Regeling vervallen per 01-07-2016

Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2016

Intitulé

Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015

Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015.

Vanaf 1 januari 2015 is, vanwege de invoering van de participatiewet, de categoriale voorziening langdurigheidstoeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag. De belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering komt in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Hierbij dient op basis van maatwerk gekeken te worden of er recht bestaat op een individuele inkomenstoeslag. Kernbegrippen waar naar gekeken dient te worden zijn de krachten en bekwaamheden van de individuele persoon in verhouding tot de inspanning die geleverd is om tot inkomensverbetering te komen.

Langdurig laag inkomen

Aan de begrippen langdurig laag inkomen is invulling gegeven door te bepalen dat het inkomen gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (referteperiode) niet hoger mag zijn geweest dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Voor het begrip van toepassing zijnde bijstandsnorm geldt een kleine afwijking. Wanneer er sprake is van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm kan er nog steeds sprake zijn van recht op een individuele inkomenstoeslag.

Geen zicht op inkomensverbetering

Er is sprake van 'geen zicht op inkomensverbetering' indien het duidelijk is dat de belanghebbende ondanks alle inspanningen in de afgelopen drie jaar niet in geslaagd is om een inkomen te verwerven hoger dan zijn of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm waarbij men zich in de referteperiode (3 jaar) heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen, voldoende heeft meegewerkt aan de arbeidsinschakeling / een ingezet re-integratietraject en geen uitsluitingsgronden aanwezig zijn. Bij het beoordelen of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen om tot inkomensverbetering te komen wordt gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende (zijn krachten en bekwaamheden) in combinatie met de geleverde inspanningen.

Of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen kan in de praktijk blijken uit (periodieke) doelmatigheidsheronderzoeken maar kan ook volgen uit monitoring van re-integratieverplichtingen en andere door de gemeente geïnitieerde re-integratie en/of participatietaken of uit de inzet van instrumenten in dit kader. Volgt uit onderzoek dat belanghebbende zich niet of onvoldoende heeft ingespannen om te re-integreren of te participeren dan houdt dat in feite ook in dat hij daarmee niet of onvoldoende heeft getracht om tot inkomensverbetering te komen. De beste objectieve graadmeter in deze is dan ook na te gaan of er al dan niet een maatregel (verlaging van de uitkering) is opgelegd vanwege het niet nakomen van re-integratie- of participatieverplichtingen.

Uitsluitingen

Is in de referteperiode een maatregel als gevolg van schending van re-integratie- of participatieverplichtingen opgelegd dan moet daaraan de conclusie worden verbonden dat belanghebbende onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Daardoor komt hij niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag.

Een uitzondering op deze regel vormt de maatregel wegens het niet ingeschreven staan als werkzoekende c.q. het niet tijdig verlengen van de inschrijving. Hierbij geldt een ruimere interpretatie. Wanneer belanghebbende tijdens de referteperiode meer dan 2 maal een maatregel is verstrekt wegens het niet inschrijven c.q. tijdig verlengen van zijn inschrijving als werkzoekende kan er worden gesproken worden van frustreren van het re integratieproces en bestaat er geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Overigens kan bij het ontbreken van arbeidsverplichtingen worden aangenomen dat een belanghebbende heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen.

Studenten

Uitgangspunt is dat bij studenten in beginsel uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Indien de belanghebbende op de peildatum of in de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de Wet op de studiefinanciering (WSF) of de Wet Toegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten(WTOS) bestaat er in beginsel zicht op inkomensverbetering en dus geen recht op de individuele inkomenstoeslag. Bij de beoordeling of een student in een concreet geval al dan niet recht heeft op een inkomenstoeslag dient onderzocht te worden of er in het individuele geval ten gunste van belanghebbende dient te worden afgeweken van het vastgestelde beleid (artikel 4:84 Awb).

NB

Wanneer de aanvrager(s) niet onder de re-integratieverplichtingen van de Participatiewet vallen maar onder andere wetgeving dienen dezelfde criteria gehanteerd te worden als voor belanghebbenden die onder de participatie wet vallen. In de praktijk betekent dit dat er een controle dient plaats te vinden of belanghebbende(n) zich tijdens de referteperiode hebben gehouden aan de regels gesteld door de uitkeringsinstantie m.b.t. re-integratie. Hiertoe kan onder andere Suwinet worden geraadpleegd inzake opgelegde maatregelen. Voor personen die gedurende de referte periode gewerkt hebben als zelfstandige kan worden volstaan met de inkomenstoets. Voor wat betreft de periode van zelfstandige werkzaamheden wordt aangenomen dat men volledig heeft voldaan aan de re-integratie verplichtingen.

Moment van toekenning

De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet. Bijstandsverlening is alleen mogelijk op schriftelijk verzoek middels het hiervoor bestemde aanvraagformulier.

De hoogte van de inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar:

a.

voor gehuwden: 39 % van de gehuwdennorm;

b.

voor alleenstaande ouders: 33% van de gehuwdennorm;

c.

voor alleenstaanden: 28 % van de gehuwdennorm.

Voor de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is de situatie van de belanghebbende op de peildatum bepalend. Indien één van de gehuwden op de peildatum ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, komt de belanghebbende echtgenoot in aanmerking voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden. De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro’s.