Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2019 e.v.

Geldend van 01-03-2019 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2019 e.v.

Burgemeester en wethouders van Maastricht, d.d. 22 januari 2019;korr.no. 2019-02066;

 

BESLUITEN

tot vaststelling van het volgende "Uitvoeringsbesluit aanvullende bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2019 e.v."

Het uitvoeringsbesluit voorziet in een kader voor het verstrekken van (aanvullende) bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven of van wie de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm , i.c. de jongerennorm, vermeld in artikel 20 Participatiewet (PW) of boven de tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) en die voor deze kosten geen beroep kunnen doen op ouders, omdat:

  • a.

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • b.

    de jongeren redelijkerwijs hun onderhoudsrecht jegens hun ouders niet te gelde kunnen maken.

Het is de bedoeling dat het kader met name bijdraagt aan meer helderheid rondom de normering van de nieuwe doelgroep jongeren met een indicatiebesluit en een arrangement ingevolge de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).

Het kader geeft overigens ook aan wanneer de jongerennorm wel toereikend wordt geacht en er dus geen aanvullende bijzondere bijstand nodig is.

Artikel 1. Vaststelling noodzakelijkheid

a. Bijdrage ouders

Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van jongeren t/m 20 jaar bij de ouders ligt. Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden moet, gelet op het bepaalde in artikel 12 PW, altijd eerst worden nagegaan of de jongere een beroep kan doen op een bijdrage in zijn bestaanskosten door de ouder(s). Ook de verhaalsmogelijkheden moeten hierbij worden bekeken.

b. Arbeidsverplichtingen

Daarnaast kan van een jongere van 18 t/m 20 jaar in de regel worden verwacht dat hij zelf in zijn levensonderhoud voorziet. Gaat het om een studerende jongere dan moet worden bezien in hoeverre de jongere naast zijn studie ter aanvulling op de tegemoetkoming scholieren inkomsten kan verwerven door het verrichten van betaalde arbeid. Verder moet duidelijk zijn dat de jongere nog geen startkwalificatie heeft. Voor jongeren met een startkwalificatie geldt immers de kortste weg naar betaald werk. Zowel voor studerende als niet-studerende jongeren die een beroep doen op artikel 12 PW geldt dat strikt wordt toegezien op de naleving van de arbeids- en re-integratieverplichtingen.

Voor de groep jongeren die via een indicatiestelling in het kader van de Jeugdwet of de WMO in een inrichting verblijft of zelfstandig gehuisvest is, zijn de arbeids- en re-integratieverplichtingen natuurlijk veel meer een vorm van maatwerk.

c. Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen (niet meer thuis inwonend zijn)

Bij het vaststellen van de noodzaak om aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud te verlenen aan jongeren van 18 t/m 20 jaar dient ook individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak bestaat voor het evt. zelfstandig wonen. Met zelfstandig wonen wordt hier eveneens gedoeld op intramurale en semi-murale woonvormen. De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig geacht, indien:

  • de ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

  • de jongere in het kader van de Jeugdwet of de WMO een indicatie heeft om buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) te worden geplaatst;

  • de jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering;

Artikel 2. Samenloop aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud en individuele studietoeslag

Aanvullende bijzondere bijstand in het kader van deze regeling kan niet tegelijkertijd met een individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de PW worden verstrekt.

Artikel 3. Categorieën

Artikel 3.1. Niet-studerende jongeren

Algemeen

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan niet studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de aanvullende bijzondere bijstand afgestemd op de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud waarmee de jongere wordt geconfronteerd. Is de jongere zelfstandig gehuisvest dan wordt de jongerennorm aangevuld tot de norm voor een 21 jarige (artikel 21 PW). Verblijft de jongere in de maatschappelijke opvang en is hij géén huur verschuldigd dan wordt voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijstand afgestemd op de inrichtingsnorm bedoeld in artikel 23, eerste lid PW. Omdat de opvangsituatie wat betreft kosten vergelijkbaar is met de kosten bij een intramuraal verblijf ontvangt de jongere dan bovenop de jongerennorm een aanvulling tot die inrichtingsnorm.

Betaalt de jongere in de opvang wel huur dan wordt de jongerennorm met bijzondere bijstand aangevuld tot 50% van het wettelijk netto minimumloon (WML).

Voor thuisinwonende jongeren wordt de jongerennorm ex artikel 20 PW toereikend geacht. Deze jongeren ontvangen dus geen aanvullende bijzondere bijstand.

De PW blijft voor wat betreft de participatieverplichtingen voor al deze jongeren onverkort van toepassing.

Beschermd Wonen

De hoogte van de bijstand voor jongeren die op basis van een indicatiestelling Beschermd Wonen in het kader van de WMO of de Jeugdwet in een instelling verblijven of die semi-muraal of zelfstandig gehuisvest zijn, wordt eveneens afgestemd op de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud waarmee de jongeren daadwerkelijk worden geconfronteerd. Het indicatiebesluit en het daarbij behorend arrangement zijn hierbij leidend. Is sprake van zelfstandig wonen met de daaraan gekoppelde woonlasten dan wordt de jongerennorm aangevuld tot de volledige bijstandsnorm voor een 21 jarige. Heeft Beschermd Wonen de vorm van opvang (semi-muraal) en is de jongere geen huur verschuldigd dan wordt de jongerennorm aangevuld tot de inrichtingsnorm bedoeld in artikel 23, eerste lid PW. Net als bij de jongere die zonder indicatie in de opvang verblijft wordt deze aanvulling gelet op de kosten waarmee deze jongeren worden geconfronteerd voldoende dekkend geacht. Betaalt de jongere wel huur dan reikt de aanvulling tot 50% van het wettelijk netto minimumloon (WML). Woont de jongere intramuraal (Beschermd Wonen basis of licht) dan wordt bijzondere bijstand verleend ter hoogte van de inrichtingsnorm bedoeld in artikel 23 PW. Die norm is immers gebaseerd op de kosten van een intramuraal verblijf. Wat betreft de participatieverplichting mag voor zich spreken dat hier vaker maatwerk moet plaatsvinden.

Wet Langdurige Zorg (WLZ) thuis en WLZ zorg inrichting

Naast indicaties in het kader van de WMO zijn er ook indicaties ingevolge de WLZ. Zo kan een jongere op basis van zo’n WLZ-besluit zorg thuis ontvangen. De bijstandnorm voor jongeren vermeld in artikel 20 PW is dan toereikend en aanvullende bijzondere bijstand niet nodig. Heeft de jongere een eigen woonruimte of verblijft hij in een instelling dan wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud die daarmee gepaard gaan. Ook hier is het indicatiebesluit en het daarbij behorend arrangement leidend. Woont de jongere zelfstandig en draagt hij de volledige woonlasten dan wordt de aanvullende bijzondere bijstand afgestemd op de bijstandsnorm voor een 21 jarige. Het kan zijn dat een enkele jongere in de opvang verblijft en geen huur verschuldigd is. De jongerennorm wordt in dat geval aangevuld tot de inrichtingsnorm, als bedoeld in artikel 23, eerste lid PW. Is sprake van huur dan wordt aangevuld tot 50% van het WML. Is het verblijf van de jongere met een WLZ-indicatie intramuraal dan wordt de jongerennorm afgestemd op de inrichtingsnorm bedoeld in artikel 23 PW.

Artikel 3.2. Studerende jongeren

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aanvullende bijzondere bijstand aan studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar die aanspraak maken of kunnen maken op een tegemoetkoming schoolkosten ingevolge de Wtos noodzakelijk is, wordt deze afgestemd op de kosten voor levensonderhoud waarmee de jongeren daadwerkelijk te maken krijgen. Eigenlijk gelden voor deze jongeren dezelfde regels zoals hiervoor vermeld voor de niet studerende jongeren. Wel wordt de basistoelage Wtos tegemoetkoming scholieren waarop de jongere aanspraak kan maken op de te ontvangen algemene en/of eventueel (aanvullende) bijzondere bijstand in mindering gebracht. De participatieverplichtingen blijven ook voor deze jongeren in principe onverkort van toepassing. Voor studerende jongeren met een indicatiebesluit zal met betrekking tot deze verplichtingen eveneens vaker maatwerk moeten worden toegepast.

Artikel 4. Overige bepalingen

Jongeren in gesubsidieerde baan

Naast jongeren in de bijstand kan het in de praktijk ook gaan om jongeren die vanuit de PW in een gesubsidieerde baan zijn geplaatst of om jongeren die inkomsten hebben die net boven de lage jongerennorm van de PW liggen. Ook deze jongeren kunnen -mits weer sprake is van bijzondere omstandigheden- in aanmerking worden gebracht voor aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2019.

Artikel 6. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht Heuvelland 2019 e.v.

Artikel 7. Overgangsregeling

Er geldt een overgangsregeling van 1 maart 2019 tot 1 september 2019. Jongeren die gelet op hun kosten aanspraak kunnen maken op een hoger normbedrag zullen evt. met terugwerkende kracht tot 1 maart 2019 die hogere norm gaan ontvangen. Jongeren waarvan het normbedrag, eveneens gezien hun kosten, naar beneden moet worden bijgesteld zullen het lager normbedrag per 1 september 2019 gaan ontvangen.

Aldus besloten door:

burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten in de collegevergadering van 8 januari 2019

de secretaris,

M.F.M.E. Severeijns

de burgemeester,

D.A.M. Akkermans

burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem in de collegevergadering van 5 februari 2019

de secretaris,

J.G.A. Kusters

de burgemeester,

N.H.C. Ramaekers-Rutjens

burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht in de collegevergadering van 22 januari 2019

de secretaris,

P.J. Buijtels

de burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen in de collegevergadering van 29 januari 2019

de secretaris,

J.J.M. Eurlings

de burgemeester,

M.A.H. Clermonts-Aretz

burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals in de collegevergadering van 8 januari 2019

de secretaris,

J.H.M.J. Bertram

de burgemeester,

R.L.T. van Loo

burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul in de collegevergadering van 12 februari 2019

de secretaris,

L.T.J.M. Bongarts

de burgemeester,

J.J. Schrijen

TOELICHTING

Algemeen

De PW kent lagere bijstandsnormen voor jongeren. In het Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht Heuvelland 2019 e.v. is vastgelegd dat Sociale Zaken Maastricht Heuvelland in een aantal situaties die normen aanvult. Bijvoorbeeld wanneer jongeren noodgedwongen zelfstandig moeten wonen of moeten verblijven in de maatschappelijke opvang en geen beroep kunnen doen op een financiële bijdrage van hun ouders. Hierbij kan ook worden gedacht aan de doelgroep jonge statushouders. Een groep jongeren die de afgelopen jaren overigens fors is toegenomen.

Verder doen, door de aanscherping van de Wajong en de komst van de Participatiewet, ook steeds meer jongeren met een beperking een beroep op bijstand. Sommige van deze jongeren verblijven op basis van een indicatiebesluit in een instelling maar het merendeel woont -eveneens daartoe geïndiceerd- onder begeleiding semi-muraal of zelfstandig. In die gevallen moet er meestal huur worden betaald of draagt de jongere de volledige woonlasten zelf. Deze jongeren worden dan geconfronteerd met hogere bestaanskosten. Kunnen ouders niet bijdragen dan zal ook hier een aanvulling via de bijzondere bijstand moeten volgen.

Ook wanneer jongeren géén bijstand ontvangen maar in het kader van de Wtos een lage tegemoetkoming (scholieren) krijgen wordt, indien daartoe noodzaak bestaat, aanvullende bijzondere bijstand verleend.

Anders dan in het vorige uitvoeringsbesluit wordt de hoogte van de bijstand niet zonder meer afgestemd op die van een 21 jarige die in dezelfde omstandigheden verkeert maar wordt vooral afgestemd op de daadwerkelijke kosten van levensonderhoud.

Met name eerdergenoemde ontwikkelingen rondom jongeren met een beperking vormen aanleiding het uitvoeringsbesluit meer op deze doelgroep in te richten. De aanpassingen komen er vooral op neer dat afhankelijk van de onderscheiden woonsituaties en daaraan verbonden kosten een heldere bijstandsnorm wordt bepaald.

In de navolgende artikelen komt eerst het bepalen van de noodzakelijkheid voor verlening van de aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan bod. Daarna wordt ingegaan op de verschillende situaties waarin de jongeren zich kunnen bevinden en op de vraag of daar dan al dan niet (aanvullende) bijzondere bijstand bij hoort.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Vaststelling noodzakelijkheid

Onderhoudsplicht ouders

Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van jongeren t/m 20 jaar bij de ouders ligt. Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden moet, gelet op het bepaalde in artikel 12 PW, daarom altijd eerst worden nagegaan of de jongere een beroep kan doen op een bijdrage in zijn bestaanskosten door de ouder(s). Hierbij moet ook naar de mogelijkheden van verhaal worden gekeken.

Naleving arbeidsverplichtingen

Van een jongere van 18 t/m 20 jaar kan in de regel worden verwacht dat hij zelf in zijn levensonderhoud voorziet. Daarom geldt zowel voor studerende als niet-studerende jongeren die een beroep doen op artikel 12 PW dat strikt wordt toegezien op de naleving van de arbeids- en re-integratieverplichtingen.

Gaat het om een studerende jongere dan moet worden bezien in hoeverre de jongere naast zijn studie ter aanvulling op de tegemoetkoming scholieren inkomsten kan verwerven door het verrichten van betaalde arbeid. Verder moet duidelijk zijn dat de jongere nog geen startkwalificatie heeft. Voor jongeren met een startkwalificatie geldt immers de kortste weg naar betaald werk.

Voor de groep jongeren die via een indicatiestelling in het kader van de Jeugdwet of de WMO in een inrichting verblijft of zelfstandig gehuisvest is, zijn de arbeids- en re-integratieverplichtingen natuurlijk veel meer een vorm van maatwerk.

Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen

Bij de vaststelling van de noodzaak voor (aanvullende) bijzondere bijstand dient niet enkel de evt. ouderbijdrage in aanmerking te worden genomen. Ook de noodzaak van bijvoorbeeld het uitwonend zijn is een item. Immers bij het zelfstandig wonen zijn de bijstandskosten hoger dan bij het inwonend zijn. Vandaar dat deze noodzakelijkheidsafweging relevant is. In principe dient deze afweging steeds plaats te vinden op basis van de individuele omstandigheden van de jongere. Maatwerk dus. Echter in een aantal gevallen -weergegeven in dit artikel- kan de noodzaak van het zelfstandig wonen zonder meer aanwezig worden geacht.

Let op, het gaat hier niet om een limitatieve opsomming van omstandigheden. Het kan ook zijn dat er zich nog andere bijzondere omstandigheden voordoen die weer tot de conclusie leiden dat er géén noodzaak bestaat voor (aanvullende) bijzondere bijstand.

Artikel 2.Samenloop aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud en individuele studietoeslag

Het valt niet uit te sluiten dat een studerende jongere met Wtos die tevens een arbeidsbeperking of medische urenbeperking heeft aanspraak kan maken op zowel (aanvullende) bijzondere bijstand voor levensonderhoud alsook de individuele studietoeslag. Juist omdat deze toeslag een specifiek inkomensinstrument is voor jongeren met een arbeidsbeperking wordt hieraan voorrang gegeven, tenzij de voor de jongere toepasselijke studietoeslag leidt tot een lager inkomen dan het inkomen dat hij zou hebben gehad wanneer de Wtos zou zijn aangevuld met bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Uiteraard moet daartoe dan wel de noodzaak bestaan. Het kan in ieder geval niet zo zijn dat zowel een individuele studietoeslag wordt toegekend alsook (aanvullende) bijzondere bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 3. Categorieën

3.1.Niet-studerende jongeren

Algemeen

Anders dan in het vorige uitvoeringsbesluit wordt hier niet meer het algemeen uitgangspunt gehanteerd dat voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud wordt uitgegaan van de bijstandsnorm zoals die zou gelden wanneer de jongere 21 jaar zou zijn. Door de komst van nieuwe woonvormen met name die in het kader van Beschermd Wonen en de daarmee gepaard gaande verschillen in het doorberekenen van kosten, is een meer gedifferentieerde normering van aanvullende bijzondere bijstand op zijn plaats.

Zelfstandig wonend

Voor een (noodzakeljk) zelfstandig wonende jongere die alle woonlasten zelf moet dragen komt het erop neer dat de lage jongerennorm wordt aangevuld tot een bijstandsnorm voor een 21 jarige als bedoeld in artikel 21 PW wat neerkomt op 70% van het WML. Een zelfstandig wonende alleenstaand ouder en zelfstandig wonende gehuwden ontvangen een aanvulling tot resp. 70 % en 100% van het WML. In deze situaties wordt de bijstand dus wel nog afgestemd op de bijstandsnorm die zou gelden wanneer de jongere 21 zou zijn.

Thuisinwonend

Voor de jongere die thuis bij zijn ouder(s) inwoont, wordt de lage jongerennorm van artikel 20 PW toereikend geacht. Ook als de jongere zelf alleenstaand ouder is of als hij gehuwd is. De alleenstaand ouder kan nog aanspraak maken op de zogenoemde ALO-kop, een aanvulling binnen het kindgebonden budget, die door de belastingsdienst wordt verstrekt.

Beschermd Wonen

In het nieuwe uitvoeringskader worden meer specifieke woonsituaties onderscheiden zoals de verschillende vormen van Beschermd Wonen. Ook hier geldt dat de (aanvullende) bijzondere bijstand levensonderhoud wordt afgestemd op kosten die de jongere daadwerkelijk heeft. Om dit nader te bepalen wordt allereerst gekeken naar het indicatiebesluit en het daarbij behorend arrangement. Is de jongere woonlasten (waaronder huur) verschuldigd dan wordt afgestemd op de volledige bijstandsnorm voor een 21 jarige.

Verblijft de jongere met een Beschermd Wonen indicatie in de opvang of semi-muraal en is hij geen huur verschuldigd dan wordt de jongerennorm aangevuld tot met aanvullende bijzondere bijstand tot de inrichtingsnorm bedoeld in artikel 23, eerste lid PW. Is wel huur verschuldigd dan wordt aangevuld tot 50% van het WML.

Is sprake van intramuraal verblijf (in de regel bij de variant Beschermd Wonen basis en licht) dan wordt de bijstand afgestemd op de inrichtingsnorm zoals vermeld in artikel 23 PW. In dat geval gaat het overigens niet om een aanvulling van de lage jongerennorm. Bij verblijf in een inrichting bestaat immers voor 18 t/m 20 jarigen geen recht op algemene bijstand (artikel 13, tweede lid PW). De bijstand is dan volledig bijzondere bijstand die overigens wel op de ouder(s) kan worden verhaald.

WLZ thuis en WLZ inrichting

Het kan ook voorkomen dat een jongere op basis van een WLZ-indicatie zorg thuis ontvangt. Woont de jongere thuis in dan ontvangt de jongere de bijstandsnorm vermeld in artikel 20 PW en volgt er geen aanvullende bijzondere bijstand. Heeft de jongere een eigen woonruimte, verblijft hij in de opvang of is hij semi-muraal gehuisvest dan wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op de kosten die daaraan verbonden zijn. Indicatiebesluit en het daarbij behorend arrangement moeten hier het nodige inzicht bieden. Eigenlijk kunnen hier net als bij Beschermd Wonen dezelfde varianten worden onderscheiden. Woont de jongere zelfstandig en betaalt hij alle woonlasten dan wordt de jongerennorm aangevuld tot de bijstandsnorm voor een 21 jarige.

Is sprake van verblijf in de opvang of is het verblijf semi-muraal en wordt geen huur betaald dan kan de aanvullende bijzondere bijstand ook hier worden afgestemd op de inrichtingsnorm bedoeld in artikel 23, eerste lid PW.

Is wel huur verschuldigd dan geldt een aanvulling tot 50% van het WML.

Verblijft de jongere intramuraal dan wordt uitsluitend bijzondere bijstand verstrekt. Deze wordt afgestemd op de inrichtingsnorm zoals vermeld in artikel 23 PW.

Artikel 3.2. Studerende jongeren

Er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij moet worden bezien of aan een studerende jongere aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud moet worden verstrekt. Het gaat wel uitsluitend om jongeren die een tegemoetkoming scholieren ingevolgde de Wtos ontvangen en niet om jongeren die studiefinanciering krijgen of daarop aanspraak kunnen maken. De Wsf is voor deze laatste groep een passende en toereikende voorliggende voorziening. In geval van studiefinanciering waarbij ouders weigerachtig zijn te betalen, kan er door de jongere een beroep worden gedaan op specifieke regelgeving binnen de Wsf (hardheidsclausule). De Wtos tegemoetkoming scholieren kan gelet op de bedragen niet als een passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd.

Wil een studerende jongere die Wtos ontvangt aanspraak maken op aanvullende bijzondere bijstand dan gelden dezelfde regels zoals hiervoor vermeld voor de niet studerende jongeren. Is de noodzaak absoluut aanwezig dan wordt de aanvullende bijzondere bijstand afgestemd op de daadwerkelijke kosten waarmee de jongere geconfronteerd wordt. Het enige verschil is dat de basistoelage Wtos tegemoetkoming scholieren waarop de jongere aanspraak kan maken op de te ontvangen algemene en eventueel aanvullende bijzondere bijstand in mindering wordt gebracht.

De participatieverplichtingen blijven ook voor deze jongeren onverkort van toepassing, waarbij indien nodig maatwerk wordt geleverd.

Artikel 4.Overige bepalingen

Jongeren in gesubsidieerde baan

Het aanspraak kunnen maken op aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud beperkt zich niet tot jongeren die algemene bijstand ontvangen of een tegemoetkoming in het kader van de Wtos.

Het kan in een enkel geval ook gaan om een jongere die vanuit de PW in een gesubsidieerde baan is geplaatst of om een jongere die inkomsten heeft die net boven de lage uitkeringsnorm van de PW liggen. Mits weer sprake is van bijzondere omstandigheden kan ook deze jongere in aanmerking worden gebracht voor aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Het zal hier overwegend gaan om de zelfstandig gehuisveste jongere die huur verschuldigd is.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Ondertekening