Regeling vervallen per 01-07-2016

Uitvoeringsbesluit vermogensvaststelling Participatiewet 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 30-06-2016

Intitulé

Uitvoeringsbesluit vermogensvaststelling Participatiewet 2015

1.

Inleiding

Ter vereenvoudiging van de vaststelling van vermogen zijn in het verleden onder de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand (WWB) nadere regels opgesteld rondom veel voorkomende vermogensbestanddelen zoals een auto en bank- of girotegoeden.

Ook onder de Participatiewet zijn nadere regels gewenst. Dit besluit voorziet daarin. De regels beperken zich ook nu weer tot vaak voorkomende bezittingen als auto’s en motoren en bank- en girotegoeden. Dat wil echter niet zeggen dat andere vermogensbestanddelen niet hoeven te worden meegewogen. Het kan in een enkel geval voorkomen dat een cliënt bijvoorbeeld een boot, caravan of brommobiel bezit. Daarvan zal de waarde dan afzonderlijk moeten worden bepaald, waarbij wel de eenmalige vrijlating (zoals hierna omschreven) dient te worden toegepast.

2.

Vermogensvaststelling bij bezit van een auto of motor.

Voor de vermogensvaststelling van een auto of motor is allereerst van belang dat de eigendom wordt bepaald. Daarna komt de waardebepaling aan bod.

2.1

Eigendom auto of motor

De eigendom van een auto of motor wordt primair vastgesteld aan de hand van de kentekenregistratie. Het kan voorkomen dat het voertuig niet op naam van de bijstandsgerechtigde staat maar dat uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat hij er de volledige beschikking over heeft en alle daaraan verbonden lasten betaalt. In dat geval dient het voertuig ook meegenomen te worden in de vermogensvaststelling.

2.2

Waardebepaling auto, motor en brommobiel

Voor de waardebepaling van een (bestel)auto of motor dient, behoudens tegenbewijs (een recent taxatierapport van een deskundige of een recent aankoopbewijs met een reële aankoopprijs) te worden uitgegaan van de inruilwaarde bij een autobedrijf zoals vermeld in de ANWB-koerslijst.

Gaat het om één auto of motor die ouder is dan 7 jaar, dan wordt in lijn van het bestaande beleid deze auto of motor niet tot het vermogen gerekend.

Een uitzondering hierop vormen exclusieve auto’s en motoren en auto’s en motoren uit het duurdere segment. Zijn deze ouder dan 7 jaar dan moet hiervan toch de waarde worden bepaald. Voor het beantwoorden van de vraag wat onder exclusief of duur moet worden verstaan, kan de lijst worden geraadpleegd die door het Inlichtingenbureau wordt gehanteerd. Luxe auto’s die daarop als “verboden” staan geclassificeerd kunnen zonder meer gelden als exclusief. Daarnaast geeft de lijst aan welke auto’s en motoren als duur kunnen worden getypeerd.

Gaat het om een heel bijzondere auto (een oldtimer) waarvan de waarde niet kan worden bepaald via de ANWB-koerslijst dan zal er een recent taxatierapport door een terzake deskundige moeten worden overgelegd. De cliënt moet daarvoor zorg dragen.

Bedraagt de waarde van een auto of motor die 7 jaar of jonger is of de waarde van een exclusieve of duurdere auto of motor die ouder is dan 7 jaar meer dan € 4.500,-- dan wordt het meerdere meegenomen bij de vaststelling van het vermogen. De vrijlating van € 4.500,-- wordt maar één keer toegepast. Bezit een cliënt meer dan één auto of motor dan geldt het vrijlatingsbedrag voor alle voertuigen tezamen.

Het vrij te laten bedrag wordt ook in de Heuvelland gemeenten toegepast.

In sommige gevallen is het bezit van een auto bijvoorbeeld om medische redenen noodzakelijk (mogelijk dat de auto dan ook is aangepast) In dat geval zal de auto buiten de vermogensvaststelling worden gehouden met het voorbehoud dat de waarde van de auto wel in enige verhouding moet staan met het beroep dat op bijstand wordt gedaan.

2.3

Vermogensvaststelling en bank- en girotegoeden

Bij de vermogensvaststelling worden net als in het verleden ook nu weer forfaitaire bedragen op de lopende rekening van de cliënt vrijgelaten. De lopende rekening is een betaalrekening waar de uitkering (of ander inkomen) op binnenkomt en waaruit de vaste lasten worden voldaan.

In de beleidsnota “’Vermogensvaststelling in de WWB” van 14 december 2004 werd uitgegaan van drie forfaitaire bedragen gekoppeld aan de normensystematiek van de WWB.

Omdat de Participatiewet een andere normensystematiek kent, maar daarnaast wel nog steeds onderscheid maakt tussen een alleenstaande, een alleenstaand ouder en gehuwden, wordt nu voor die drie categorieën gekozen voor een vast percentage van de gehuwdennorm zoals deze op 1 januari 2015 gold. De bedragen worden voor wat betreft de hoogte daarmee tevens geactualiseerd.

De berekening van de bedragen die voor de vermogensvaststelling buiten beschouwing blijven ziet er dan als volgt uit:

Percentage gehuwdennorm*

Bedrag buiten beschouwing**

Alleenstaande

1x

€ 1.370,--

Alleenstaand ouder

1,3x

€ 1.780,--

Gehuwden

1,5x

€ 2.060,--

*gehuwdennorm van 1 januari 2015 **afgerond naar hele tientallen euro’s

De verhouding tussen de bedragen wijkt overigens niet veel af van die tussen de eerdere bedragen. Ook destijds is bij de vaststelling van de forfaitaire bedragen gekeken naar een evenredige verdeling.

3.

Inwerkingtreding en citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking per 1 juli 2015 en gaat gelden voor bijstandsaanvragen vanaf die datum. Het besluit kan worden aangehaald als: “Uitvoeringsbesluit vermogensvaststelling Participatiewet 2015”.

Het bestaande besluit “’Vermogensvaststelling in de WWB” van 14 december 2004 wordt per 1 juli 2015 ingetrokken.