015

Uitvoeringsbesluit ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders en inkomstenvrijlating parttime werkzaamheden 2012

Geldend van 29-09-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2012

Intitulé

Uitvoeringsbesluit ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders en inkomstenvrijlating parttime werkzaamheden 2012

 Hoofdstuk 1.     Inleidende bepalingen

 Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de WWB: de Wet werk en bijstand;

b. de IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. de IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. het besluit: het Uitvoeringsbesluit ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders en inkomstenvrijlating parttime werkzaamheden 2012.

 Hoofdstuk 2.     Ontheffing van de arbeidsverplichting

 Artikel 2. De aanvraag van de ontheffing van de arbeidsverplichting

1. De alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen onder de vijf jaar kan op grond van artikel 9 a WWB een ontheffing van de arbeidsverplichting zoals vermeld staat in artikel 9 lid 1 sub a aanvragen nadat het recht op bijstand is vastgesteld.

 De verplichtingen zoals vermeld in artikel 9 lid sub 1 b WWB blijven daarbij onverminderd gelden:

- gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening;

- mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheid van arbeidsinschakeling;

- meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44 a;

Ook de verplichtingen ingevolge de tegenprestatie bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c WWB blijven van kracht:

2. Artikel 9a lid 1 WWB geeft aan dat de alleenstaande ouder deze ontheffing zelf dient aan te vragen;

3. Voor alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar geldt op grond van artikel 41 lid 4 WWB dat gedurende de zoektijd van 4 weken de arbeidsverplichtingen van toepassing zijn.

 Artikel 3. Voorwaarden bij de ontheffing van de arbeidsverplichting

1. In artikel 9a lid 2 tot en met 6 WWB staat beschreven dat de ontheffing maar één keer toegepast kan worden, maximaal 5 jaar mag duren en als het jongste kind binnen 5 jaar 5 wordt, de ontheffing eindigt.

2. De gemeente dient op grond van artikel 9a lid 7 WWB binnen 6 maanden een plan van aanpak op te stellen.

3. Het plan van aanpak dient iedere 6 maanden op grond van artikel 9a lid 8 WWB te worden heronderzocht.

4. Volledige ontheffing, ook van de arbeidsverplichting, is alleen mogelijk o.g.v. dringende redenen (bv. zorg gehandicapt kind, mantelzorg e.d.).

 Artikel 4. Niet verlenen ontheffing / beëindigen ontheffing

1. De ontheffing wordt niet verleend voor zover uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat die niet mee wil werken aan een re-integratie- of scholingstraject.

2. De ontheffing wordt opgeschort indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB, niet wil nakomen.

3. Indien ontheffing niet wordt verleend dan wel wordt opgeschort,  dient de arbeidsplicht bedoeld  in artikel 9 lid 1 sub a WWB te worden opgelegd.

 Hoofdstuk 3.     Plan van aanpak bij ontheffing

 Artikel 5. Scholing tot startkwalificatie

1. Indien de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft, moet scholing worden aangeboden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert  (artikel 9a lid 10 WWB);

2. Er kan een diagnose instrument ingezet worden om de leerbaarheid en belastbaarheid te onderzoeken;

3. Als de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft, zal een opleiding tot het opleiden tot startkwalificatie worden ingezet mits de alleenstaande ouder voldoende leerbaar is;

4. Maatwerk is uitgangspunt.  Overwegingen hierbij zijn: sluit de scholing goed aan bij de interesses, passend bij de groeisectoren (voldoende arbeidsperspectief) en competenties van de ouder, biedt de scholing voldoende perspectief op de arbeidsmarkt, is het goed te combineren met het gezinsleven etc.

 Artikel 6. Startkwalificatie niet haalbaar

1. Indien scholing de krachten en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat, blijft de algemene re-integratieverplichting onder artikel 9 lid 1b WWB gelden;

2. Instrumenten gericht op maatschappelijke participatie kunnen worden ingezet, zodat na de periode van de ontheffing de kansen op uitstroom naar de arbeidsmarkt worden vergroot. Hierbij kan onder andere gedacht  worden aan vrijwilligerswerk, sociale activering en werken met behoud van uitkering.

 Artikel 7. In bezit van startkwalificatie

1. De alleenstaande ouder die beschikt over een voldoende startkwalificatie krijgt de mogelijkheid om een beroepsopleidende leerweg op maximaal MBO-4 niveau af te ronden binnen de periode dat deze ouder ontheven kan worden van de arbeidsplicht;

2. Daarbij dient wel onderzocht te worden of de alleenstaande ouder een dergelijke opleiding qua leervermogen en belastbaarheid etc. aan kan.

 Artikel 8. Randvoorwaarden scholing

1. De opleiding dient altijd binnen 6 maanden nadat de ontheffing verstrekt is, in te gaan;

2. Indien een scholingstraject ingezet wordt dat langer dan een jaar duurt, wordt ieder jaar aan de hand van de vorderingen beoordeeld of het scholingstraject voortgezet kan worden;

3. Mocht uit het onderzoek blijken dat de beoogde resultaten van de studie niet worden behaald, wordt het scholingstraject beëindigd;

4. In zeer bijzondere omstandigheden kan van het bepaalde in onderdeel 3 worden afgeweken;

5. Een BBL traject met een uitkering is niet mogelijk.

 Hoofdstuk 4.     Inkomstenvrijlating bij arbeid

 Artikel 9. Voorwaarden inkomstenvrijlating

1. In artikel 31 lid 2 sub n WWB staat de algemene inkomstenvrijlating van 6 maanden ad 25 % beschreven. Deze heeft niet alleen betrekking op alleenstaande ouders. Dat is wel zo met de vrijlating bedoeld in artikel 31,

lid 2 sub r WWB. Om de zorg voor kinderen te combineren met arbeid biedt dit artikel de mogelijkheid om de inkomstenvrijlating gedurende 30 aaneengesloten maanden te verlengen ad 12,5 %.

2. In beide gevallen moet de  inkomstenvrijlating bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De inkomstenvrijlating wordt dan ook primair gezien als re-integratie instrument.

3. Om te kunnen bepalen of de algemene inkomstenvrijlating van 6 maanden en in voorkomende gevallen de daarop volgende inkomstenvrijlating van 30 maanden bijdraagt aan de arbeidsinschakeling moet allereerst duidelijk zijn dat de belanghebbende niet direct bemiddelbaar is naar fulltime arbeid. Verder moet met belanghebbende worden afgesproken welke stappen hij moet ondernemen om de arbeidsparticipatie uit te breiden en welke voorzieningen daarbij nodig zijn.  De afspraken worden in een besluit aan belanghebbende meegedeeld.

4. Na uiterlijk 6 maanden worden de gemaakte en/of of bijgestelde afspraken bedoeld onder punt 3 van dit artikel geëvalueerd. Alleen als de afspraken worden nageleefd, kan de vrijlating worden voortgezet. Is sprake van een verlengde vrijlating van 30 maanden dan worden de gemaakte en/of bijgestelde afspraken telkens uiterlijk na 6

maanden geëvalueerd. Ook dan geldt dat de vrijlating alleen wordt voortgezet indien de afspraken worden nageleefd.

5. Belanghebbenden die bij aanvang van dit besluit al bijstand ontvingen en daarnaast parttime werkten komen niet in aanmerking voor vrijlating van inkomsten. Deze zijn al beoordeeld op basis van het oude beleid. Een uitzondering wordt gemaakt voor alleenstaande ouders met de volledige zorg voor een ten laste komend kind jonger dan 12 jaar. Waren deze op de ingangsdatum van deze regeling al parttime werkzaam dan komen ze -mits ze voldoen aan de voorwaarden bedoeld onder punt 2 en 3 van dit artikel- voor (verlengde) vrijlating in aanmerking. Hier blijft ook gelden dat de vrijlating conform artikel 31, lid2 onder n en r WWB éénmalig wordt verleend. De uitzondering wordt gemaakt omdat de wetgever voor deze groep expliciet een extra-vrijlatingsmogelijkheid heeft gecreëerd om zorg en werk goed te kunnen combineren. Daarnaast komen alleenstaande ouders niet langer in aanmerking voor vrijlating van de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting. De verlengde vrijlating van inkomsten uit arbeid biedt daarvoor dan compensatie.

 Hoofdstuk 5.     Slotbepalingen

 Artikel 10. Hardheidsclausule

In situaties waarin dit besluit niet voorziet dan wel situaties waarin van kennelijke hardheid dan wel onbillijkheid sprake zou zijn, beslissen burgemeester en wethouders.

 Artikel 11. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt  in werking op 1 maart  2012.

 Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als "het Uitvoeringsbesluit ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders en inkomstenvrijlating parttime werkzaamheden 2012".