Regeling vervallen per 01-01-2015

REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE VERGADERINGEN EN ANDERE WERKZAAMHEDEN VAN DE GEMEENTERAAD VAN MAASTRICHT

Geldend van 18-04-2011 t/m 31-12-2014

Intitulé

REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE VERGADERINGEN EN ANDERE WERKZAAMHEDEN VAN DE GEMEENTERAAD VAN MAASTRICHT

REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE VERGADERINGEN EN ANDERE WERKZAAMHEDEN VAN DE GEMEENTERAAD VAN MAASTRICHT

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

• voorzitter: de voorzitter van de raad of diens vervanger;

• amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

• subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

• motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

• voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;

• initiatiefvoorstel: een voorstel voor een verordening of een ander voorstel;

• interpellatie: vragen van inlichtingen aan het college of de burgemeester over een onderwerp dat niet vermeld staat op de agenda. 

Artikel 2. De voorzitter

De voorzitter is belast met:

  • a.

    het leiden van de vergadering;

  • b.

    het handhaven van de orde;

  • c.

    het doen naleven van het reglement van orde;

  • d.

    hetgeen de wet of dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 3. De griffier

  • 1. De griffier is in elke vergadering van de raad aanwezig.

  • 2. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door de raad daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 3. Hij kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

Artikel 4. De secretaris

De raad kan het college verzoeken de secretaris aanwezig te laten zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement.

Artikel 5. Het seniorenconvent

  • 1.

    De raad heeft een seniorenconvent.

  • 2.

    Het seniorenconvent bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters. Het voorzitterschap is in handen van de voorzitter van de raad. De griffier is in elke vergadering van het seniorenconvent aanwezig.

  • 3.

    Het seniorenconvent bespreekt en besluit over actuele, politieke en urgente zaken met

betrekking tot de raad. Daarnaast bespreekt en evalueert het seniorenconvent het

functioneren van de raad.

  • 4.

    De voorzitter kan voorstellen de gemeentesecretaris uit te nodigen voor het seniorenconvent.

  • 5.

    Elke fractievoorzitter wijst een raadslid uit zijn fractie aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het seniorenconvent vervangt.

  • 6.

    Elk lid heeft één stem in het seniorenconvent.

Artikel 6. Het presidium

  • 1.

    De raad heeft een presidium.

  • 2.

    Het presidium bestaat uit de commissievoorzitters. Het voorzitterschap is in handen van

de plaatsvervangend voorzitter van de raad. De griffier is in elke vergadering van het presidium aanwezig. De burgemeester kan in elke vergadering aanwezig zijn.

  • 3.

    Het presidium heeft als taak aanbevelingen te doen aan de raad inzake agenda-, ordevraagstukken en de organisatie van de werkzaamheden van de raad en van zijn commissies.

  • 4.

    Bij afwezigheid van een commissievoorzitter vervangt de plaatsvervangend voorzitter van de commissie hem.

  • 5.

    Elk lid heeft één stem in het presidium.

HOOFDSTUK 2: TOELATING VAN NIEUWE LEDEN; BENOEMING WETHOUDERS; FRACTIES

Artikel 7. Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging

  • 1. Bij elke benoeming van nieuwe leden stelt de raad een commissie in bestaande uit drie leden. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden en de processen-verbaal van het stembureau.

  • 2. De commissie brengt na haar onderzoek van het stembureau schriftelijk verslag uit aan de raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.

  • 3. De voorzitter roept een toegelaten lid op om in de eerste vergadering, waarin hij zijn functie volgens de Kieswet kan aanvaarden, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte, af te leggen.

Artikel 7a. Benoemingsprocedure wethouders

  • 1.

    De voorzitter van de raad stelt een ad hoc-commissie “Geloofsbrieven wethouders” in, die onderzoekt of de kandidaat-wethouders voldoen aan de voorwaarden die de Gemeentewet aan wethouders stelt en de raad hierover schriftelijk adviseert.

  • 2.

    De ad hoc-commissie “Geloofsbrieven wethouders” bestaat uit vier leden van de raad.

  • 3.

    De kandidaat-wethouder overlegt de documenten en informatie die nodig zijn voor de in het hiernavolgende lid door de commissie “Geloofsbrieven wethouders” te verrichten toetsing. De kandidaat-wethouder maakt bovendien alle overige door hem/haar in dat verband relevant geachte informatie aan de commissie kenbaar.

  • 4.

    De commissie “Geloofsbrieven wethouders” toetst de van de kandidaatwethouder ontvangen documenten en informatie aan de hand van in elk geval een viertal voorschriften:

    • -

      de artikelen 35, 36a, 10 en 41a Gemeentewet (benoembaarheidsvereisten)

    • -

      de artikelen 41b en 12 Gemeentewet (nevenfuncties)

    • -

      artikel 36b Gemeentewet (onverenigbare functies)

    • -

      de artikelen 41c, 15 en 46 Gemeentewet (onverenigbare of verboden

handelingen).

  • 5.

    De commissie verricht zijn werkzaamheden in een niet openbare vergadering waarvan geen verslag wordt gelegd.

  • 6.

    De kandidaat-wethouder wordt in de gelegenheid gesteld de documenten en aangedragen informatie mondeling toe te lichten.

  • 7.

    Op basis van de beoordeelde informatie formuleert de commissie “Geloofsbrieven wethouders” een schriftelijk, beargumenteerd, advies aan de raad ten aanzien van de benoembaarheid van de voorgedragen wethouder(s) op grond van de voornoemde voorwaarden die de Gemeentewet hieraan stelt. Indien de ad hoc -commissie niet unaniem is in zijn oordeel wordt hiervan melding gemaakt in het advies.

  • 8.

    De burgemeester draagt zorg voor de integriteittoets ten aanzien van de wethouders.

Artikel 8. Fractie

  • 1.

    De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

  • 2.

    Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie binnen de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt defractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.

  • 3.

    De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 4.

    a Indien:

    • -

      één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden;

    • -

      twee of meer fracties als één fractie gaan optreden;

    • -

      één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie;

wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.

b.Met de onder a beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling daarvan.

HOOFDSTUK 3: VERGADERINGEN

Paragraaf 1. TIJDSTIP VAN VERGADEREN; VOORBEREIDINGEN

Artikel 9. Vergaderfrequentie

  • 1.

    De vergaderingen van de raad vinden zo veel mogelijk plaats op dinsdag, vangen aan om 17.00 uur en worden gehouden in de raadzaal.

  • 2.

    Indien de voorzitter beslist een andere dag en/of aanvangsuur te bepalen of een andere

vergaderplaats aan te wijzen, voert hij hierover voorafgaand aan deze beslissing zo mogelijk

overleg met het presidium.

Artikel 10. Oproep

  • 1. De voorzitter zendt ten minste veertien dagen vóór een vergadering de leden een schriftelijke oproep onder vermelding van de dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

  • 2. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van de raad gezonden.

  • 3. Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 8, tweede lid, worden deze agenda en de daarbij behorende stukken met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid van de Gemeentewet bedoelde stukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering aan de leden gezonden.

Artikel 11. De agenda

  • 1. Voordat de oproepingsbrief wordt verzonden, stelt het presidium een advies over de ontwerpagenda van de raad vast.

  • 2. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de oproepingsbrief tot uiterlijk twee maal 24 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze wordt met de daarbij behorende stukken aan de leden van de raad verzonden, en openbaar gemaakt.

  • 3. Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren.

  • 4. Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan het college nadere inlichtingen of advies vragen.

  • 5. Op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter kan de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.

Artikel 12. De wethouder

Het presidium nodigt de wethouders uit om in de vergaderingen van de gemeenteraad aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen. Indien een wethouder verhinderd is, meldt hij zich af bij de griffier. De oproepingsbrief geldt als uitnodiging.

Artikel 13. Ter inzage leggen van stukken

1.Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen op de agenda dienen,

worden gelijktijdig met het verzenden van de oproepingsbrief voor een ieder in Mosae Forum ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de ter inzage legging melding in de openbare kennisgeving bedoeld in artikel 10. Indien na het verzenden van de oproepingsbrief stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.

2.Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste dan wel tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.

Artikel 14. Openbare kennisgeving

  • 1. De vergadering wordt door aankondiging op de voor de gemeente gebruikelijke wijze ter openbare kennis gebracht.

  • 2. De openbare kennisgeving vermeldt:

    • a.

      de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering;

    • b.

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien;

paragraaf 2. ORDE VAN DE VERGADERING

Artikel 15. Presentielijst

Ieder ter vergadering komend lid tekent onmiddellijk na aankomst in de vergaderzaal de presentielijst.

Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 16. Zitplaatsen

  • 1.

    De voorzitter, de leden en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg met de fractievoorzitters bij iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen.

  • 2.

    Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het

seniorenconvent.

3.De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders, secretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 17. Opening vergadering; quorum

  • 1. De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de wet vereiste aantal leden blijkens de presentielijst aanwezig is.

  • 2. Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.

Artikel 17a. Geluid en beeldregistraties

Er wordt tijdens elke raadsvergadering een audio- en videoregistratie van de hele vergadering gemaakt.

Artikel 18. Primus bij hoofdelijke stemming

Indien met betrekking tot een voorstel door ( één van de ) leden hoofdelijke stemming wordt verlangd, deelt de voorzitter mede, bij welk lid van de raad, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.

Artikel 19. Verslag en besluitenlijst

  • 1.

    De griffier draagt zorg voor het bijhouden van een presentielijst, een verslag en de besluitenlijst van de vergadering.

  • 2.

    Het conceptverslag van de voorgaande vergadering wordt, zo mogelijk, aan de leden van de raad toegezonden gelijktijdig met de schriftelijke oproep. Het conceptverslag wordt gelijktijdig aan de overige personen die het woord gevoerd hebben, toegezonden.

  • 3.

    De leden, de voorzitter, de wethouders, de griffier en de secretaris hebben het recht, een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien het verslag onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering dient één week voor aanvang van de vergadering schriftelijk bij de griffier te worden ingediend.

  • 4.

    Het verslag bevat ten minste:

    • a.

      de namen van de voorzitter, de griffier, de secretaris en de wethouders en de ter vergadering aanwezige leden, alsmede van de leden die afwezig waren en overige personen die het woord gevoerd hebben;

    • b.

      een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

    • c.

      de zakelijke inhoud van het gesprokene met vermelding van de namen der aanwezigen die het woord voerden;

    • d.

      een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden;

    • e.

      de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen en burgerinitiatiefvoorstellen,

voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen;

  • f.

    bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 25 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

    • 5.

      Het verslag wordt in de eerstvolgende vergadering vastgesteld, waarna dit door de voorzitter en de griffier wordt ondertekend.

    • 6.

      Aan de hand van het verslag wordt een besluitenlijst opgesteld. Voor zover de aard en de inhoud van de besluitvorming zich daartegen niet verzet, wordt de besluitenlijst zo spoedig mogelijk na de vergadering openbaar gemaakt door plaatsing op de voor de gemeente gebruikelijke wijze, in het gemeentelijk informatieblad of op de voor afkondigingen in de gemeente gebruikelijke wijze en door plaatsing op de gemeentelijke website.

Artikel 20. Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de raad toegezonden en ter inzage gelegd.

  • 2.

    Stukken die na het afsluiten van de lijst nog inkomen worden alleen aan de definitieve lijst

toegevoegd indien zij zijn ingekomen tweemaal vierentwintig uren voor de opening van de

vergadering en zij betrekking hebben op onderwerpen die voor de vergadering zijn geagendeerd.

3.Na het vaststellen van de notulen stelt de raad op voorstel van de voorzitter de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast

Artikel 21. Aantal spreektermijnen

  • 1. De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

  • 2. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

  • 3. Een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de rapporteur van een commissie;

    • b.

      het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.

  • 5. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een persoonlijk feit of over een voorstel van orde.

Artikel 22. Spreektijd

Een lid van de raad kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden.

De raad kan, op voorstel van de voorzitter, bepalen dat per onderwerp de spreektijd der leden beperkt is.

Artikel 23. Handhaving orde; schorsing

  • 1. Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij

    • a.

      de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

    • b.

      een lid van de raad hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

  • 2. Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de desbetreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

  • 3. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.

Artikel 24. Beraadslaging

  • 1. De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad besluiten over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2. Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

Artikel 25. Deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1. De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de wethouder, de secretaris, de griffier of de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging.

  • 2. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

Artikel 26. Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.

Artikel 27. Beslissing

  • 1. Wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.

  • 2. Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele amendementen, de stemming plaats over het voorstel in zijn geheel, zoals het dan luidt, tenzij geen stemming wordt gevraagd.

  • 3. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

paragraaf 3. PROCEDURES BIJ STEMMINGEN

Artikel 28. Algemene bepalingen over stemming

  • 1. De voorzitter vraagt, of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.

  • 2. In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in de notulen vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich van stemming te hebben onthouden.

  • 3. Indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.

  • 4. De voorzitter (of de griffier) roept de leden bij naam op hun stem uit te brengen, beginnende bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 16 is aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst.

  • 5. Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem uit te brengen.

  • 6. De leden brengen hun stem uit door het woord “voor” of “tegen” uit te spreken, zonder enige toevoeging.

  • 7. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

  • 8. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 29. Stemming over moties en amendementen

  • 1.

    Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over de motie gestemd en

  • 2.

    Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.

  • 3.

    Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het

subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.

4.Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn

ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

Artikel 30. Stemming over personen

  • 1.

    Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter drie leden tot stembureau.

  • 2.

    Ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van de Gemeentewet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.

  • 3.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen.

De raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

4.Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren.

Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.

5.Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

• een blanco ingeleverd stembriefje;

• een ondertekend stembriefje;

• een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende

vacatures betreft;

• een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon

wordt gestemd die niet is voorgedragen;

• een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de

stemming is beperkt.

  • 6.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de voorzitter.

  • 7.

    Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.

Artikel 31. Herstemming over personen

  • 1. Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

  • 2. Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.

  • 3. Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.

Artikel 32. Beslissing door het lot

  • 1. Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.

  • 2. Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.

  • 3. Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

HOOFDSTUK 4: RECHTEN VAN LEDEN

Artikel 33. Amendementen

  • 1. Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan ook het voorstel inhouden om een geagendeerde voorgestelde beslissing in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 2. Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).

  • 3. Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde - oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

  • 4. Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 34. Moties

  • 1. Ieder lid kan ter vergadering een motie indienen.

  • 2. Een motie moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend.

  • 3. De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.

  • 4. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.

Artikel 35. Voorstellen van orde

  • 1. De voorzitter en ieder lid kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

  • 2. Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

  • 3. Over een voorstel van orde beslist de raad terstond.

Artikel 36. Initiatiefvoorstel

  • 1. Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend.

  • 2. De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de oproeping hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst.

  • 3. De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen zijn behandeld, tenzij de raad oordeelt dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld of het voorstel eerst dient te worden behandeld in een raadscommissie of voor advies naar het college dient te worden gezonden. In het laatste geval bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

  • 4. De raad neemt de behandeling voor een ander voorstel niet in behandeling indien het voorstel in strijd is met een wet, een algemene maatregel van bestuur of een verordening.

  • 5. De raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening.

Artikel 37. Collegevoorstel

  • 1. Een voorstel voor een verordening of een ander voorstel van het college aan de raad, dat vermeld staat op de agenda van de raadsvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2. Indien de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw.

Artikel 38. Interpellatie

  • 1. Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 2. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden en de wethouders. Bij de behandeling van de ingekomen stukken van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.

  • 3. De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden, de burgemeester en de wethouders niet meer dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.

Artikel 39. Schriftelijke vragen

  • 1. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd.

  • 2. De vragen worden bij de voorzitter van de raad ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college worden gebracht.

  • 3. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.

  • 4. De antwoorden worden door het verantwoordelijk lid van het college aan de leden van de raad medegedeeld.

  • 5. De vragen en antwoorden worden gelijktijdig met de stukken als bedoeld in artikel 18 aan de leden van de raad toegezonden.

  • 6. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord,tenzij de raad anders beslist.

Artikel 40. Vragenuur

  • 1.

    Elke dinsdag om 13.30 aansluitend aan de collegevergadering is er een vragenuur, tenzij er bij de voorzitter geen vragen zijn ingediend. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenuur eindigt.

  • 2.

    Het lid van de raad dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste 24 uur voor aanvang van het vragenuur bij de voorzitter. De voorzitter kan na overleg met het presidium weigeren een onderwerp tijdens het vragenuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.

  • 3.

    De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

  • 4.

    De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor de wethouders, voor de burgemeester en voor de overige raadsleden.

  • 5.

    Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college te stellen en een toelichting daarop te geven.

  • 6.

    Na de beantwoording door het college krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.

  • 7.

    Vervolgens kan de voorzitter aan andere raadsleden het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

  • 8.

    Tijdens het vragenuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties

Toegelaten

Artikel 41. Inlichtingen

  • 1. Indien een lid over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe schriftelijk ingediend bij het college of de burgemeester.

  • 2. Een afschrift van dit verzoek wordt door de indiener in afschrift toegezonden aan de raad.

  • 3. De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daarop volgende vergadering gegeven.

  • 4. De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de antwoorden zullen worden gegeven.

HOOFDSTUK 5: BEGROTING EN REKENING

Artikel 42. Procedure begroting

Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek en de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een door de raad vastgestelde procedure.

Artikel 43. Procedure jaarrekening

Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad vaststelt.

HOOFDSTUK 6: LIDMAATSCHAP VAN ANDERE ORGANISATIES

Artikel 44. Verslag; verantwoording

1.Een lid van de raad, de burgemeester, een wethouder of de gemeentesecretaris), die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht (om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken

óf voor het sluiten van de vergadering) verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de desbetreffende commissie.

2.Ieder lid van de raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen.

De regels voor het stellen van schriftelijke vragen, vastgesteld in artikel 37, zijn van

overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 38, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Over een voorstel tot ontslag van een door de raad aangewezen lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, als bedoeld in het eerste lid, wordt niet beraadslaagd dan nadat in een vergadering, ten minste veertien dagen tevoren gehouden, is besloten te verklaren dat de betrokken persoon niet meer het vertrouwen van de raad bezit als lid van het bedoelde bestuur.

  • 5.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de raad één van zijn leden heeft benoemd.

HOOFDSTUK 7: BESLOTEN VERGADERING

Artikel 45. Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 46. Verslag

  • 1.

    Het verslag van een besloten vergadering wordt niet rondgedeeld, maar ligt uitsluitend voor de leden ter inzage.

  • 2.

    Dit verslag wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden.

Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van dit verslag. Het vastgestelde verslag wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 47. Geheimhouding

Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden.

De raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 48. Opheffing geheimhouding

Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet voornemens is geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

HOOFDSTUK 8: TOEHOORDERS EN PERS

Artikel 49. Toehoorders en pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

Artikel 50. Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens de raadsvergadering geluids- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 51. Verbod gebruik mobiele telefoons

In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het stand-by houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering zonder toestemming van de voorzitter niet toegestaan.

HOOFDSTUK 9: SLOTBEPALINGEN

Artikel 52. Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.

Artikel 53. In werking treden

  • 1.

    Dit reglement treedt in werking m.i.v de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Op dat tijdstip vervalt het reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de gemeente

Maastricht vastgesteld bij raadsbesluit van 22 maart 2005.

Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 29 maart 2011.

De Griffier,

Drs. E. Willems.

De Voorzitter,

Dhr. O. Hoes.

Datum publicatie De Ster: 15 april 2011

Datum publicatie Gemeenteblad: 18 april 2011 onder nummer C29-2011

Inwerkingtreding: 16 april 2011

Algemene Toelichting

De gemeentewet schrijft in artikel 16 van de gemeentewet voor dat de raad een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vaststelt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

Deze wijzigingen hebben tot doel, dat de omschrijving van de termen amendement en

initiatiefvoorstellen in het reglement van orde hetzelfde luiden als in de artikelen 147a en 147b van de Gemeentewet.

Artikel 2.

De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudst in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering. Uit dit artikel volgt impliciet dat de voorzitter mensen het woord geeft en dat een spreker zich richt tot de voorzitter.

Artikel 3.

De raad is verplicht een griffier te benoemen (Gemeentewet art.107). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand van de raad. Daarom dient hij in elke vergadering aanwezig te zijn. Met de komst van de griffier verandert de positie van de secretaris. De griffier neemt de taken over, die de secretaris altijd ten dienste van de raad vervulde.

Artikel 4.

In een dualistisch stelsel houdt de secretaris zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van het college en de leiding van de ambtelijke organisatie. In het kader van die twee taken kan het tevens wenselijk zijn dat de secretaris deelneemt aan de beraadslagingen van de raad. De secretaris wordt echter benoemd en ontslagen door het college. Dit houdt in dat de raad de secretaris niet kan dwingen om in de raad aanwezig te zijn. De raad zal het college moeten verzoeken of het college de secretaris opdraagt in de vergadering aanwezig te zijn en om aan de beraadslagingen deel te nemen.

Op deze wijze kan de raad onder meer een beroep doen op kennis en informatie, die de secretaris bezit, kan de secretaris bijvoorbeeld deelnemen aan een discussie over de werking van de gemeentelijke organisatie.

Artikel 5. Het seniorenconvent

Het seniorenconvent richt zich bij uitstek op zaken die een politieke lading hebben. Gezien de samenstelling van het seniorenconvent ligt het voor de hand de besluitvorming over actuele dan wel urgente, politieke aangelegenheden aansluitend aan de vergadering van de commissie Algemene Zaken door het seniorenconvent te laten plaatsvinden.

De vergaderingen van het seniorenconvent zijn openbaar, tenzij.

Artikel 6. Het presidium

Het gaat om het vaststellen van de agenda en de plaats en tijdstip van het houden van de

vergadering. Daarnaast houdt het presidium zich bezig met advisering over de procedurele en organisatorische aspecten van het raadswerk c.q. de raad. In het presidium heeft ieder lid één stem. De griffier is bij elke vergadering aanwezig, omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken gaan worden. Het staat de burgemeester vrij elke vergadering voor overleg aanwezig te zijn. De vergaderingen van het presidium zijn openbaar, tenzij.

Artikel 7.

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.

Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.

De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de raad is vervallen door inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002.

Het eerste lid van dit artikel is verduidelijkt. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag.

De raad heeft dus de bevoegdheid om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.

Artikel 7a. geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incomptabiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.

Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is een risico. Het kan immers gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.

De burgemeester draagt er zorg voor dat elke wethouder een integriteittoets doorloopt conform het integriteitbeleid van de gemeente.

Artikel 8.

Na het vaststellen van de uitslag van de verkiezingen vindt de eerste zitting van de raad plaats. Bij de aanvang van deze zitting worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.In de loop van zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. Het beëindigen van de zitting in de raad kan verschillende oorzaken hebben. Raadsleden kunnen bijv. ongeneeslijk ziek zijn, een conflictruzie met hun fractie hebben of, te weinig tijd hebben voor het raadswerk en zo zijn er nog vele redenen denkbaar. In een dergelijk geval vindt er een verandering in

de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mee.

Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen.Op grond van deze bepaling heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

Artikel 9.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 10.

Het eerste lid bepaalt dat de voorzitter ten minste veertien dagen vóór een vergadering de leden een brief (de oproepingsbrief) stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De brief vermeldt dedag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het derde lid regelt de openbare bekendmaking van de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het vierde lid stelt verplicht dat de agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproeping aan de leden worden verzonden. In spoedeisende gevallen, wanneer een aanvullende agenda wordt vastgesteld, zal het echter niet mogelijk zijn dat de voorzitter veertien dagen van tevoren een oproepingsbrief stuurt. De voorzitter kan in spoedeisende gevallen van de termijn van veertien dagen afwijken.

Artikel 11.

Het presidium adviseert naar aanleiding van zijn overleg aan de raad de ontwerpagenda eruit komt te zien. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn

om twee weken voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de “waan” van de dag. In een dergelijk situatie kan de voorzitter na het verzenden van de oproepingsbrief zo nodig een aanvullende agenda toesturen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de vergadering. Het derde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Individuele raadsleden kunnen in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Zij kunnen echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda. Het vierde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de raad van voldoende informatie te voorzien. Als de raad niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking van een onderwerp dan is het niet verantwoord dat de raad zich op hoofdlijnen over dit onderwerp uitspreekt. In een dergelijk geval heeft de raad de mogelijkheid om het onderwerp naar een commissie te verwijzen of om aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen. Het laatste lid regelt dat op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten kan wijzigen.

Artikel 12.

Is een nadere uitwerking van artikel 21 lid 2 Gemeentewet. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat wethouders door de raad worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. Het gebruik van het werkwoord 'uitnodigen' geeft aan dat een wethouder kan weigeren te verschijnen in de raad. In de praktijk zal dat echter weinig waarschijnlijk zijn, omdat een dergelijke weigering door de raad kan worden uitgelegd als een weigering inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen; met alle mogelijke onaangename politieke gevolgen van dien voor de betrokken wethouder. Bijna altijd zal de wethouder in de vergadering aanwezig zijn. Gelet op de frequentie van de raadsvergadering zullen veelal zaken uit alle portefeuilles aan de orde komen, zodat in de praktijk dus vaak alle wethouders zullen worden uitgenodigd. Als de wethouders in de vergadering aanwezig zijn, zullen ze ook vaak deelnemen aan de beraadslaging. Het kan echter wenselijk zijn, dat een wethouder niet bij een vergadering aanwezig is als de raad een zelfstandige afweging over een onderwerp of voorstel wil maken, de raad bijvoorbeeld over het eigen functioneren van gedachten wil wisselen of bij de voorbereiding van een besluit tot het houden van een onderzoek naar het door het college gevoerde bestuur. Het presidium nodigt de wethouders permanent uit en de oproepingsbrief voor de raad geldt als uitnodiging .

Artikel 13.

Een agendapunt kan betrekking hebben op een grote hoeveelheid verschillende stukken, die

bijvoorbeeld het voorstel tot het bouwen van een nieuwe bibliotheek onderbouwen. Omdat raadsleden zich bezighouden met een groot aantal verschillende onderwerpen en voorstellen, is het in de meeste gevallen niet wenselijk dat raadsleden alle onderliggende stukken krijgen toegezonden. Toch dienen raadsleden en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te hebben om alle stukken desgewenst in te zien. Hiervoor hebben ze wel voldoende tijd nodig. Daarom worden deze stukken gelijktijdig met het verzenden van de oproeping ter inzage gelegd. Een stuk is een 'document', zoals dat neergelegd is in de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda's, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de WOB. Het kan niet de bedoeling zijn, dat een lid van de raad of een ander het originele document mee naar huis neemt. Dit zou betekenen dat andere raadsleden en geïnteresseerden niet meer de mogelijkheid hebben om het document in te zien. Een raadslid of een andere geïnteresseerde mag echter wel een kopie van een ter inzage gelegd stuk maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en het besluit tarieven openbaar bestuur. De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad.

Het ligt dan ook in de rede dat documenten, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij hem ter inzage worden gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.

Artikel 14.

De wijziging van het eerste lid strekt ertoe, dat gemeenten in hun reglement van orde nader bepalen in welke dag-, nieuws- en huis-aan-huis bladen de aankondiging van de vergadering van de raad wordt geplaatst. In artikel 9 is de wijze en de plaats geregeld waar een ieder de agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien.

Artikel 15.

Zoals gezegd geeft de griffier op dit gebied de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom sluit hij samen met de voorzitter de presentielijst af en ondertekent deze. De strekking van de tweede volzin was niet geheel duidelijk en is om die reden aangevuld met de verplichting tot ondertekening van de presentielijst. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

Artikel 16.

De aanstelling van een griffier heeft tot gevolg dat de secretaris niet meer aanwezig hoeft te zijn in de vergadering. Hij kan daar overigens wel toe worden uitgenodigd. De griffier is overeenkomstig artikel 3 in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen zitplaats. De wijziging van het tweede lid betreft geen inhoudelijke wijziging. De voorzitter kan na overleg in het seniorenconvent de indeling herzien, indien daartoe aanleiding bestaat. Op grond van artikel 12 worden wethouders uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats te zorgen.

Artikel 17.

Op grond van artikel 20 lid 1 van de Gemeentewet moet de helft van het aantal raadsleden de presentielijst getekend hebben voordat de vergadering wordt geopend. Voor de gemeenteraad van Maastricht betekend dit dat tenminste 20 raadsleden aanwezig moeten zijn om de vergadering doorgang te laten vinden.

Artikel 18.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 19

Het ontwerpverslag wordt tegelijkertijd met de oproepingsbrief verstuurd aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben. Omdat wethouders (artikel 8a), en de burgemeester, de griffier en de secretaris ook het woord kunnen voeren in de vergadering, kunnen zij tevens een voorstel tot verandering van het verslag aan de raad doen, indien het verslag onjuistheden bevatten of niet duidelijk weergeven hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering van het verslag kan ingediend worden zolang het verslag niet is vastgesteld.

Als de secretaris aanwezig is, dient zijn naam, omdat het een belangrijke functionaris blijft, vermeld te worden in het verslag. Hetzelfde geldt voor wethouders. Verder dienen de notulen niet alleen de zakelijke inhoud van hetgeen de leden hebben gezegd te bevatten. Ook hetgeen de overige aanwezigen zoals bijvoorbeeld de aanwezige wethouders of de gemeentesecretaris of burgers zeggen moet zakelijk weergegeven worden. Dit betekent dat die sprekers ook in de notulen genoemd moeten worden. In het kader van de betrokkenheid van burgers bij de lokale politiek kunnen gemeenten het indienen van burgerinitiatiefvoorstellen mogelijk maken (Zie de handreiking Burgerinitiatief). Als een gemeente burgers die mogelijkheid geeft, moet het verslag ook de tekst van die voorstellen inhouden.

Artikel 20.

De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. Verder bewaakt de voorzitter de orde van de vergadering. De raad stelt dan ook op voorstel van de voorzitter de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Artikel 21.

Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.

Artikel 22.

De wijziging van het artikel strekt ertoe te benadrukken dat de raad ook uit eigen initiatief regels kan stellen over de spreektijd van de leden. De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.

Artikel 23.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 24.

Door de toevoeging 'of een lid van de raad' wordt ook raadsleden het recht toegekend om voor te stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Deze wijziging brengt tot uitdrukking dat de raad zijn eigen werkwijze bepaalt. Het recht wordt aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het streven naar dualisering, aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en daarmee agenderende rol veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties over adequate instrumenten te beschikken.

Artikel 25.

De raad kan op grond van artikel 4, 7a respectievelijk 12 bepalen dat de griffier, de wethouder(s) en de secretaris deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. De strekking van artikel 25 blijft alleen onveranderd wanneer aan het eerste lid de griffier, de wethouder en de secretaris worden toegevoegd. Daarmee blijft het artikel uitdrukken dat de raad kan bepalen dat anderen deelnemen aan de beraadslagingen. Het begrip 'besluit' in het tweede lid is vervangen door het begrip 'beslissing'. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht verstaat onder een besluit, een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 26.

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 27.

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.

Artikel 28.

De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning aan de raad. De voorzitter of de griffier roept daarom de leden op hun stem uit te brengen.

Artikel 29. Stemming over amendementen en moties

Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.) wordt verwezen naar de artikelen 1, 33 en 34 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. In de Maastrichtse praktijk is de volgorde van stemmen over moties anders is dan lid 4 van het model RvO van de VNG voorschrijft. Moties worden niet na maar voor de besluitvorming over het gehele (evt. geamendeerde) voorstel in stemming gebracht.

Artikelen 30, 31 en 32.

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 33.

In het wetsvoorstel is het recht van amendement neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in het tweede tot en met het vierde lid. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat voor een effectief gebruik van deze instrumenten het wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft (geen drempelsteun). Door het recht van amendement kan de regelgevende taak van de raad reëel inhoud krijgen en mede ten dienste staan van de kaderstelling en de controle daarvan door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de effectuering van de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

Artikel 34.

Het eerste lid van dit artikel heeft tot doel om de voorwaarde van drempelsteun voor het indienen van moties op te heffen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat voor een effectief gebruik van deze instrumenten het wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het opheffen van de voorwaarde van drempelsteun bij het indienen van moties staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de kaderstelling en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de effectuering van de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie. Op deze manier wordt bijgedragen aan een versterking van die functies, hetgeen in de visie van de Staatscommissie en het kabinet met het oog op de meer dualistische verhouding tussen raad en college gewenst is.

Artikel 35.

De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 36).

Artikel 36.

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.

Artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld. Het eerste tot en met het derde lid voorzien hierin. Artikel 147a, derde lid, bepaalt in tegenstelling tot artikel 147a, tweede lid, dat voor andere initiatiefvoorstellen geen verplichte behandeling voorgeschreven is. Dit betekent dat de raad (aanvullende) voorwaarden kan stellen aan het in behandeling nemen van een ander initiatiefvoorstel. Het vierde lid geeft hiervoor –in aanvulling op de eerste drie leden - voorschriften.

Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst. Aangezien het voor de hand ligt om de raad tevens de mogelijkheid te geven om een initiatiefvoorstel tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp te behandelen, is dit in het derde lid opgenomen. Een initiatiefvoorstel hoeft formeel niet langs het college, maar in geval het voorstel personele (en financiële) consequenties heeft kan het raadzaam zijn het initiatiefvoorstel ook aan het college voor te leggen voor advies. De stuurgroep Leemhuis heeft in het evaluatierapport dualisering de aanbeveling gedaan om het college de beleidsvoorbereiding te laten doen en om de rol van het college bij initiatiefvoorstellen te versterken. De VNG vindt het niet nodig om op dit punt de Gemeentewet te wijzigen en het college bij initiatiefvoorstellen een rol te geven. De positie van de raad, in haar kaderstellende rol is het uitgangspunt. De tendens, dat het college meer betrokken moet worden bij de beleidsvoorbereiding is evident. Toch dienen gemeenten ervoor te waken dat het college de kaderstellende rol van de raad niet gaat overnemen. De VNG heeft duidelijk aangegeven dat samenspel tussen beide organen een oplossing is voor eventuele fricties.

Als de raad andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een verordening, wenselijk acht, kunnen deze op basis van het vierde lid worden vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan strijd met het algemeen belang, het belang van de gemeente of het gemeentelijk beleid. De raad bepaalt of een voorstel in strijd is met de wet (bijvoorbeeld de Wet op de ruimtelijke ordening), het algemeen belang (bijvoorbeeld de volksgezondheid), het belang van de gemeente (bijvoorbeeld het terugtrekken uit een publiek-private samenwerking die gericht is op het renoveren van achtergestelde woonwijken) of het gemeentelijk beleid (het bouwen van een parkeergarage in het centrum als enkele maanden geleden de binnenstad autoluw is gemaakt).

Het kamerlid Kalsbeek heeft de minister van BZK vragen gesteld over het initiatiefrecht. De minister heeft aangegeven: "Het recht op initiatief houdt niet in dat individuele raadsleden en raadsminderheden het recht moeten hebben om onderwerpen op de agenda van de raad te plaatsen maar het houdt in dat zij in beginsel invloed moeten kunnen hebben op de agenda. Het is immers aan de raad om, aan het begin van de raadsvergadering, met meerderheid van stemmen, de agenda vast te stellen. Het is dan ook de raad die beslist welke onderwerpen worden behandeld. Zou elk individueel raadslid het recht toekomen om agendapunten voor de vergadering aan te dragen dan zou het effectief functioneren van de raad in gevaar kunnen komen. Een raadsminderheid die bij herhaling onderwerpen op de agenda plaatst, waarover de raadmeerderheid niet wenst te beraadslagen, kan de besluitvorming van de raad ernstig belemmeren".

Het vijfde lid is toegevoegd omdat de gedualiseerde Gemeentewet de mogelijkheid geeft een wethouder na een motie van wantrouwen te ontslaan (artikel 49 Gemeentewet). In de oude Gemeentewet was een afkoelingstermijn van 30 dagen opgenomen. Zonder de bepaling in het vijfde lid is deze ontslagmogelijkheid niet mogelijk door de procedure regels van het reglement van orde.

Artikel 37.

artikel 36a heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hem voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling niet wenselijk is. De raad moet hier toestemming voor geven. Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad bepaalt wanneer een voorstel opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering bepalen, maar kan dit ook overlaten aan het presidium.

Artikel 38.

Deze wijziging stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet komt aan individuele leden het recht toe mondelinge vragen te stellen aan het college of de burgemeester. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat voor een effectief gebruik van deze instrumenten het wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. In een dualistisch stelsel zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch lijkt het van groot belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het derde lid wordt hiervoor gezorgd. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht.

Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de volksvertegenwoordiging nodig. Omdat het eerste lid zowel voor de wethouders als voor de burgemeester geldt, kan het tweede lid vervallen.

Artikel 39.

Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. In het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur krijgt ieder raadslid het recht om schriftelijke vragen te stellen (art. 155, lid 1). In een dualistisch stelsel zijn wethouders geen lid meer van de raad. Het is van belang dat zij bij dit instrument ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van de vraag. Door de toevoeging van het college aan het nieuwe tweede lid wordt hierin voorzien. Vanwege de actieve informatieplicht van het college naar de leden van de raad, dient de verantwoordelijke wethouder de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het verantwoordelijk collegelid geeft het antwoord. De raad kan oordelen dat het wenselijk is dat een raadslid direct kan antwoorden op een vraag. Om die reden is in het nieuwe zesde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen.

Artikel 40.

Een vragenuur is niet verplicht; in plaats van voorafgaand aan de raadsvergadering is gekozen voor een wekelijks vragenuurtje na afloop van de collegevergadering. Voor een vragenuurtje dienen de vragen ten minste 24 uur voor aanvang van het vragenuurtje schriftelijk bij het college te worden ingediend.

Artikel 41, 42, 43 en 44.

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 45.

Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op de raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van notulen. De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen geluids- en beeldregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25,55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.

Artikel 46 en 47.

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 48.

Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd. Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren.

Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.

Artikel 49, 50, 51, 52 en 53.

Deze artikelen behoeven geen toelichting.