Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen

Geldend van 05-11-2007 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen

Beleidsregels voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen

1. Aanleiding

1.1 De regelgeving tot medio 2003

Het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen was geregeld in de APV (Algemene Plaatselijke Verordening). In de APV’s van de gemeenten Marum en Grootegast is in afdeling 5.5.1 vastgelegd dat het verboden is in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Burgemeester en wethouders kunnen hiervoor ontheffing verlenen.

In de gemeente Marum hebben B&W uitsluitend schriftelijk ontheffing verleend voor het verbrande van snoeihout (tuinafval), andere afvalstoffen mogen niet verbrand worden.

In de gemeente Grootegast hebben B&W uitsluitend schriftelijke ontheffing verleend voor het verbranden van snoeihout in het buitengebied tijdens de paasdagen.

Het verbranden van afvalstoffen binnen inrichtingen wordt geregeld in de milieuvergunning of in de melding ex. Artikel 8.40 Wet milieubeheer. Dit betekent voor vergunningplichtige inrichtingen dat het verbranden van afvalstoffen binnen de inrichting alleen is toegestaan met een milieuvergunning. Voor meldingsplichtige inrichtingen moet het verbranden van afvalstoffen toegestaan zijn in de op de inrichting van toepassing zijnde AMVB (Algemene Maatregel Van Bestuur).

1.2 Wijziging Wet milieubeheer

Op 23 mei 2003 is de Wet Milieubeheer gewijzigd. Het betreft onder andere een wijziging van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. In het nieuwe artikel 10.2 is een landelijk verbod opgenomen om afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden.

Artikel 10.2

  • 1.

    Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze- al dan niet in verpakking- buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

  • 2.

    Bij of krachtens algemene regel van Bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

    Daarnaast is artikel 10.63 Wet milieubeheer toegevoegd. Artikel 10.63 Wet milieubeheer biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om ontheffing te verlenen om afvalstoffen buiten de inrichting te verbranden.

    Artikel 10.63 tweede lid

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2 eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen dor deze buiten de inrichting te verbranden, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

    Dit betekent dat na de wijziging van de Wet milieubeheer het mogelijk blijft om ontheffing te verlenen voor het verbranden van afvalstoffen (snoeihout). Deze ontheffing is nu primair gebaseerd op de Wet milieubeheer. Dit betekent dat het afwegingskader of er een ontheffing verleend kan worden, gebaseerd is op de Wet milieubeheer. Het betreft hier geen vergunning maar een ontheffing. Het uitgangspunt is dus een verbod, maar bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van dat verbod af te wijken, “indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet”.

    Hiermee is de ontheffingsregeling uit de APV niet komen te vervallen. Bepaalde gronden om een ontheffing te kunnen weigeren vallen niet onder de Wet milieubeheer, zoals bijvoorbeeld het aspect openbare orde, dit valt onder de APV.

    Kort gezegd komt het erop neer dat een ontheffing oor het verbranden van snoeihout betreffende de milieuhygiënische aspecten op de Wet milieubeheer is gebaseerd; indien er ook aspecten van openbare orde spelen, is daarnaast een ontheffing op grond van de APV nodig.

Motieven om ontheffingen te verlenen

2.1 Snoeihout van houtsingels

Het verbranden van afvalstoffen met energieterugwinning en hergebruik prefereren de voorkeur. Dit leidt tot een belangenafweging of je moet kiezen voor alternatieven of je blijft ontheffingen verlenen voor het verbranden van snoeihout. Hierbij dient ook rekening gehouden met het in stand houden van het bestaande landschap, waarvoor onderhoud van de houtwallen noodzakelijk is.

Op dit moment zijn geen geschikte alternatieven beschikbaar die voor vrijgekomen snoeihout financieel aantrekkelijk zijn. Alternatieven zoals versnipperen en/of afvoeren kosten veel geld. Het inzetten van snoeihout voor verbranding met energieterugwinning is nog niet mogelijk binnen de regio.

Landelijke subsidieregelingen voor het landschapsonderhoud zijn de afgelopen jaren sterk gekort, ondanks het officiële beleid van de rijksoverheid om de agrarische sector als landschapsbeheerder aanvullende inkomstenbronnen te geven. Als gevolg van het korten van de subsidies is het onderhoud van d houtsingels en houtwallen niet meer kostendekkend als het hout versnipperd en/of afgevoerd moet worden. Hiermee is een groot risico ontstaan dat houtwallen en houtsingels worden gerooid of niet meer worden onderhouden en dat zo een uniek element in het landschap verdwijnt.

Op dit moment, weliswaar in de kinderschoenen, is et project Interreg IIIB Northsea Project opgestart. De drie Westerkwartiergemeenten Grootegast, Leek en Marum zijn door DLG benaderd om te participeren in dit project. De achtergrond hiervoor is de enorme hoeveelheid snoeihout die vrijkomt bij het onderhoud van de kenmerkende houtsingels en houtwallen in het Westerkwartier. In het kader van het project wordt gezocht naar mogelijkheden in deze regio om snoeihout te gaan gebruiken voor nuttige energie. Door een markt voor het snoeihout in de regio te creëren, levert het snoeihout geld op dat (bij niet al te grote afstanden) de kosten van het transport kan dekken.

Op dit moment is het nog niet zover. Daarom dient nu, in het belang van de instandhouding van het landschap, gekozen te worden voor het bieden van mogelijkheden om snoeihout te verbranden. De nadelige gevolgen voor het milieu (hinder, schadelijke stoffen voor de bomen, brandrisico) zullen zoveel mogelijk door het stellen van voorschriften worden beperkt. Ten aanzien van de uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht wordt opgemerkt dat de alternatieven (versnipperen/transport) ook (in beperktere mate) leiden tot schadelijke uitstoot. Daarnaast kosten deze alternatieven energie.

Doelstelling van het ontheffingenbeleid is de instandhouding van het landschap. Dit betekent dat geen ontheffing verleend wordt binnen de bebouwde kom. Tevens wordt geen ontheffing verleend voor het verbranden van tuinafval. In verband met risico’s van brand, en vanwege het hinderaspect, zullen geen ontheffingen verleend worden voor de zomerperiode (juni, juli, augustus). In deze periode kan het verbranden van snoeihout extra overlast opleveren, omdat veel mensen in deze periode buiten zijn, gebruik maken van een terras, werkzaamheden op- of rondom het huis verrichten, gaan te fietsen of kamperen, etc. Het is de periode waarin we in de regio veel toeristen hebben.

2.1 Paasvuren en oudejaarsvuren

Naast het verbranden van snoeihout ten behoeve van het landschapsonderhoud zijn er nog de vreugdevuren. Dit zijn openbare en sociale houtvuren. Deze vuren zijn in onze regio een echte traditie en hebben een cultureel, openbaar en sociaal karakter. Door het openbare karakter dienen vreugdevuren anders behandeld te worden dan het ontsteken van normale vuren. Voor het ontsteken van een vreugdevuur dienen dan ook andere voorschriften aan de ontheffing te worden verbonden. Bij vreugdevuren is altijd een APV-ontheffing noodzakelijk, vanwege de aanwezigheid van publiek. Bij vreugdevuren mag ook alleen schoon snoeihout worden verbrand, zodra aangevraagd wordt andere afvalstoffen te verbranden de ontheffing weigeren en als blijkt bij controle dat zich naast schoon snoeihout andere afvalstoffen in de brandstapel bevinden, de ontheffing intrekken.

2.2 Uitzonderlijke situaties

Naast het verbranden van snoeihout ten behoeve van landschapsonderhoud kunnen zich uitzonderlijke situaties voordoen. Hierbij moet gedacht worden aan organisch materiaal dat door ziekte is aangetast, zoals door iepziekte aangetaste bomen en door bruinrot aangetaste planten, etc. Het is niet de bedoeling standaard een ontheffing hiervoor te verlenen, maar in situaties waarbij het noodzakelijk is voor de bestrijding en verspreiding van de ziekte is het mogelijk, na een zorgvuldige afweging hiervoor een ontheffing te voor te verlenen.

3.0 De ontheffing

3.1 Wijze van aanvragen

Een ontheffing wordt op dezelfde wijze aangevraagd als tot nu toe gebruikelijk is. De aanvrager dient een aanvraagformulier in te vullen die dan door de behandelende ambtenaar wordt getoetst. Een aanvraagformulier is als bijlage toegevoegd. In deze aanvraag moet worden vermeld, de naam/adres/woonplaats/telefoonnummer gegevens, de hoeveelheid te verbranden materiaal, de locatie waar de verbranding zal; plaatsvinden en de vermoedelijke datum wanneer gebrand gaat worden.

3.2 Procedure

De formele procedure voor ontheffingen is nu nog gelijk aan de procedure voor een milieuvergunning. Een wetsvoorstel is in voorbereiding om dit te veranderen, zodat een korte procedure (de gebruikelijke procedure voor de APV-ontheffingen) mogelijk wordt. De VNG adviseert om vooruitlopend op de wettelijke aanpassing, die korte procedure al toe te passen. Verleende ontheffingen zullen in de voorlichtingsrubriek worden gepubliceerd.

3.3 De afgegeven ontheffing

Zodra een ontheffing wordt afgegeven, geldt deze alleen voor de locatie die in de aanvraag is genoemd. Een ontheffing is geldig voor de periode van een maand. Binnen deze maand moet gebrand worden. Mocht het niet lukken binnen deze maand te branden door niet gunstige weersomstandigheden of andere dringende reden kan een maand verlenging worden aangevraagd. In de dagelijkse praktijk blijkt dat de periode van een maand lang genoeg is en dat slechts in een incidentele situatie gebruik wordt gemaakt van de verlenging van de ontheffing. In verband met het algehele verbod op verbranden in de zomerperiode (juni, juli, augustus) dient iemand die de ontheffing na 30 april aanvraagt, aan te geven of het de ontheffing wil gebruiken voor de zomerperiode (in welk geval hij een ontheffing krijgt met een kortere looptijd) of na de zomerperiode.

Op advies van de brandweer kunnen verleende ontheffingen onmiddellijk worden opgeschort indien een langdurige droogte periode daartoe aanleiding geeft.

3.4 De afgegeven ontheffing

Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden op het gebied van veiligheid, voorkoming van hinder en milieuhygiëne. Bij het stellen van voorschriften wordt rekening gehouden met de hoeveelheid te verbranden snoeihout en of het eventueel een vreugdevuur is. De mogelijke (model)voorschriften zijn als bijlage bij deze nota toegevoegd. De houder van de ontheffing dient zich aan de hierin genoemde voorschriften te houden. Daarnaast zal een kopie van de ontheffing aan de politie en aan de brandweer worden toegezonden. Als bijlage is een voorbeeldontheffing toegevoegd.

4 Handhaving

Het toezicht op de naleving van het verbod op verbranden van afval, en het toezicht op de naleving van de voorschriften die verbonden worden aan een ontheffing kan uitgevoerd worden door de gemeentelijke toezichthouders en door de politie. Hierover zullen in het kader van het milieu(handhavings)programma 2005 nadere afspraken worden gemaakt.

Optreden tegen overtredingen kan vrijwel alleen strafrechtelijk. Bestuursrechtelijk optreden (dwangsom, bestuursdwang) is lastig omdat het altijd kortdurende overtredingen zijn. Een dwangsom is eventueel wel mogelijk als de vergunninghouder de brandresten niet verwijderd. Over de strafrechtelijke aanpak zullen ook afspraken met de politie worden gemaakt.

Intrekking van een ontheffing kan overwogen worden als bij een controle vooraf in de brandstapel andere stoffen worden aangetroffen dan snoeihout.

5. Geldigheidsduur van het beleid

Het beleid om ontheffing te verlenen voor het verbranden van snoeihout wordt voor een periode van

3 jaar vastgesteld (2005 tot en met 2007). Als uit het bio-energieproject binnen die drie jaar goede alternatieven voor het snoeihout komen binnen de regio, kan het beleid alsdan worden herzien o ingetrokken. Ook verruiming van de subsidie voor landschapsonderhoud kan aanleiding zijn het beleid eerder te herzien. Over drie jaar vindt een integrale heroverweging van het beleid plaats

6. Overleg en bekendmaking

Over de te stellen voorschriften heeft overleg plaatsgevonden met de brandweer. In de gemeentelijke voorlichtingsrubriek zal worden bekendgemaakt dat het college van burgemeester en wethouders de hiervoor vermelde beleidsregel hebben vastgesteld. Bij het verlenen van ontheffingen kan dan, ter motivering, verwezen worden naar deze beleidsregels

Behorende bij het collegebesluit van 21 december 2004.

Hoogachtend,

Burgemeester en wethouders van de gemeente Marum,

de secretaris, de burgemeester,

(R.L.H. Schoonderbeek) (T. van Bekkum)