Regeling vervallen per 01-04-2011

Verordening Parkeerregulering en Parkeerbelastingen 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-03-2011

Intitulé

VERORDENING PARKEERREGULERING EN PARKEERBELASTINGEN 2010

HOOFDSTUK I: ALGEMEEN KADER.

Artikel 1. Begripsbepalingen

a. college: college van burgemeester en wethouders.

b. RVV 1990: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

c. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990.

d. parkeren: het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

e. sector: gebied waar vergunninghouderplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn.

f. zone: stadszonering voor parkeren, waarvoor in elke zone specifieke eisen gelden voor vergunninghoudersparkeren en betaald parkeren.

g. huishouden: een huishouden bestaat uit één of meer bewoners die in één woonruimte wonen en samen in hun dagelijkse onderhoud voorzien.

h. bedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde bewoner, die

- blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel gevestigd is in een sector of

- volgens opgave van de Kamer van Koophandel behoort tot de vrije beroepen en gevestigd in een sector.

i. kentekenhouder degene, op wiens naam een motorvoertuig is gesteld in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb.1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens.

Met een kentekenhouder wordt gelijkgesteld:

- degene die krachtens een leasecontract of een huurcontract, afgesloten met een beroepsmatig dan wel bedrijfsmatig werkend lease-/verhuurbedrijf gebruiksgerechtigde is van een motorvoertuig voor een periode gelijk aan de geldigheidsperiode van de vergunning. Indien het voertuig geleasd is door de werkgever dan dient er tevens een daartoe strekkende werkgeversverklaring meegestuurd te worden;

- degene die krachtens een werkgeversverklaring aantoont: dat hij gedurende een aaneengesloten periode van tenminste een kwartaal gerechtigd is gebruik te maken van een motorvoertuig, waarvan het kenteken staat ingeschreven op naam van zijn werkgever, dat hij gedurende een aaneengesloten periode van minimaal een kwartaal voor deze werkgever werkzaam is.

j. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

k. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur.

l. combi-parkeerplaats: parkeerapparatuurplaats waar tevens geparkeerd kan worden met een vergunning.

m. vergunninghouderplaats: \een parkeerplaats die

a. is aangeduid met Bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

b. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

n. parkeergelegenheid: hetgeen daar volgens maatschappelijke opvattingen onder wordt verstaan, waaronder garage, oprit.

o. vergunning: een door het college aan een bewoner of een bedrijf verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of vergunninghouderplaatsen.

p. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

q. bezoekersparkeerpas: een pas, afgegeven aan een bewoner van een bepaalde sector waarmee door bezoekers van bewoners tegen een gereduceerd tarief kan worden geparkeerd op de parkeer-apparatuurplaatsen in de sector waarin de bewoner woonachtig is;

r. autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden.

s. aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aangesloten bij de Stichting voor Gedeeld Autogebruik, die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt.

t. deelnemer: een natuurlijke persoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate.

u. autodateplaats: een parkeerplaats aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate, welke wordt aangeduid middels bord E9 van het RVV 1990 met onderbord tekst ‘autodate’.

v. jaar: kalenderjaar.

HOOFDSTUK II: PARKEREN MET EEN VERGUNNING.

Artikel 2. Aanwijzingsbesluit / nadere regels

1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, sectoren aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren alleen door vergunninghouders alsmede tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan deze vergunninghouders is toegestaan. Zij kunnen daarbij tevens het maximum aantal vergunninghouders per aangewezen gebied vaststellen.

2. Met betrekking tot de verlening van vergunningen kan het college nadere regels stellen.

Artikel 3. Vergunningverlening

1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren van een motorvoertuig op vergunninghouderplaatsen of combi-parkeerplaatsen.

2. Een vergunning wordt aangevraagd met behulp van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.

3. Op een aanvraag om vergunning wordt binnen acht weken beslist.

4. De kentekengebonden vergunning bevat in ieder geval de periode, sector, productnummer en kenteken waarvoor de vergunning is verleend.

5. De vergunning is uitsluitend geldig voor de sector waar de aanvrager woonachtig of gevestigd is.

6.a. In geval een aanvraag om parkeervergunning wordt ingediend op een tijdstip, waarop voor de betreffende sector alle vergunningen reeds zijn verleend en de aanvraag niet geweigerd behoeft te worden, wordt de aanvraag op een wachtlijst geplaatst voor de betreffende sector.

b. De vermelding op de wachtlijst vindt plaats naar de datum van ontvangst van de aanvraag. De vergunningverlening vindt in dat geval plaats, zodra een vergunning voor de betreffende sector beschikbaar is en wel aan de eerst genoteerde op de wachtlijst.

c. In geval een aanvraag op de wachtlijst moet worden vermeld, kan op verzoek van de aanvrager een vergunning voor de aangrenzende sector worden verleend mits daar voldoende parkeervergunningen beschikbaar zijn, tot het moment dat er een vergunning voor zijn eigen sector verleend kan worden.

7. Uitsluitend aan huisartsen en verloskundigen, die op grond van de verordening in aanmerking komen voor een vergunning en een praktijk hebben in een sector waar vergunninghouderplaatsen dan wel door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen zijn gelegen, kan voorrang worden verleend bij de verlening van een vergunning.

8. Per huishouden en per bedrijf wordt één vergunning verleend.

9. Een tijdelijke vergunning kan worden verleend aan een ieder die een motorvoertuig wenst te parkeren op parkeerapparatuurplaatsen of vergunninghoudersplaatsen, ten behoeve van een eigen en direct parkeerbelang van tijdelijke duur. Deze vergunning kan per dag en voor maximaal drie weken worden verleend.

10. Aan bewoners van parkeersectoren, die volgens de gemeentelijke basisadministratie zijn geregistreerd op het adres waarvoor zij een bezoekersparkeerpas aanvragen, kan het college op een daartoe strekkend verzoek een bezoekersparkeerpas verstrekken. Hiermee kan door bezoekers van bewoners tegen een gereduceerd tarief worden geparkeerd op de parkeerapparatuurplaatsen in de sector waarin de bewoner woonachtig is. Er wordt één bezoekersparkeerpas per woonadres (conform de Gemeentelijke Basisadministratie) verstrekt.

11. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning bestemd voor een aanbieder kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet Milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

12. Tot de A1, A2 en B-zone wordt gerekend hetgeen de ‘tarieventabel’ daaronder verstaat.

13. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning verlenen aan een aanvrager die niet voldoet aan de in artikel 4 t/m 6 gestelde voorwaarden.

Artikel 4. Bewonersvergunning

1. Per huishouden wordt een vergunning verleend aan een bewoner:

a. die woonachtig is in de sector en als zodanig staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente,

b. die niet beschikt over een parkeergelegenheid,

c. die deel uitmaakt van een huishouden waarin iemand kentekenhouder is.

2. Het onder lid 1 sub b bepaalde geldt niet voor bewoners van de B-zone.

3. Indien een huishouden bestaat uit 2 of meer personen kan er per huishouden een tweede vergunning tegen meerprijs worden verleend zolang het aantal te verlenen vergunningen in de A2 en B-zone nog niet is bereikt.

4. In geval een huishouden in de A1 en A2 zone kan beschikken over een parkeergelegenheid voor slechts één voertuig maar twee motorvoertuigen bezit is het mogelijk om een vergunning (tegen de prijs van een tweede vergunning) aan te vragen voor het tweede voertuig.

5. De vergunning is kentekengebonden.

Artikel 5. Bedrijfsvergunning

1. Aan de eigenaar van een bedrijf of aan degene die zelfstandig een beroep uitoefent wordt een vergunning verleend indien:

a. het bedrijf of degene die zelfstandig een beroep uitoefent staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op een adres gelegen in een sector:

b. hij niet beschikt over een parkeergelegenheid,

c. het kenteken op naam van de eigenaar of bedrijf staat geregistreerd.

2. De vergunning is niet kentekengebonden.

Artikel 6. Parkeervergunning woon-werkverkeer

1. Het college kan een parkeervergunning woon-werkverkeer verlenen aan een natuurlijke persoon:

a. die werkzaam is bij een bedrijf gelegen in een sector in Maastricht;

b. die niet woonachtig is in Maastricht;

c. die niet beschikt over een parkeergelegenheid;

d. waarvan het kenteken op naam van iemand uit het huishouden staat geregistreerd.

2. Aan natuurlijke personen die voldoen aan lid 1 en werkzaam zijn in de A1 en A2 zone kan een parkeervergunning woon-werkverkeer worden verleend om te parkeren op de in de Tarieventabel genoemde parkeerterreinen.

3. Aan natuurlijke personen die voldoen aan lid 1 en werkzaam zijn in de B-zone kan een parkeervergunning woon-werkverkeer worden verleend voor de sector waar deze werkzaam zijn.

4. De vergunning is kentekengebonden.

Artikel 7. Hulpverlenersvergunning

Op aanvraag kan een vergunning worden verleend aan zorgverleners die spoedeisende hulp verlenen zoals huisartsen, verloskundigen en andere zorgverleners. Het college kan terzake nadere regels stellen.

Artikel 8. Parkeervergunning Mantelzorg

1. Het college kan een vergunning verlenen aan mantelzorgers voor het verzorgen van terminale patiënten.

2. De aanvrager dient een verklaring van de huisarts toe te voegen waaruit blijkt dat hulpbehoevende in een terminale fase verkeert.

3. De vergunning is geldig voor de sector waar de hulpbehoevende in het Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven.

Artikel 9. Autodate-vergunning

Het college kan een vergunning verlenen aan een aanbieder van Autodate wiens motorvoertuigen een standplaats hebben in een sector.

Artikel 10. Geldigheid

1a. De vergunning wordt verleend voor de duur van 1 jaar en wordt telkenmale voor de duur van een jaar geacht te zijn verleend.

1.b.In de A2-zone wordt een tweede vergunning verleend voor de duur van 1 jaar.

2. In geval van artikel 11, aanhef en onder a dient de vergunning binnen de daarvoor gegeven termijn te worden geretourneerd.

3. De vergunning is geldig voor de op het vergunningsbewijs vermelde sector. Het gebruik van de vergunning is beperkt tot de op de vergunning vermelde vergunninghouderplaatsen en/of door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen (combi-plaatsen).

4. De uitgifte van een vergunning geschiedt volgens een verdeelsleutel. Per aangewezen parkeerplaats wordt een minimale uitgifte van 1,2 vergunning aangehouden. Indien de bezetting het toelaat kan hiervan worden afgeweken.

5. Tijdens het gebruik van de vergunning dient het vergunningsbewijs duidelijk van buitenaf leesbaar achter de voorruit in het motorvoertuig aanwezig te zijn.

Artikel 11. Het intrekken van de vergunning

Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

a. op verzoek van de vergunninghouder;

b. wanneer de vergunninghouder niet meer aan de in deze verordening gestelde eisen voldoet;

c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

d. wanneer voor de betreffende sector het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

e. bij misbruik van de vergunning dan wel oneigenlijk gebruik er van;

f. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

g. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

h. wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning heeft voldaan;

i. om redenen van openbaar belang.

Artikel 12. Overschrijven en wijzigen van de vergunning

De vergunning kan niet worden overgeschreven op naam van een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 13. Verbodsbepalingen

1. Het is verboden enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

a. op een parkeerapparatuurplaats,

b. op een combi-parkeerplaats;

c. op een vergunninghouderplaats.

2. Het is verboden een fiets, een bromfiets, of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 14.

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

Artikel 15.

1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunninghouderplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

a. zonder vergunning;

b. zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

c. in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 16. Strafbepaling.

1. Overtreding van artikel 13, 14 of 15 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

2. Indien de vergunning wordt ingetrokken op grond van artikel 11 lid E of F dan wordt de vergunninghouder een jaar uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning. Na dit jaar kan opnieuw een aanvraag ingediend worden.

HOOFDSTUK III: PARKEERBELASTING.

Artikel 17. Parkeerbelastingen

Onder de naam parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats, tijdstip en wijze.

Artikel 18. Belastingplicht

1. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

3.Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt.

a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 17 onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig met dien verstande dat:

- Indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane lease- of huurovereenkomst wordt overlegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

- Indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

4. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op voet van het derde lid van dit artikel, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

Artikel 19. Wijze van heffing

1. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college vastgestelde voorschriften.

2. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

Artikel 20. Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

2. De belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 21. Tarief, tijdvak en maatstaf van de heffing

Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van de heffing zijn vermeld in de bij deze verordening en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 22. Termijn van betaling

1. de belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

2. de belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

3. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 23. Betaling en teruggave van belasting

1. Indien een vergunning in de loop van een jaar wordt aangevraagd, wordt de belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel b, voor de eerste maal geheven over de volle resterende kalendermaanden van het lopende jaar, die na datum van vergunningverlening resteren.

2. Bij intrekking van een vergunning wordt restitutie verleend van betaalde belasting over het aantal nog niet ingetreden volle kalendermaanden waarvoor de betaling heeft plaatsgevonden.

3. Indien als gevolg van maatregelen getroffen door of met instemming van de gemeente de vergunninghouder voor een belastingtijdvak waarvoor reeds betaling heeft plaatsgevonden, geen gebruik kan maken van de vergunning en voor dat tijdvak geen vervangende parkeergelegenheid op redelijke afstand is geboden, wordt restitutie van betaalde belasting verleend over het aantal volle kalendermaanden, gedurende welke dat gebruik niet mogelijk is geweest.

Artikel 24. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.

Artikel 25. Kosten naheffingsaanslag

De kosten van een naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 17 onderdeel a, zijn vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 26. Kwijtschelding

Bij de invordering van de belasting bedoeld in artikel 17 wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 27. Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

HOOFDSTUK IV: INWERKINGTREDING, OVERGANGSBEPALINGEN EN CITEERTITEL.

Artikel 28. Toezicht

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren;

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 29. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

1. De Verordening Parkeerregulering en Parkeerbelastingen 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het vierde lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Vergunningen welke zijn verleend krachtens de “Verordening Parkeerregulering en Parkeerbelastingen 2009” worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

3. Een aanwijzingsbesluit genomen op basis van artikel 2 en 24 van de Verordening Parkeerregulering en Parkeerbelastingen 2009 wordt geacht te zijn genomen krachtens artikel 2 en 24 van deze verordening.

4. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

5. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

Artikel 30. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening Parkeerregulering en Parkeerbelastingen 2010.

[Klik hier om het document te downloaden] Tarieventabel