Regeling vervallen per 01-01-2017

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015, versie 6

Geldend van 01-08-2016 t/m 31-12-2016

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015, versie 6

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT,

Gelet op de bepalingen in de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015;

BESLUITEN:

Vaststellen het gewijzigd: "besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015”, versie 6, per 1 augustus 2016 onder gelijktijdige intrekking van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2016, versie 5.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: begripsbepalingen

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Maastricht of de Algemene Wet Bestuursrecht. Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.

In dit besluit wordt verstaan onder:

1. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

2. algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

3. bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

4. budgethouder: een ondersteuningsbehoevende aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger.

5. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.

6. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

7. financiële tegemoetkoming: bijzondere wijze van versterking in de vorm van een forfaitair of gemaximeerd bedrag gebaseerd op artikel 2.1.7 van de wet. De financiële tegemoetkoming is bedoeld om bepaalde (meer)kosten van voorzieningen mee te betalen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de werkelijke kosten en/of het inkomen.

8. formele hulp: hulp die wordt geleverd door

  • a.

    een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;

  • b.

    een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven;

  • c.

    een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k.

9. gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

10. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

11. informele hulp: hulp die wordt geleverd door een persoon, die niet onder de definitie van formele hulp valt.

12. maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • a.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • b.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • c.

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

13. melding: melding van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

14. ondersteuningsplan: de schriftelijke verslaglegging van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

15. persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

16. pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

17. verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015;

18. voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

19. voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

20. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 2: wijzen van verstrekking van een voorziening

  • 1. De te treffen maatwerkvoorzieningen kunnen worden verstrekt:

    • a.

      als voorziening in natura,

    • b.

      als persoonsgebonden budget of

    • c.

      als financiële tegemoetkoming.

  • 2. Verstrekking als financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in dit besluit genoemde gevallen.

Hoofdstuk 2.Proceswaarborgen

Artikel 3: second opinion

  • 1. Cliënt kan eenmaal verzoeken om een herbeoordeling van zijn melding door een andere medewerker, voor de gevallen dat cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over de inhoud van het ondersteuningsplan.

  • 2. De herbeoordeling vindt plaats op verzoek van de cliënt:

    • a.

      door een kwaliteitsmedewerker binnen het team of,

    • b.

      door een consulent van een andere gemeente in de regio Maastricht Heuvelland of

    • c.

      door een door de gemeente aan te wijzen onafhankelijke deskundige.

  • 3. De herbeoordeling vindt plaats binnen 14 dagen na indiening van het verzoek.

  • 4. Binnen 21 dagen na het onderzoek verstrekt het college het verslag aan de cliënt. Wanneer de herbeoordeling leidt tot een aanpassing van het oorspronkelijke ondersteuningsplan treedt dit plan hiervoor in de plaats.

  • 5. Aan de herbeoordeling van zijn melding zijn voor cliënt geen kosten verbonden.

  • 6. Het verzoek om een herbeoordeling laat onverlet de mogelijkheid van cliënt om een aanvraag in te dienen.

  • 7. Het verzoek om een second opinion heeft geen opschortende werking.

Artikel 4: klachtregeling

1.Voor de afhandeling van klachten in het kader van de uitvoering van de verordening en het besluit is het gemeentelijk klachtenreglement in het kader van de Verordening interne klachtbehandeling gemeente Maastricht van toepassing.

Artikel 5: het periodiek onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in beginsel om de drie jaar of een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet dient te worden heroverwogen.

  • 2. Afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn is mogelijk rekening houdend met de situatie van de cliënt, de aard van de ondersteuning en de vorm waarin deze wordt verstrekt.

Hoofdstuk 3. Beoordeling van de hulpvraag

Artikel 6: afwegingskader

1.Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 6 van de verordening. Een maatwerkvoorziening (in natura), persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.

Artikel 6A: medewerking aan het onderzoek

1.De cliënt is op basis van artikel 2.3.8, derde lid van de Wmo 2015 verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. Hieronder begrepen is de aanwezigheid van de cliënt en/of diens vertegenwoordiger bij het gesprek. Op het moment dat de cliënt en/of diens vertegenwoordiger aangeeft zelf niet te willen deelnemen aan (onderdelen van) het onderzoek dient er een zorgvuldige beoordeling plaats te vinden in hoeverre dit redelijkerwijs noodzakelijk is.

Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • -

    De motivatie van cliënt (of diens) vertegenwoordiger waarom hij niet wil deelnemen aan het onderzoek;

  • -

    De mogelijkheden om op een andere manier voldoende informatie over de situatie van de cliënt te verkrijgen;

  • -

    De gevolgen voor de cliënt.

In voorkomende gevallen wordt in het verslag verplicht aandacht besteed aan bovenstaande punten.

Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen als gedefinieerd in artikel 1 lid 1 komen niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking.

  • 2. De voorzieningen genoemd in bijlage 1 worden in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

Artikel 8: gebruikelijke hulp

  • 1. Gebruikelijke hulp, als gedefinieerd in artikel 1 lid 7 komt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of als persoonsgebonden budget in aanmerking.

  • 2. De omvang van gebruikelijke hulp in de individuele situatie wordt vastgesteld aan de hand van de richtlijn gebruikelijke hulp gemeenten Maastricht Heuvelland. De richtlijn is opgenomen in bijlage 2.

Artikel 9: primaat verhuizing

  • 1. Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarbij de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de nu en in de toekomst verwachte maatwerkvoorzieningen een bedrag van € 5000,- te boven gaat.

  • 2. Het primaat van verhuizing, zoals bedoeld in het eerste lid wordt niet toegepast indien:

    • a.

      er niet binnen een tijdsbestek van 1 jaar een woning beschikbaar komt waar naartoe de belanghebbende kan verhuizen, tenzij uit onderzoek blijkt dat het medisch verantwoord is om de in dit lid genoemde termijn te verruimen;

    • b.

      er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

    • c.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd niet geschikter is dan de huidige woning;

    • d.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt.

  • 3. Het college kan in voorkomende gevallen een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en (her)inrichtingskosten. De hoogte hiervan bedraagt € 1.540,00.

Artikel 10: richtlijn hulp bij het huishouden

  • 1. Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden stelt het college de omvang hiervan vast in uren en minuten per week.

  • 2. Bij het bepalen van de omvang hanteert het college de Richtlijn indicatiestelling hulp bij het huishouden maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht zoals opgenomen in bijlage 3.

  • 3. Wanneer cliënt voor een persoonsgebonden budget kiest wordt de hoogte van het budget bepaald door de door het college vastgestelde omvang maal het van toepassing zijnde tarief conform de tarievenlijst in bijlage 4.

Hoofdstuk 4. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 11: soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1. De volgende soorten maatwerkvoorzieningen worden onderscheiden:

    • a.

      Hulp bij het huishouden

    • b.

      Woonvoorzieningen

    • c.

      Lokale vervoersvoorzieningen

    • d.

      Rolstoelvoorzieningen

    • e.

      Begeleiding

    • f.

      Persoonlijke verzorging in de vorm van begeleiding bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen

    • g.

      Kortdurend verblijf

    • h.

      Beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang

Artikel 12: hulp bij het huishouden

  • 1. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan, wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten, bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • b.

      verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • c.

      onderhoud van kleding en schoeisel;

    • d.

      zorg voor de voeding ((voor)bereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • e.

      bed opmaken en/of verschonen;

    • f.

      beperkte verzorging van huisdieren.

  • 2. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:

    • a.

      planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • b.

      aandacht voor hygiëne in huis;

    • c.

      advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • d.

      beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • e.

      noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • f.

      instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan de informele hulp rondom de cliënt;

    • g.

      organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • h.

      specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

Hoofdstuk 5. Persoonsgebonden budget

Artikel 13: weigering persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoonsgebonden budget is uitsluitend mogelijk voor maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als:

    • a.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura;

    • c.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • d.

      Indien de verwachting is dat een voorziening noodzakelijk is voor een periode die korter is dan de economische levensduur van de voorziening in natura.

Artikel 14: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een door aanvrager opgesteld en door het college geaccordeerd budgetplan. In het plan staat hoe de budgethouder zijn hulp wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en op welke manier de kwaliteit is geborgd. Het plan bevat alle informatie ten aanzien van:

    • a.

      de te treffen voorziening en het beoogde doel,

    • b.

      de voorgenomen uitvoering daarvan,

    • c.

      de kwalificaties van de uitvoering,

    • d.

      een motivering waarom hij een persoonsgebonden budget wenst en

    • e.

      de aan de uitvoering verbonden kosten.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager geen redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag kan maken, of

    • b.

      het ernstige vermoeden bestaat dat hij niet in staat is de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken uit te voeren.

  • 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien naar het oordeel van het college de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid onvoldoende is gegarandeerd.

  • 4. Bij de inzet van het persoonsgebonden budget voor informele hulp geldt:

    • a.

      dat de hulpverlener in alle gevallen dient te beschikken over een verklaring omtrent gedrag en

    • b.

      dat als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimaal opleidingvereiste is, de hulpverlener over de desbetreffende kwalificatie beschikt.

Artikel 15: tariefbepaling persoonsgebonden budget

  • 1. Afhankelijk van de ondersteuningsvorm hanteren we voor dienstverlening een tarief per uur (individuele dienstverlening), per dagdeel (groepsbegeleiding) en/of per etmaal (verblijf). Een overzicht van de toepasselijke tarieven is opgenomen in bijlage 4.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt vastgesteld op maximaal 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening in natura, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.

  • 3. Indien het hulpmiddel dat noodzakelijk is voor het te bereiken resultaat geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget voor het hulpmiddel vastgesteld op maximaal 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het college op basis van een offerte.

  • 4. De persoonsgebonden budget tarieven voor de dienstverlening in het kader van de Wmo 2015 worden, jaarlijks, met ingang van 1 januari, geïndexeerd conform het CPI-indexcijfer, alle huishoudens (reeks 2006=100). De aanpassing zal worden berekend op basis van de jaarmutatie van de maand juli en wordt afgerond op één decimaal.

Artikel 15A: afbouwregeling tarieven huishoudelijke hulp 2009

  • 1.

    Voor cliënten die op 31 december 2009 – op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Maastricht - in het bezit waren van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor de (plus) activiteiten:

    • -

      verzorging van kinderen bij uitval van ouders of verzorgers,

    • -

      dagelijkse organisatie van het huishouden,

    • -

      psychosociale begeleiding en

    • -

      advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden en

    • -

      het aanleren van bepaalde vaardigheden;

en die na herindicatie hiervoor geïndiceerd blijven, geldt dat het bruto uurtarief van € 18,82 van toepassing blijft.

Artikel 16: uitbetaling van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt niet uitbetaald op de bankrekening van de budgethouder, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank. Budgethouders hebben een trekkingsrecht op basis van het toegekende persoonsgebonden budget.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten eenmalige persoonsgebonden budgetten uit te keren op een andere rekening dan die van het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank. Uitbetaling ook in deze gevallen in principe achteraf plaats.

  • 3. Het trekkingsrecht op basis van een persoonsgebonden budget geldt in beginsel per kalenderjaar.

  • 4. In individuele gevallen kan worden afgeweken van het bepaalde in het derde lid.

Artikel 17: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget

  • 1. De bestedingsmogelijkheden van een persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op de vergoedingenlijst PGB Maastricht 2015 zoals bijgevoegd in bijlage 5.

  • 2. Het college kan in individuele situaties afwijkende bestedingsmogelijkheden toestaan. Indien van toepassing worden deze vastgelegd in de beschikking.

Artikel 18: controle van het persoonsgebonden budget

  • 1. De Sociale verzekeringsbank controleert vooraf de zorgovereenkomst(en) tussen de budgethouder en zijn zorgverlener arbeidsrechtelijk.

  • 2. Het college controleert vooraf de zorgovereenkomst op de afspraken zoals overeengekomen in het budgetplan.

  • 3. Het college kan, achteraf, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, de verstrekte persoonsgebonden budgetten, middels een steekproef controleren.

  • 4. Het college kan op basis van een steekproef een verdere controle uitvoeren aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • 5. In verband met de in lid 4 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 6. Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig de adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het college het al verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.

  • 7. Ingeval een persoonsgebonden budget voor een eenmalige aanschaf vooraf wordt uitbetaald, controleert het college de besteding hiervan achteraf. Cliënt dient binnen 3 maanden na verstrekking van het persoonsgebonden budget desgevraagd een originele nota te kunnen overleggen. Het vastgestelde persoonsgebonden budget betreft een maximum vergoeding. Indien de ingediende nota lager is dan het toegekende PGB, zal het PGB worden gelijkgesteld met het bedrag vermeld in de nota.

  • 8. Bij overlijden van de cliënt zal het persoonsgebonden budget voor periodieke dienstverlening worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden.

Hoofdstuk 6. Financiële tegemoetkomingen

Artikel 19: hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woonvoorzieningen

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor standaard woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit.

  • 2. De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing of een roerende woonvoorziening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of aan de eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 3. Indien de kosten van de woonaanpassing of roerende woonvoorziening meer bedragen dan € 20.000,00 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het College vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.

  • 4. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 75% van de in Bijlage 6 van dit besluit genoemde bedragen of de in lid 3 van dit artikel bedoelde goedkoopst compenserende offerte.

  • 5. Woningaanpassingen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen, zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 20: kostensoorten woningaanpassingen

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 3% van de aanneemsom met een minimumbedrag van € 500,00;

    • d.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, waarbij de in Bijlage III genoemde maximale normen gelden;

    • g.

      De door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

    • h.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      De kosten van (her)aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • j.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsbehoevende, voor zover de kosten onder a. tot en met i. meer dan € 1.000,00 bedragen, 10% van die kosten met een maximum van € 350,00.

Artikel 21: afschrijvingstermijn woonvoorzieningen

1.De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in Bijlage 6 van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.

Artikel 22: gereed melden en uitbetalen

  • 1. De gereedmelding van de woonvoorziening is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. Na akkoord bevinding gereed melding zal binnen 2 weken uitbetaling plaatsvinden op basis van de in de beschikking genoemde financiële tegemoetkoming.

  • 2. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid wordt tevens gezien als de verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 3. Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient, voor zover gereed melding en uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 23: maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, niet zijnde woonverblijf, bedraagt maximaal € 3.225,00.

  • 2. Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

Artikel 24: maximale vergoeding bij woonvoorzieningen

1.Voor het geschikt maken van de woning bedraagt de financiële bovengrens voor woonvoorzieningen en -aanpassingen € 45.000,-.

Artikel 25: hoogte financiële tegemoetkoming bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA

  • 1. Voor het geschikt maken van de woning wordt de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit. Daarbij geldt dat enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking komt.

  • 2. De in Bijlage 6 van dit besluit genoemde normbedragen worden bepaald op:

    • a.

      100% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen tot 2 jaar;

    • b.

      75% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 2 tot 4 jaar;

    • c.

      50% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 4 tot 6 jaar;

    • d.

      25% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 6 tot 8 jaar;

    • e.

      0% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 8 jaar of ouder.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en – aanpassingen wordt slechts eenmalig verstrekt.

Artikel 26: kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

1.Indien bij het geschikt maken van de woning kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld in overeenstemming met het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College met de in bijlage 6 gemaximeerde bedragen.

Artikel 27: frequentie woningaanpassingen

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding bestond;

    • b.

      ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende, korter dan 10 jaar geleden al een woonvoorziening is verstrekt.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt om een naar het oordeel van het college gegronde reden.

Artikel 28: terugbetalen woningaanpassing

  • 1. De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:

    • -

      1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%

    • -

      2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%

    • -

      3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%

    • -

      4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%

    • -

      5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%

    • -

      6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%

    • -

      7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%

    • -

      8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%

    • -

      9e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 90%

    • -

      10e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 100%

Artikel 29: financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het gebruik van een (eigen) auto, een rolstoeltaxi of een bruikleenauto met als doel zich lokaal te verplaatsen.

  • 2. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.087,00.

  • 3. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.087,00.

  • 4. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi, bedraagt € 1.631,00.

  • 5. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 701,00.

  • 6. De ondersteuningsbehoevende aan wie een financiële tegemoetkoming is verstrekt zoals genoemd in dit artikel, is geen verantwoording over dit bedrag aan het college verschuldigd.

Artikel 30. financiële tegemoetkoming autoaanpassingen

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het aanpassen van de auto.

  • 2. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een autoaanpassing dan geldt het volgende:

    • a.

      het maximale bedrag dat kan worden toegekend bedraagt € 2.050,00;

    • b.

      toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar;

    • c.

      een aanpassing wordt maximaal eens per 5 jaar verstrekt, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • d.

      het dient om een aanpassing te gaan die niet standaard kan worden opgenomen of verkrijgbaar is in voorhanden zijnde automodellen, die minder vaak voorkomt of die in een uitvoering gemaakt moet worden die afwijkt van de gangbare voorzieningen;

    • e.

      bij vervanging van de auto dient, bij aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

Artikel 31: Financiële tegemoetkoming sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag bedraagt maximaal € 3.588,-- (incl. BTW) welk bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 31A: Tegemoetkoming ten behoeve van meerkosten door chronische ziekte en/of beperking

  • 1. Het college kan aan een cliënt een financiële tegemoetkoming verstrekken in de vorm van een forfaitair bedrag ter hoogte van € 100,- per cliënt per kalenderjaar indien deze cliënt:

    • a.

      aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening op peildatum 1 januari in het kalenderjaar waarover het recht op de financiële tegemoetkoming wordt beoordeeld en,

    • b.

      in het bezit is van een aanvullende zorgverzekering in het kalenderjaar waarover het recht op de financiële tegemoetkoming wordt beoordeeld en,

    • c.

      uiterlijk in het betreffende kalenderjaar hiervoor een verzoek heeft ingediend.

  • 2. In afwijking van lid 1, sub c kan het verzoek over kalender jaar 2015 ook in 2016 worden ingediend.

  • 3. De vaststelling van het verzoek op de in lid 1 beschreven financiële tegemoetkoming vindt plaats:

    • a.

      op basis van de gemeentelijke administratie voor zover het lid1 sub a. en c. betreft.

    • b.

      op opgave van de cliënt voor zover het lid 1 sub b. betreft.

  • 4. Het college kan de in lid 3 sub b. genoemde opgave van de cliënt middels een steekproef controleren. Controle vindt in voorkomende gevallen plaats aan de hand van door de cliënt te overleggen relevante, originele en gedateerde bewijsmiddelen.

  • 5. In verband met de in lid 4 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren.

  • 6. Indien met de in lid 3 genoemde bewijsstukken niet of niet volledig aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik kan het college de in lid 1 beschreven financiële tegemoetkoming weigeren, intrekken en terugvorderen.

Hoofdstuk 7. Eigen bijdrage

Artikel 32: inning en vaststelling van de eigen bijdrage

  • 1. De te betalen eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Staatsblad 2014 nr. 420.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang door het college opgedragen aan de instelling waar de cliënt verblijft. De wijze waarop de bijdrage wordt berekend en de instellingen die het betreft zijn opgenomen in bijlage 7.

Artikel 33: berekening van de eigen bijdrage

  • 1. Er geldt geen eigen bijdrage:

    • a.

      voor rolstoelen;

    • b.

      voor de verhuiskostenvergoeding, die wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming;

    • c.

      voor personen tot 18 jaar met in achtneming van het bepaalde in artikel 14 lid 2 van de verordening;

    • d.

      Voor de kosten die het college maakt voor de collectieve vervoersvoorziening Regiotaxi;

    • e.

      Voor de in artikel 31A van deze verordening beschreven tegemoetkoming ten behoeve van meerkosten door chronische ziekte en/of beperking.

  • 2. De bijdrage voor beschermd wonen(zorg in natura) , maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wordt berekend en vastgesteld op het toegestane maximumbedrag conform het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3. Voor de overige maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen stelt het college de parameters op basis waarvan de berekening plaatsvindt als volgt vast:

    • a.

      de minimale eigen bijdrage wordt vastgesteld op 75% van het toepasbaar maximum bedrag uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • b.

      het startpunt van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt vastgesteld op het toepasbaar bedrag uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • c.

      het percentage voor de berekening van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt vastgesteld op 67% van het toepasbaar maximum percentage uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. De hoogte en duur van de eigen bijdrage wordt gemaximeerd door de kostprijs van de voorziening , het bedrag van het persoonsgebonden budget of de hoogte van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 34: de kostprijs van de maatwerkvoorziening, het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door:

    • a.

      de daadwerkelijke kosten zoals deze door de gemeente zijn verschuldigd.

    • b.

      In afwijking van het eerste lid sub a wordt voor de kostprijs van de voorzieningen begeleiding, persoonlijke verzorging (artikel 11 lid 1, sub e en sub f) en beschermd wonen uitgegaan van een vast tarief van € 14,- euro per uur , dagdeel of etmaal.

  • 2. Een overzicht van de van toepassing zijnde kostprijzen voor maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budget is opgenomen als bijlage 8.

  • 3. De kostprijs van een persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming wordt bepaald door de hoogte van het persoonsgebonden budget.

    Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

    Artikel 35: inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik

    • 1.

      Een ondersteuningsbehoevende kan op diens verzoek in aanmerking komen voor een premie indien hij spontaan en vrijwillig de aan hem door de gemeente toegekende scootmobiel inlevert bij de gemeente;

    • 2.

      De onder lid 1 bedoelde premie bedraagt € 150,- en wordt slechts eenmaal per cliënt verstrekt per toegekende aanvraag;

    • 3.

      Een aanvraag voor de in lid 1 genoemde premie wordt ingediend door, en onmiddellijk na positieve gemeentelijke besluitvorming uitbetaald aan de ondersteuningsbehoevende aan wie de scootmobiel is toegekend;

    • 4.

      De ondersteuningsbehoevende die aanspraak wil maken op de onder lid 1 genoemde forfaitaire vergoeding dient in het bezit te zijn van een indicatie voor een scootmobiel met een geldigheid van tenminste 6 maanden vanaf de datum van aanvraag;

    • 5.

      De onder lid 1 genoemde premie wordt niet uitgekeerd:

    • a.

      in geval van overlijden van de ondersteuningsbehoevende aan wie de scootmobiel is toegekend;

    • b.

      in geval van vervanging van de aan de ondersteuningsbehoevende toegekende scootmobiel door een andere scootmobiel of vervanging door andere Wmo-voorziening;

    • c.

      indien het een aanvraag betreft tot inleveren van een scootmobiel die is aangeschaft via een door de gemeente toegekend persoonsgebonden budget;

    Artikel 36: jaarlijkse blijk van waardering mantelzorg

    • 1.

      Een zorgvrager (thuiswonend of verzorgings/verpleeghuis) kan bij de gemeente een mantelzorgwaardering aanvragen als een mantelzorger onbetaald hulp biedt voor langer dan 3 maanden en minstens 8 uur per week of als er sprake is van terminale zorg;

    • 2.

      De zorgvrager die een mantelzorgwaardering aanvraagt is woonachtig in de gemeente Maastricht;

    • 3.

      De mantelzorger waarvoor de waardering wordt aangevraagd, zorgt of heeft gezorgd voor de zorgvrager in het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • 4.

      De aanvraag voor een mantelzorgwaardering kan jaarlijks worden ingediend tot uiterlijk 1 maart van het daaropvolgende jaar;

    • 5.

      Voor het indienen van de aanvraag maakt de zorgvrager gebruik van het aanvraagformulier van de gemeente Maastricht;

    • 6.

      De mantelzorgwaardering gemeente Maastricht bedraagt € 200,- voor maximaal één Mantelzorger, per zorgvrager, per huishouden.

    Artikel 37: citeertitel en inwerkingtreding

    • 1.

      Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015, versie 6 en treedt in werking met ingang van 1 augustus 2016.

    • 2.

      Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Maastricht 2016, versie 5, per 15 februari 2016, wordt met ingang van 1 augustus 2016 ingetrokken.

    Aldus besloten door het College van burgemeester en wethouders op 19 juli 2016.

    De Secretaris,

    P.J. Buijtels

    De Burgemeester,

    J.M. Penn-te Strake

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1: begripsbepalingen

    In dit besluit worden een aantal belangrijke begrippen uit de wetgeving en verordening herhaald. Daarnaast worden enkele begrippen, die terugkomen in de artikelen van het besluit gedefinieerd.

    Artikel 2: wijze van verstrekking van een voorziening

    De wetgeving noemt de maatwerkvoorziening, dan wel het persoonsgebonden budget als verstrekkingsvormen. In het besluit wordt hier de financiële tegemoetkoming (voor bepaalde kosten) aan toegevoegd. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 2.1.7 van de wet. Daarmee kan continuïteit geboden worden voor de bestaande praktijk. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Een financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in het besluit benoemde gevallen en betreft een forfaitair of gemaximeerd bedrag.

    De term maatwerkvoorziening wordt in de wetgeving vaak als synoniem gebruikt voor een verstrekking in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt. Het college is in deze gevallen de opdrachtgever. Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming zijn beide geldbedragen.

    Artikel 3: second opinion

    In artikel 8 lid 1 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor een herbeoordeling van de melding. Artikel 3 van het besluit voorziet in deze regeling.

    Lid 1

    Een second opinion heeft betrekking op situaties waarbij de cliënt zich niet geholpen voelt of het oneens is met de adviezen, verwijzingen en afspraken die voortvloeien uit het onderzoek. Het biedt cliënt een vorm van rechtsbescherming waar hij dit in de meldingfase op grond van de Algemene wet bestuursrecht (nog) niet heeft.

    Lid 2

    Het initiatief voor de second opinion ligt in alle gevallen bij de cliënt. Hij bepaalt ook welke van de drie geboden opties de second opinion behandeld. Onder kwaliteitsmedewerker wordt verstaan een medewerker van sociale zaken met een specifieke deskundigheid ten aanzien van het proces en/of de inhoud. In alle gevallen is het aan de gemeente om de behandelaar voor de second opinion aan te wijzen. Bij de optie onder sub a en b ligt dit voor de hand. Ingeval een derde deskundige gekozen wordt, is in het artikel expliciet benoemd dat het aan de gemeente is om deze aan te wijzen. Het college is opdrachtgever van het onderzoek en waarborgt de onafhankelijkheid. Dit is conform de praktijk ingeval van bezwaar (en beroep).

    Lid 6

    Cliënt kan in alle gevallen en op ieder moment besluiten tot het indienen van een aanvraag.

    Lid 7

    Als hoofdregel is vastgelegd dat een verzoek om een second opinion niet leidt tot schorsing van rechtswege. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 6:16 Awb) is vastgelegd.

    Artikel 4: klachtregeling

    In artikel 8 lid 2 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor de behandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen.

    De gemeente Maastricht kent voor de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht een Verordening interne klachtbehandeling en een op basis daarvan opgesteld klachtenreglement. Klachten in het kader van de uitvoering van de verordening worden afgehandeld in de klachtenkamer Sociale zaken.

    Artikel 5: periodiek onderzoek

    Artikel 9 lid 3 van de verordening is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen ten aanzien van de periodiciteit van onderzoeken. Artikel 5 van het besluit voorziet hierin.

    Gekozen is voor een termijn van in beginsel 3 jaar. Of een kortere termijn noodzakelijk is zal mede afhangen van de aard, de wijze en de omvang van de individuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt en wat bij het onderzoek is vastgesteld. Afhankelijk hiervan kan ook een langere termijn overwogen worden.

    De cliënt, diens omgeving, de formele en/of informele hulp kunnen tussentijds op ieder moment om een nieuw onderzoek vragen. Professionele aanbieders hebben als opdracht aan de gemeente te signaleren wanneer de zorgbehoefte van de cliënt verandert.

    Het periodiek onderzoek kan tot de conclusie leiden dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de persoon is afgestemd, maar ook dat het college tot een heroverweging komt en beslist dat de cliënt meer of minder diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of ondersteuning via andere voorzieningen nodig heeft.

    Daar waar er geen sprake is van een maatwerkvoorziening wordt vooralsnog geen richtinggevende termijn gesteld. Per individueel geval wordt beoordeeld in hoeverre en binnen welke termijn een periodiek onderzoek plaatsvindt. Door monitoren van de omvang en periodiciteit in het eerste jaar kan dit vanaf 2016 worden genormeerd.

    Artikel 6: afwegingskader

    Tijdens de toegangsprocedure wordt beoordeeld welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Hierbij wordt eerst beoordeeld welke mogelijkheden er liggen in:

    • -

      de eigen kracht van de hulpvrager,

    • -

      de gebruikelijke hulp of gebruikelijke voorzieningen,

    • -

      de mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

    • -

      de wettelijk voorliggende voorzieningen en algemene voorzieningen

    Pas nadat uit het onderzoek van artikel 6 van de verordening is geconcludeerd dat de hulpvraag hiermee niet, of niet geheel kan worden beantwoord is een maatwerkvoorziening aan de orde.

    Er is een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben, kunnen hier doorgaans zonder indicatie van de gemeente terecht.

    Artikel 6a: medewerking aan het onderzoek

    In dit artikel is een afwegingskader opgenomen dat moet bijdragen aan het (documenteren van) een zorgvuldige beoordeling van de noodzakelijkheid in die gevallen dat de cliënt en/of diens vertegenwoordiger aangeeft zelf niet te willen deelnemen aan het onderzoek.

    Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen

    In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.

    Lid 2 verwijst naar een niet limitatieve opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen gebaseerd op het huidige beleid en de jurisprudentie op dit terrein. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.

    Artikel 8: gebruikelijke hulp

    In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.

    Uitgangspunt is dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd. Als de belanghebbende alleen woont of voor de betreffende hulp bepaalde specialistische kennis of vaardigheden nodig zijn, is gebruikelijke hulp niet aan de orde.

    Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de dienstverlening huishoudelijke hulp gebaseerd op het bestaande beleid en voor wat betreft de nieuwe taken op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014 zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.

    Artikel 9: primaat verhuizing

    Het College beoordeelt allereerst of het resultaat ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.

    Lid 2 somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van

    de verhuizing niet kan worden toegepast. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.

    Het in lid 3 opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit 2014 en is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.

    Artikel 10: richtlijn hulp bij het huishouden

    Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren hanteert de gemeente een richtlijn. De werkzaamheden die onder huishoudelijke verzorging vallen, zijn in de richtlijn huishoudelijke hulp beschreven en genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is.

    Met het hanteren van de richtlijn huishoudelijke hulp wordt het bestaande beleid gecontinueerd. De passende ondersteuning op dit terrein heeft betrekking op de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, leefbaar te houden.

    Artikel 11: soorten maatwerkvoorzieningen

    Artikel 11 maakt een onderscheid in soorten maatwerkvoorzieningen. Dit geeft een globaal beeld van de soorten maatwerkvoorzieningen die kunnen worden geboden.

    Artikel 12: hulp bij het huishouden

    Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot hulp bij het huishouden en welke geïndiceerd kunnen worden om passende ondersteuning te bieden ingeval van beperkingen bij het voeren van een gestructureerd huishouden.

    Artikel 13: Weigering persoonsgebonden budget

    Lid 1

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken.

    Lid 2

    Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige en/of doelmatige besteding van het persoonsgebonden budget. Aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. Het collectief systeem van aanvullend, al dan niet openbaar, vervoer, is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening die in principe in natura wordt verstrekt. Hierbij zal wel altijd beoordeeld worden of er aanleiding is om hiervan af te wijken.

    Artikel 14: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget

    Lid 1

    Het college handhaaft de verplichting uit de Awbz voor budgethouders Wmo en Jeugd om een budgetplan op te stellen. Dit plan ziet zowel op de inhoud van de voorgenomen hulp, als de daarvoor benodigde financiën. In de praktijk kan een budgetplan voortborduren of zelfs samenvallen met het persoonlijk plan of ondersteuningsplan. Er wordt niettemin gekozen voor een onderscheidende term budgetplan omdat hieraan voorwaarden worden gesteld.

    Het college kan op basis van het budgetplan toetsen of aan de drie wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget is voldaan. Daarnaast vormt dit plan de basis om (periodiek) vast te stellen wat de zorg heeft opgeleverd. Daarmee wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de maatschappelijke ondersteuning inzichtelijk.

    Lid 2,3 en 4

    Gemeenten hebben bij maatwerkvoorzieningen de verplichting tot het aanbieden van een persoonsgebonden budget zodra er aan drie wettelijke voorwaarden is voldaan. Het gaat dan om de bekwaamheid van de aanvrager, zijn motivatie en de kwaliteit en effectiviteit van de hulp. Zeker bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen en specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden naar of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Het oordeel van het college is hierin leidend. Cliënt kan hiertegen in bezwaar gaan.

    Artikel 15: tariefbepaling persoonsgebonden budget

    Dit artikel bepaalt op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen dienstverlening (lid 1) en een zaak, zoals een scootmobiel, traplifit of rolstoel.

    Voor dienstverlening wordt een tarief per uur (individuele dienstverlening), per dagdeel (groepsbegeleiding) en/of per etmaal (verblijf). Voor de nieuwe taken begeleiding en persoonlijke verzorging (in de vorm van begeleiding bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen), maken we onderscheid tussen cliënten die vallen onder het overgangsrecht en nieuwe cliënten. Cliënten die onder het overgangsrecht vallen behouden -tot einddatum indicatie of uiterlijk tot 1 januari 2016- een persoonsgebonden budget op basis van de tarieven zoals deze in 2014 golden in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

    Ook voor nieuwe klanten worden de tarieven 2015 afgeleid van de tarieven die in de AWBZ golden. We passen op deze tarieven een korting van 10% toe. Deze is lager dan de korting die is doorgevoerd bij de contracten zorg in natura. Reden hiervoor is dat de zorg in natura aanbieders de korting deels kunnen verwerken in de geboden ruimte voor maatwerk (omvang en productmix).

    Specifiek voor beschermd wonen, geldt dat de Awbz tarieven 2014 voor formele hulp in 2015 worden gehandhaafd. De tarieven worden niet geïndexeerd maar er wordt geen bijkomende korting toegepast. De reden hiervoor is dat de rijkskorting op deze taak minder is dan bij de overige gedecentraliseerde taken. Daarnaast heeft de dienstverlening betrekking op een zeer kwetsbare doelgroep.

    Het tarief voor informele hulp wordt afgeleid van het tarief dat in de AWBZ op dit moment maximaal aan (bovengebruikelijke) ondersteuning door informele hulp mag worden vergoed. We passen ook hierop een korting van 10% toe. Daarmee sluiten we enerzijds aan bij de doorgevoerde korting in de contracten voor Zorg in natura. Anderzijds is dit tarief voor de informele hulp nog steeds voldoende om in een eigen inkomen te voorzien.

    We maken bij de tarieven voor informele hulp een onderscheid afhankelijk van de grondslag waarop de werkgeversrelatie is gebaseerd. Wanneer er geen werkgeverslasten (loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen te betalen) verschuldigd zijn, geldt een lager tarief.

    Het derde lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien het geadviseerde hulpmiddel geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.

    Artikel 15A: afbouwregeling tarieven huishoudelijke hulp

    Voor personen die reeds op basis van de verordening en het besluit van 1-1-2007 een PGB ontvingen voor hulp bij het huishouden met regietaken (plus –niveau) geldt een afbouwregeling. Dit om continuïteit te bieden aan met name personen met het hogere plus-budget; zij worden in staat gesteld om hun huidige hulp te continueren tot het moment van herindicatie. Dit moment kan uiteraard meerdere jaren in de toekomst liggen.

    Artikel 16: uitbetaling persoonsgebonden budget

    Vanaf 1 januari ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.

    Een persoonsgebonden budget voor een zaak - een scootmobiel, traplift en dergelijke – is eenmalig. Het college kan deze soort budgetten ook betaalbaar stellen op rekening van de budgethouder.

    Artikel17: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget

    Waar een persoonsgebonden budget aan mag worden besteed kan per individuele situatie verschillen. Naast een algemene vergoedingenlijst kan het college afwijkende bestedingsmogelijkheden toestaan en vastleggen in de beschikking

    Artikel 18: controle van het persoonsgebonden budget

    Vanaf 1 januari 2015 ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt. Het college heeft de mogelijk tot een controle achteraf middels het uitvoeren van een steekproef. Deze mogelijkheid is onder andere opengelaten omdat de controle vooraf door de SVB nog verder dient te worden ontwikkeld. Het 6e lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in 19 van de verordening.

    Artikel 19: hoogte financiële tegemoetkoming bij woningaanpassingen

    Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woningaanpassingen en aan wie deze kan worden uitbetaald.

    Artikel 20: kostensoorten woningaanpassingen

    In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden

    Artikel 21: afschrijvingstermijn woonvoorzieningen

    In dit artikel van het besluit wordt geregeld welke afschrijvingstermijn voor voorzieningen geldt.

    Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het prijzenboek woningaanpassingen (bijlage 6).

    Artikel 22: gereedmelden en uitbetalen financiële tegemoetkoming

    In deze bepaling wordt geregeld hoe woonvoorzieningen worden uitbetaald.

    Artikel 23: maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

    Het college heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van

    dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.

    Artikel 24: maximale vergoeding bij woonvoorzieningen

    De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit 2014. Hiermee wordt continuïteit geboden.

    Artikel 25: hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA

    In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van

    de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht

    bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering (bijlage 6)

    Artikel 26: kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

    Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

    Artikel 27: frequentie woningaanpassingen

    Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip „verstrekken. wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld.

    Artikel 28: terugbetalen woningaanpassing

    In deze moet het college altijd onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning „verwijtbaar. is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.

    Artikel 29: financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto

    Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi.

    Artikel 30: financiële vergoeding autoaanpassingen

    Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.

    Artikel 31: financiële tegemoetkoming sportrolstoelen

    De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De vergoeding dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

    Artikel 31A: Tegemoetkoming ten behoeve van meerkosten door chronische ziekte en/of beperking.

    Nadere toelichting is te vinden in het collegebesluit van 8 december 2015 met kenmerk:

    Artikel 32: inning en vaststelling eigen bijdrage

    Inning en vaststelling van de eigen bijdrage gebeurt op basis van de landelijke regels door het Centraal administratie kantoor. Deze organisatie is hiervoor door het Rijk is aangewezen. Een uitzondering hierop vormt de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Door wie en de wijze waarop dit gebeurt, is beschreven in bijlage 7.

    Artikel 33: berekening eigen bijdrage

    In het eerste lid wordt expliciet gemaakt voor welke maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen geen eigen bijdrage geldt. Voor de kosten die het college maakt voor de collectieve vervoersvoorziening regiotaxi wordt per te reizen zone een algemeen gebruikelijk tarief voor deelname aan het openbaar vervoer in rekening gebracht, te betalen aan Regiotaxi

    Voor alle overige maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen dient een eigen bijdrage betaald te worden.

    In dit het gemeentelijke beleid 2014 en ook in de Algemene wet bijzondere ziektekosten werd ervoor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de maximale bedragen die in Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. In dit besluit (2015) geldt dit alleen voor beschermd wonen (zorg in natura), maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

    Compensatie wegvallen Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)

    Het Rijk heeft besloten twee landelijke regelingen voor zorgkosten af te schaffen. Het gaat daarbij om de inkomensonafhankelijke Compensatieregeling Eigen Risico (CER) en de inkomensafhankelijke Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Beide rijksregelingen waren bedoeld om de doelgroep (chronisch zieken en gehandicapten) financieel te compenseren voor meerkosten als gevolg van hun ziekte of handicap.

    Met het afschaffen van de Wtcg vervalt per 1 januari 2015 ook de Wtcg korting van 33% op de eigen bijdrage. Met het op gemeentelijk niveau aanpassen van de (maximale) parameters uit het (landelijke) Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 compenseren we de lage- en de middeninkomens voor het wegvallen van deze korting. Daarmee geven we uitvoering van ons beleidsvoornemen om de Wtcg en CER gelden te bestemmen voor de doelgroep die door het afschaffen van deze regelingen wordt getroffen. Met deze werkwijze worden alle gebruikers van maatwerkvoorzieningen met een laag en middeninkomen bereikt en er is een directe relatie met de werkelijke individuele kosten. Het bedrag dat hiermee is gemoeid, is geraamd op €1,3 miljoen. Financiering vindt plaats uit de geoormerkte CER/Wtcg gelden (€ 2,2 miljoen) zoals door de raad besloten in het addendum beleidsplan Wmo 2015. De verlaging van de parameters is vertaald in lid 4.

    Voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gold de korting van 33% niet. Het aanpassen van de parameters heeft dan ook geen betrekking op deze voorzieningen (lid 3).

    In lid 5 wordt expliciet benoemd dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.

    Artikel 34: de kostprijs van de maatwerkvoorziening, het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming

    Voor de nieuwe dienstverlening die per 1 januari 2015 vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten naar gemeenten wordt overgeheveld geldt dat de kostprijs van de voorziening en daarmee ook de grondslag voor de eigen bijdrage op dit moment in alle gevallen op 14 euro per uur of dagdeel ligt. Dit fictieve bedrag is substantieel lager dan de daadwerkelijke kostprijs van de voorziening. Voor de leveringen en diensten in het huidige (2014) gemeentelijke beleid geldt dat de daadwerkelijke kostprijs de grondslag vormt voor de eigen bijdrage.

    Het college kiest ervoor om bovenstaande tweespalt voorlopig te handhaven. Dit betekent dat de grondslag voor de dienstverlening in het kader van de nieuwe taken 14 euro (per uur / per dagdeel/per etmaal) blijft en dat we dit voor de bestaande taken blijven relateren we dit aan de daadwerkelijke kosten. Hiermee voorkomen we (bijkomende) negatieve inkomenseffecten bij burger.

    Specifiek voor beschermd wonen geldt de grondslag van € 14,- per etmaal uitsluitend voor de dienstverlening in PGB. Voor de dienstverlening in natura gelden de bepalingen van het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (zie artikel 33 lid 2).

    Artikel 35: inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik

    Sinds december 1997 kent de gemeentelijke uitvoering van de toenmalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) de mogelijkheid om aan personen die een door de gemeente verstrekte scootmobiel niet gebruiken, een forfaitaire vergoeding toe te kennen. Ondanks een geldige indicatie voor een scootmobiel willen zij om diverse redenen spontaan en vrijwillig afstand doen van deze voorziening. Deze forfaitaire tegemoetkoming is bekend onder de naam „inleverpremie scootmobiel bij niet-gebruik”. Doel van deze regeling is om doelmatiger met de uitstaande scootmobielen om te gaan. Het ontbreekt de gemeente aan toereikende controle-instrumenten om deze doelmatigheid actief te controleren. Indien personen aan wie door de gemeente een scootmobiel is verstrekt, nauwelijks tot geen gebruik maken van deze voorziening, dan kan een financiële prikkel hen er toe bewegen om vrijwillig afstand te doen van de voorziening. Deze regeling stimuleert het bewust omgaan met deze voorziening en leidt bovendien tot een besparing op de huurlasten van hulpmiddelen. Uitbetaling vindt direct plaats aan, en op verzoek van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Deze persoon dient op het moment van aanvraag van de inleverpremie in het bezit te zijn van een geldige indicatie voor een scootmobiel van tenminste 6 maanden. Daarnaast kan iedere aanvrager slechts éénmaal aanspraak maken op de inleverpremie.

    Deze regeling geldt niet bij inlevering in geval van overlijden van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Ook wordt geen premie toegekend indien de scootmobiel wordt vervangen door een andere scootmobiel of door een andere maatwerkvoorziening.

    Artikel 36: Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorg

    Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor het ondersteunen en waarderen van mantelzorgers. De aanleiding voor het beleggen van deze taak bij gemeenten is dat als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg, de grondslag van de huidige landelijke regeling voor het mantelzorgcompliment – de langdurige extramurale indicatie van het CIZ is komen te vervallen.

    Het beleggen van deze taak op gemeentelijk niveau maakt het mogelijk dat gemeenten mantelzorgers kunnen waarderen op een manier die aansluit bij de lokale behoeften van

    mantelzorgers en de lokale mogelijkheden voor ondersteuning.

    Een zorgvrager (thuiswonend of verzorgings/verpleeghuis) kan een mantelzorgwaardering bij de gemeente aanvragen als een mantelzorger onbetaald hulp biedt voor langer dan 3 maanden en minstens 8 uur per week of als er sprake is van terminale zorg.

    Artikel 37. Citeertitel en inwerkingtreding

    Geen nadere toelichting.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht versie 6 - Bijlagen 1 tm 8