Regeling vervallen per 01-07-2016

Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 30-06-2016

Intitulé

Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

1.

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

a.

bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

b.

college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht;

c.

fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

d.

inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB en de Participatiewet, artikel artikel 13, eerste lid van de IOAW en de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

e.

WWB: Wet werk en bijstand;

f.

IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

g.

IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

h.

uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

2.

Alle begrippen die in dit uitvoeringsbesluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, brutering en verhaal

Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

a.

het opschorten, herzien of intrekken van het recht op bijstand of uitkering ingevolge artikel 54 van de Participatiewet , artikel 17 van de IOAW en IOAZ;

b.

het terugvorderen van ten onrechte of teveel verleende uitkering zoals neergelegd in artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet, artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

c.

het bij niet tijdige betaling bruteren van de vordering , welke is voortgekomen uit de verplichte terugvordering bedoeld in artikel, 58, eerste lid van de Participatiewet en artikel 25, eerste lid van de IOAW en IOAZ danwel ontstaan is door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden;

d.

het verhalen van kosten van bijstand bedoeld in artikel 61 van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 3. Reikwijdte

De bepalingen in de paragrafen 2.1 t/m 2.3 in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 4. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

1.

In afwijking van artikel 2, aanhef en onder b, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

a.

gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

b.

gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

c.

gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

2.

In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 5. Uitzondering

1.

Artikel 4 is niet van toepassing ten aanzien van de volgende vorderingen:

a.

Bbz-vorderingen;

b.

vorderingen op basis van het voormalige BZ en de zelfstandigenregeling(allen incl. bedrijfskapitaal);

c.

vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek;

d.

verrekeningen met het UWV;

e.

vorderingen die verband houden met middelen die op een later tijdstip beschikbaar komen of zijn gekomen (waaronder vorderingen uit boedeldeling);

f.

vorderingen in de vorm van (kinder)alimentatie en;

g.

vorderingen op nalatenschappen.

2.

Artikel 4 is niet van toepassing op vorderingen in de vorm van leenbijstand, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel c.

3.

Het op basis van artikel 4 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 6. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingbesluit indien de terug te vorderen uitkering per kalenderjaar een bedrag van € 50,00 netto niet te boven gaat. Behoort verrekening van dit bedrag als bedoeld in artikel 58, vierde lid van de Participatiewet en artikel 25, vierde lid IOAW en IOAZ nog tot de mogelijkheden, dan volgt wel verrekening.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

a.

redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

b.

redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c.

de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2.

Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a.

de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

b.

het een vordering betreft bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a t/m g.

3.

Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

a.

niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

b.

de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

c.

onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.4 Kwijtschelding in verband met het in een keer aflossen van ten minste 50% van de restsom

Het college ziet af van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 58, zevende lid, onderdeel d van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid, onderdeel d van de IOAW en IOAZ, indien belanghebbende voorafgaand aan het aanbod om een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer af te lossen, gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 8. Verrekening

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

2.

De verrekening bedraagt 10% van de geldende bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld.

3.

Verrekening van een bestuurlijke boete bij recidive bedoeld in artikel 60b van de Participatiewet vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in de Verordening verrekening bestuurlijke boete gemeente Maastricht 2015.

Artikel 9. Terugbetaling bij vrijwillige betaling

Terugbetaling bij vrijwillige betaling vindt plaats overeenkomstig onderstaand terugbetalingskader, waarbij nog nadere detaillering kan plaatsvinden op directieniveau (directeur Sociale Zaken).

Terugbetalingskader bij vrijwillige betaling (minnelijke regeling)

Groep

Aflossingsregel

Cliënten/debiteuren die uitstromen uit de uitkering.

Vanaf datum beëindiging uitkering 1 jaar lang een zelfde aflossingsbedrag als het standaardbedrag (d.w.z. 10% van de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag en vakantiegeld) dat laatstelijk werd verrekend met de uitkering.

Inning door middel van acceptgiro of via automatisch incasso.

Cliënten/debiteuren die al uitgestroomd zijn maar nog geen jaar uit de uitkering zijn.

Tot 1 jaar na beëindiging uitkering een aflossingsbedrag dat gelijk is aan 10% van de dan in theorie van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief toeslag en vakantiegeld).

Inning door middel van acceptgiro of via automatisch incasso.

Cliënten/debiteuren die 1 jaar of meer uit de uitkering zijn.

Bij een netto-inkomen onder de 115% blijft aflossingsbedrag gelijk aan 10% van de dan in theorie van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief toeslag en vakantiegeld). Bij een fraudevordering wordt dit opgetrokken naar 15%.

Bij een netto-inkomen boven 115% vindt aflossing naar draagkracht plaats waarbij voor alleenstaanden en alleenstaande ouders een draagkrachtpercentage geldt van 50% en voor gehuwden 70%.

Daarbij geldt een minimum aflossingsbedrag van 10% van dan in theorie van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief toeslag en vakantiegeld).

Gaat het om aflossing van een fraudevordering dan is het minimum aflossingbedrag 15%.

Inning via acceptgiro of via automatisch incasso.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

Artikel 10. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

De tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in een door de directeur van de Sociale Zaken geaccordeerd debiteurenheronderzoeksplan.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 11. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als “Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015”.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Het “Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015 ” treedt in werking met ingang van 1 juli 2015. De “Beleidregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ” vastgesteld op 11 juni 2013, worden met ingang van 1 juli 2015 ingetrokken.

ALGEMENE TOELICHTING

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering deels omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht (fraudevordeningen). De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

a.

een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering; en

b.

een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat is ook zo voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid. Omdat onder het oude beleid, dat in deze nog van toepassing blijft , is aangegeven dat het college consequent gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering betekent dit feitelijk geen verschil in invordering.

De Wet aanscherping heeft ook invloed gehad op een aantal andere bevoegdheden:

a.

Met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening of intrekking (artikel 54 va n de Participatiewet en artikel 17 van de IOAW en IOAZ) is voor herziening en intrekking gaan gelden dat deze verplicht zijn als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen is het een bevoegdheid gebleven.

b.

Met betrekking tot de wijze van invordering ( titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht) heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping heeft enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht gesteld (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

c.

Met betrekking tot brutering van een vordering is als gevolg van de Wet aanscherping niets direct gewijzigd. Omdat artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en aangezien tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt. (artikel 58, vijfde lid van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid van de IOAW en IOAZ).

Met het nieuwe “Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015” wordt nader invulling gegeven aan de bevoegdheid inzake terugvordering, verhaal, opschorting, intrekking/herziening en brutering na invoering van de Participatiewet c.a. Net als in de voorgaande “Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ ”, wordt in dit uitvoeringsbesluit weer consequent gebruik gemaakt van de door de wet geboden bevoegdheid tot terugvordering, verhaal, opschorting, intrekking/herziening, brutering en invordering. Door de “wettelijke knip“ tussen niet-fraudevorderingen en fraudevorderingen is het niet meer zoals vóór invoering van de Wet aanscherping mogelijk onder strikte voorwaarden kwijtschelding van een enkele restant fraudevordering te verlenen. Voor het nieuwe beleid is gekozen voor een overzichtelijke opzet. Daarbij is gebruik gemaakt van een model van Stimulansz dat op de Maastrichtse situatie is aangepast.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begripsbepalingen spreken voor zich. Begrippen die in dit uitvoeringsbesluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, brutering en verhaal

Door de Wet aanscherping is terugvordering van fraudevorderingen wettelijk verplicht gesteld (artikel 58, eerste lid Participatiewet). Dat geldt in die gevallen inmiddels ook met betrekking tot herziening en intrekking. Voor niet fraudevorderingen heeft het college nog steeds een bevoegdheid tot terugvordering en van herziening of intrekking van het recht op uitkering. Opschorting blijft in alle situaties een bevoegdheid.

In artikel 2 wordt daar waar nog sprake is van een bevoegdheid bepaald dat daarvan ook ten volle gebruik wordt gemaakt.

In onderdeel c. wordt aangegeven dat de bevoegdheid om een vordering te bruteren bij niet tijdige betaling eveneens ten volle wordt benut.

Om versnippering van beleid tegen te gaan is in onderdeel d. een bepaling gewijd aan de in de Participatiewet opgenomen verhaalsbevoegdheid. Het komt er in het kort op neer dat het college ook van die bevoegdheid consequent gebruik maakt.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 3. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen. Daarvoor geldt immers een wettelijke terugvorderingsplicht. Ook kan er uitsluitend op basis van een aantal strikte wettelijke gronden van (verdere) terugvordering van fraudevorderingen worden afgezien.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 4. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Lid 1.

in het eerste lid wordt aangegeven onder welke voorwaarden kwijtschelding van niet-fraudevorderingen kan plaatsvinden.

Lid 2.

Het tweede lid bepaalt dat alleen op verzoek van de belanghebbende kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 5. Uitzondering

Lid 1.

In het eerste lid wordt een aantal vorderingen opgesomd waarop artikel 4 niet van toepassing is. Die vorderingen komen dus niet voor kwijtschelding in aanmerking. Enerzijds omdat er een apart terugvorderingsregime voor geldt (Bbz-vorderingen) en anderzijds omdat voor een vordering bijvoorbeeld een zekerheidsrecht is verworven zoals pand of hypotheek. Bij de genoemde vorderingen is op voorhand duidelijk dat die volledig zullen worden geïnd. Kwijtschelding is dan geen optie.

Lid 2.

In het tweede lid wordt aangegeven dat artikel 4, eerste lid ook niet van toepassing is op vorderingen in de vorm van leenbijstand met uitzondering van het bepaalde in onderdeel c. Mocht een belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen hebben verricht en is het ook niet aannemelijk dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten dan wordt van terugvordering van de leenbijstand afgezien.

Lid 3.

Het derde lid van artikel 5 spreekt voor zich.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 6. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Hier wordt een uitzondering gemaakt op het consequent terugvorderen van zogenoemde kruimelbedragen. Bedraagt de teveel ontvangen uitkering niet meer dan € 50,- netto per kalenderjaar dan volgt geen terugvorderingsbesluit. Wel moet duidelijk zijn dat de teveel genoten uitkering niet meer door middel van verrekening als bedoeld in artikel 58, vierde lid van de Participatiewet en artikel 25, vierde lid IOAW en IOAZ kan worden terugverkregen. Is dat wel zo dan volgt gewoon verrekening. Een terugvorderingsbesluit is dan niet nodig.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.

Lid 2.

In artikel 60C van de Participatiewet is bepaald dat geen medewerking wordt verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.

Daarnaast noemt lid 2 nog een aantal vorderingen waarbij ook geen medewerking wordt verleend aan een schuldregeling zoals vorderingen in de vorm van een geldlening of vorderingen die gedekt worden door pand of hypotheek.

Lid 3.

Hier wordt een aantal gronden genoemd op basis waarvan de medewerking aan een schuldregeling wordt ingetrokken.

Paragraaf 2.4 Kwijtschelding in verband met het in een keer aflossen van ten minste 50% van de restsom

Het wordt ongewenst geacht dat al na een korte periode van aflossing op een fraude-vordering door belanghebbende een voorstel wordt gedaan om 50% van de restant vordering in één keer af te lossen en dit tegen finale kwijting. Daarmee zou een naar verhouding te groot percentage van de fraudevordering voor kwijtschelding in aanmerking komen. Daarom is hier bepaald dat het college alleen een aanbod honoreert nadat belanghebbende voorafgaand aan het aanbod gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 8. Verrekening

Lid 1.

In het eerste lid wordt benadrukt dat het college consequent gebruik maakt van de mogelijkheid tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Lid 2.

Het tweede lid geeft aan dat de verrekening standaard 10% bedraagt van de geldende bijstandsnorm en vakantiegeld.

Lid 3.

Hier wordt specifiek gedoeld op de situatie van verrekening van een boete bij recidive. Het college is hier bevoegd de beslagvrije voet voor drie maanden buiten werking te stellen.

In de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive is invulling gegeven aan die bevoegdheid. Bij verrekening van een boete bij recidive moet hier dus acht op worden geslagen. Deze verordening is voorts van overeenkomstige toepassing indien in dit kader verrekend moet worden ten behoeve van een andere gemeente of uitvoeringsorganisatie (de zogenoemde pseudoverrekening) en de belanghebbende verzoekt bij de verrekening de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toe te passen.

Artikel 9. Terugbetaling bij vrijwillige betaling

Dit artikel bepaalt dat terugbetaling bij vrijwillige betaling gebeurt op basis van het weergegeven terugbetalingskader. Omdat terugbetaling een dynamisch proces is wordt hier ruimte geboden om op directieniveau nog nadere regels te stellen. Het terugbetalingskader spreekt verder voor zich.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

Artikel 10. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

Met een op directieniveau vastgesteld debiteurenheronderzoeksplan kan effectief en efficiënt worden ingespeeld op de diverse situaties die zich rondom het terugbetalen van vorderingen (kunnen) voordoen. Overigens werd al onder het oude debiteurenbeleid met zo’n plan gewerkt.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 11. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Hier wordt precies aangegeven hoe wordt gehandeld wanneer de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13. Inwerkingtreding

Het “Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015” treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

Dit houdt in dat de “Beleidregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ” vastgesteld op 11 juni 2013, met ingang van 1 juli 2015 worden ingetrokken.

Bijlage 1:

Voorbeeld draagkrachtberekening ten behoeve van debiteuren die niet (meer) uitkeringsgerechtigd zijn en die vrijwillig terugbetalen.

invoer

Berekening

Netto maandelijks (gezins)inkomen

€ 2.000,00

€ 2.000,00

Aftrekposten:

relevante bijstandsnorm

€ 960,00

relevante aflossing schulden

€ 150,00

relevante bijzondere kosten

€ -

woonkosten > landelijk gemiddelde huur

€ 202,00

Totaal aftrekposten

€ 1.312,00

Totaal bruto draagkracht voor aflossing

€ 688,00

Percentage voor aflossing

50% alleenstaande ouder + gezin / 70 % alleenstaande

70%

€ 482,00