Regeling vervallen per 01-01-2021

Algemene Plaatselijke Verordening Marum 2016

Geldend van 07-10-2016 t/m 31-12-2020

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Marum 2016

Inhoud

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

b. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

c. bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

d. college: het college van burgemeester en wethouders;

e. gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

f. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

g. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

h. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

i. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

j. weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken

vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag af te wijzen.

2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het

eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het

verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of

worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde

termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Degene die op een openbare plaats:

  • a.

    aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • c.

    zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

    3. Het is verboden om, wanneer een voorval, gebeurtenis of samenscholing als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in de richting daarvan te begeven als daarbij voorwerpen worden meegevoerd, die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals een ketting, knuppel, helm of bivakmuts.

    4. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

    5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

    6. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

    7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Afdeling 2: Betoging

    Artikel 2:2 Optochten

    (gereserveerd)

    Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

    2. De kennisgeving bevat:

  • a.

    naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b.

    het doel van de betoging;

  • c.

    de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

    3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

    5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

    Artikel 2:4 Afwijking termijn

    (gereserveerd)

    Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

    (gereserveerd)

    Afdeling 3: Verspreiden van gedrukte stukken

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

    (gereserveerd)

    Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

    Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

    (gereserveerd)

    Artikel 2:8 Dienstverlening

    (gereserveerd)

    Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

    (gereserveerd)

    Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

    Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

    1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan indien het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg.

    2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,0 m wordt gelaten op voetpaden en van 3,0 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

    3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

    4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

    5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

  • c.

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

    7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of het provinciaal wegenreglement.

    8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

    2. De vergunning wordt verleend:

  • a.

    als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, tenzij de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

  • b.

    door het college in de overige gevallen.

    3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

    4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het provinciaal wegenreglement, de Water-schapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

    5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

    1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of een bestaande uitweg te verleggen.

    2. De vergunning kan worden geweigerd indien:

  • a.

    daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • d.

    de uitweg voor een woning breder wordt dan 3 meter;

  • e.

    de uitweg voor een bedrijf breder wordt dan 8 meter.

    3. Geen vergunning is nodig voor een ondergeschikte verandering van een bestaande uitweg naar een weg, indien daarvan van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie.

    4. Het college stelt de indiener van de melding binnen zes weken na ontvangst van de melding op de hoogte of er voorschriften aan de melding worden verbonden of dat de verandering van de uitweg verboden wordt.

    5. Het college verbiedt een ondergeschikte verandering van een bestaande uitweg indien:

  • a.

    daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

    6. Het verbod in het eerste en derde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

    Afdeling 6: Veiligheid op de weg

    Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

    (gereserveerd)

    Artikel 2:14 Winkelwagentjes

    1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

  • a.

    te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

  • b.

    terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

    2. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

    Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of

    een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te

    maken of af te dekken.

    Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

    (gereserveerd)

    Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

    1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel binnen een afstand van dertig meter daarvan:

  • a.

    te roken gedurende de maanden maart tot en met november;

  • b.

    voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

    2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

    3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

    Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

    (gereserveerd)

    Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

    (gereserveerd)

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

    Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

    (gereserveerd)

    Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

    (gereserveerd)

    Afdeling 7: Evenementen

    Artikel 2:24 Begripsbepaling

    1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoopvoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 en 2:73a van deze verordening.

    2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie;

  • c.

    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d.

    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e.

    een klein evenement zoals een straatfeest, buurtbarbecue of vergelijkbare kleinschalige activiteiten op één dag.

    Artikel 2:25 Evenement

    1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

  • a.

    het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

  • b.

    het evenement tussen 08.00 uur en 23.00 uur plaats vindt;

  • c.

    geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

  • d.

    het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

  • e.

    slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object;

  • f.

    er een organisator is; en

  • g.

    de organisator ten minste 14 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

    3. De burgemeester kan binnen zeven dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

    4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

    5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:26 Ordeverstoring

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

    Afdeling 8: Toezicht op openbare inrichtingen

    Artikel 2:27 Begripsbepalingen

    1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting:

  • een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

  • elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

  • a.

    een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

  • b.

    een zorginstelling;

  • c.

    een museum; of

  • d.

    een bedrijfskantine of – restaurant.

    5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien:

  • a.

    zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en –handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel;

  • b.

    de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

    6. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het

    vijfde lid onder a.

    Artikel 2:29 Sluitingstijd (vervallen)

    (gereserveerd)

    Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

    2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

    Artikel 2:31 Verboden gedragingen

    Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

    Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

    1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

    Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

    Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan (vervallen)

    (gereserveerd)

    Afdeling 8a: Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

    Artikel 2:34a Begripsbepalingen

    De begripsbepalingen uit artikel 1 van de Drank- en Horecawet zijn op deze verordening van toepassing.

    Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

    1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken alcoholhoudende drank vanaf twee uur voor aanvang tot uiterlijk twee uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire

    doelstellingen van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, met dien verstande dat het verstrekken van alcoholhoudende drank in sportkantines uitsluitend mag geschieden:- één uur voor, tijdens en twee uur na collectieve trainingen;- één uur voor, tijdens en twee uur na (oefen) wedstrijden;- een uur voor, tijdens en twee uur na clubbijeenkomsten.

    2. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid is het paracommerciële rechtspersonen verboden om in de inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken na 24.00 uur, met dien verstande dat het dorpshuizen verboden is om in de weekenden aansluitend op vrijdagavond en zaterdagavond na 01.00 uur, alcoholhoudende drank te verstrekken.

    3. De burgemeester kan aan een paracommerciële rechtspersoon in bijzondere omstandigheden, in relatie tot de activiteiten van die rechtspersoon, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

    Artikel 2:34ba Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen

    1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke concurrentie. Van oneerlijke concurrentie kan geen sprake zijn indien de bijeenkomsten redelijkerwijs niet kunnen worden gehouden in een commerciële lokaliteit in de directe omgeving en:

  • a.

    er sprake is van lokale behoefte, of

  • b.

    de bijeenkomsten een dorpsgebonden karakter hebben, of

  • c.

    de bijeenkomsten een relatie hebben met de aard van de instelling.

    2. Paracommerciële rechtspersonen geven aan derden geen gelegenheid om in de inrichting alco holhoudende drank te verstrekken tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn

    3. De burgemeester kan aan een paracommerciële rechtspersoon in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

    Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

    1. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in inrichtingen, die of waarvan:

  • a.

    een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties;

  • b.

    een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of instellingen;

    2. De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid en/of de volksgezondheid aan de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholische drank.

    3. De burgemeester kan aan een paracommerciële rechtspersoon in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder c.

    Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

    Artikel 2:35 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

    Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

    Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

    Artikel 2:37 Nachtregister

    (gereserveerd)

    Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

    (gereserveerd)

    Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

    Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

    2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te

    doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

  • b.

    speelgelegenheden waarvoor raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

  • c.

    speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

    3. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a.

    indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

  • b.

    indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:40 Speelautomaten

    1. In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen

  • b.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • c.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

  • d.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • e.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

    2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

    3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten (behendigheidsautomaten) toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

    Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

    Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

    1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

    2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

    3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

    1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

    2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

    4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

    5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

    6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

    7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

    1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

    2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

    1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben, die ertoe kunnen dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

    2. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels, gedurende de openingstijden daarvan, te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

    3. Het in het eerste en tweede gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde middelen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

    Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

    (gereserveerd)

    Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (vervallen)

    (gereserveerd)

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

    1. Het is verboden op een openbare plaats:

  • a.

    te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

    2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

    1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

    2. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

  • b.

    een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

    Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 

    (gereserveerd)

    Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 

    Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

    Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. 

    Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

    Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. 

    (gereserveerd)

    Artikel 2:53 Bespieden van personen

    (gereserveerd)

    Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

    (gereserveerd)

    Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

    (gereserveerd) 

    Artikel 2:56 Alarminstallaties

    (gereserveerd) 

    Artikel 2:57 Loslopende honden 

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • b.

    binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

  • c.

    buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

  • d.

    op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a.

    die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

  • b.

    die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

    Artikel 2:58 Verontreiniging door honden 

    1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht opruimzakjes bij zich te dragen en ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

    2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

    3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden 

    1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

    2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

    3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a.

    vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b.

    door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

  • c.

    zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

    Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren 

    1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

  • d.

    te voeren.

    2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

    3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:61 Wilde dieren

    (gereserveerd)

    Artikel 2:62 Loslopend vee 

    De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

    Artikel 2:63 Duiven 

    (gereserveerd)

    Artikel 2:64 Bijen 

    (gereserveerd)

    Artikel 2:65 Bedelarij 

    (gereserveerd)

    Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen   

    Artikel 2:66 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 

    1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt digitaal register en daarin onverwijld op te nemen:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

    3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht 

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

    a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

  • 3.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

    b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

    c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

    d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

    Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

    (gereserveerd) 

    Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

    (gereserveerd)

    Afdeling 13: Vuurwerk   

    Artikel 2:71 Begripsbepaling 

    In deze afdeling wordt verstaan onder: consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit.

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen 

    1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

    2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 

    1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

    2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

    3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. 

    Afdeling 13a: Carbidschieten

    Artikel 2:73a: Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. Carbidschieten: het in een (melk)bus/container/opslagvat/gasfles op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

    b. Brandblusser: brandblusser die voldoet aan de norm NEN 2559

    c. Inrichting: elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht

    d. Woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dat naar de aard en de inrichting uitsluitend is bedoeld voor permanente bewoning

    Artikel 2:73b Verbod carbidschieten en ontheffing

  • 1.

    Het is verboden carbid te schieten.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    het verbod genoemd in lid 1 geldt niet voor zover het carbidschieten plaatsvindt in een blik van ten hoogste 1 liter inhoud op 31 december tussen 10:00 uur en 17:00 uur.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:73c Carbidschieten met ontheffing

    1. Een ontheffing als genoemd in artikel 2:73b wordt alleen verleend indien tenminste aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    Het carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 17:00 uur op buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik gemaakt wordt van (melk)bussen met een inhoud van 1 tot zestig liter.

  • b.

    Er met maximaal 30 melkbussen wordt geschoten.

  • c.

    De melkbussen alleen met kunststof (of lederen) ballen worden afgesloten.

  • d.

    De reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen niet buiten de melkbus wordt opgewekt (en middels een leiding in de melkbus wordt gepompt).

  • e.

    De melkbussen alleen worden aangestoken met een fakkel, brander of gelijkwaardige voorziening indien deze tenminste een lengte heeft van 1,5 meter.

  • f.

    De afstand vanaf de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt tot:

  • de dichtstbijzijnde woning van derden tenminste 150 meter bedraagt tenzij de eigenaar/bewoner van de woning schriftelijk toestemming heeft gegeven dat een kortere afstand toegestaan is (deze verklaring dient bij de aanvraag te worden overlegd).

  • een dierenverblijf, dat een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer, bedraagt tenminste 300 meter tenzij de eigenaar van het dierenverblijf schriftelijk toestemming heeft gegeven dat een kortere afstand toegestaan is (deze verklaring dient bij de aanvraag te worden overlegd).

  • een zorginstelling bedraagt ten minste 500 meter.

  • g.

    Degene(n) die carbid schiet(en) is 16 jaar of ouder mag niet onder invloed van alcohol en drugs zijn. Er dient toezicht gehouden te worden door een meerderjarig persoon.

  • h.

    Er schriftelijke toestemming is van de eigenaar van de grond(en) waarop met carbid wordt geschoten.

  • i.

    Het vrije schootsveld ten minste 75 meter bedraagt en hierin geen openbare wegen of paden gelegen zijn

  • j.

    Het terrein zodanig met touwen, linten of anderszins afgezet zijn dat toeschouwers niet in de nabijheid van(melkbussen) of in de schietrichting kunnen komen; de toeschouwers worden op minimaal 10 meter afstand van het carbidschieten gehouden.

  • k.

    Er niet wordt geschoten als er toeschouwers en of dieren binnen het afgezette terrein aanwezig zijn.

  • l.

    Er wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtst-bijzijnde woonbebouwing is gelegen en waar de toeschouwers zich bevinden.

  • m.

    De (melk)bussen zijn stevig verankerd in de bodem of in een frame, of op andere wijze zodat terugslag kan worden voorkomen en er slechts in een richting kan worden geschoten

  • n.

    Er worden geen handelingen verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens, dier of milieu

  • o.

    De houder van de ontheffing is verantwoordelijk voor de veiligheid en dient de nodige maatregelen te nemen teneinde gevaarlijke situaties te voorkomen. Veiligheid dient in de ruimste zin van het woord te worden opgevat. Gedacht kan worden aan veiligheid voor derden, dieren en gebouwen alsook persoonlijke beschermingsmiddelen zoals bijvoorbeeld gehoorbescherming, handschoenen veiligheidsbril voor degenen die het carbidschieten uitvoeren.

  • p.

    De houder van de ontheffing is verplicht de schade te vergoeden die veroorzaakt wordt aan eigendommen van derden als gevolg van het gebruik maken van deze ontheffing. De houder van de ontheffing dient daartoe een WA-verzekering afgesloten te hebben.

  • q.

    Bevelen en aanwijzingen, gegeven door de politie en/of brandweer in het kader van de openbare orde of veiligheid, dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • r.

    De ontheffing moet bij een controle van de politie of gemeentelijk toezichthouder van de gemeente Marum getoond worden.

  • s.

    Het terrein waarop het carbidschieten plaatsvindt bereikbaar is voor hulpverleningsdiensten zoals de Ambulance, Politie en Brandweer. De houder van de ontheffing is ervoor verantwoordelijk dat medewerkers van deze diensten hun werkzaamheden op normale wijze kunnen uitvoeren en daarbij niet gehinderd worden door derden.

  • t.

    Er voldoende brandblussers aanwezig zijn om een beginnende brand te kunnen bestrijden.

  • u.

    Er geen alcoholische dranken worden verkocht tenzij daarvoor een ontheffing ex. artikel 35 van de Drank & Horecawet is verkregen.

    2. In voorkomende gevallen kan de burgemeester in afwijking van het gestelde in het eerste lid nadere regels stellen.

    3. De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van dieren, natuurbescherming of het milieu, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het eerste lid niet van toepassing is.

    4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

    Afdeling 14: Drugsoverlast   

    Artikel 2:74 Drugshandel op straat 

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

    Afdeling 15: Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging  

    Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding 

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:47, 2:48 , 2:50, 2:73, 2:73c en of 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven

    Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden 

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

    2.   De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de openbare orde.

    Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

    1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten, na een waarschuwing, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

    2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

    3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

    4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

    Hoofdstuk 3. Reguliere prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

    Afdeling 1: Algemene bepalingen

    Artikel 3:1 Afbakening

    De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

    Artikel 3:2 Begripsbepaling

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • f.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • g.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • j.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • k.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.

    Afdeling 2: Vergunning seksbedrijf

    Artikel 3:3 Vergunning

    1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

    2. De burgemeester beslist binnen twaalf weken op de aanvraag om een vergunning.

    3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengt.

    4. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

    5. De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

    6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

    Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

    Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbuiten voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

    Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

    1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

    2. Er kan voor in totaal ten hoogste 1 seksinrichting (prostitutiebedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven) vergunning worden verleend.

    Artikel 3:6 Aanvraag

    1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

    2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overlegd:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • c.

    of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

  • d.

    het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e.

    het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

  • f.

    het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • g.

    een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

  • h.

    indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

  • i.

    een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

  • j.

    bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

  • k.

    indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

    3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

    4. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

    Artikel 3:7 Weigeringsgronden

    1. Een vergunning wordt geweigerd als:

  • a.

    de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

  • b.

    de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

  • c.

    de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d.

    de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

  • e.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • f.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

  • g.

    er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

  • h.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  • i.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van €500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1.

    bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de APV Oldambt 2106;

  • 2.

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3.

    artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

  • 4.

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5.

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

  • 6.

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • j.

    er een maximum als bedoeld in artikel 3:5 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is;

  • k.

    de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheers-verordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

    2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

  • a.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • b.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

    3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

    5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

  • a.

    voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

  • b.

    als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

  • c.

    als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

  • d.

    als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

  • e.

    als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

  • f.

    als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

    Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

    1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de naam van de exploitant;

  • b.

    indien van toepassing, die van de beheerder;

  • c.

    voor welke activiteit de vergunning is verleend;

  • d.

    het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e.

    het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • f.

    indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

  • g.

    de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

  • h.

    indien van toepassing de geldigheidsduur van de vergunning;

  • i.

    het nummer van de vergunning.

    2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

    Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

    1. De vergunning wordt ingetrokken als:

  • a.

    de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

  • b.

    de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

  • c.

    is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

  • d.

    zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

  • e.

    zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

  • f.

    de vergunninghouder dat verzoekt;

  • g.

    de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

    2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

  • a.

    is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

  • b.

    in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

  • c.

    een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

  • d.

    is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

  • e.

    is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

  • f.

    zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

  • g.

    de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

  • h.

    er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

  • i.

    gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

    Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

    De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

    Artikel 3:11 Verlenging vergunning

    1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

    2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

    Afdeling 3: Uitoefenen seksbedrijf

    Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

    Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

    1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04:00 uur en 08:00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

    2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

    3. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

    Artikel 3:13 Adverteren

    Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

    Paragraaf 3.2 Regels voor alles prostitutiebedrijven en prostituees

    Artikel 3:14 leeftijd en verblijfstitel prostituees

    1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingen-wet 2000.

    2. Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

    Artikel 3:15 Bedrijfsplan

    1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

  • a.

    op het gebied van hygiëne;

  • b.

    ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

  • c.

    ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

  • d.

    ter voorkoming van strafbare feiten.

    2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

  • a.

    de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

  • b.

    inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

  • c.

    in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

  • d.

    in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

  • e.

    de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

  • f.

    de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

  • g.

    de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

  • h.

    de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

  • i.

    de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

  • j.

    aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

  • k.

    de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

  • l.

    de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

  • m.

    de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

  • n.

    de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

  • o.

    de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

    3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

    4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

    5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

    6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

    Artikel 3:16Minimale verhuurperiode werkruimte

    (gereserveerd)

    Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

    1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

    2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

  • b.

    er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval:

  • 1.

    de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

  • 2.

    de verhuuradministratie;

  • 3.

    met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

  • 4.

    de werkroosters van de beheerders;

  • c.

    de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

  • d.

    medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

  • e.

    onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

  • f.

    onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

  • g.

    gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

    Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

    Artikel 3:18 Raamprostitutie

    Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

    Artikel 3:19 Straatprostitutie

    Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

    Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

    Afdeling 4: Overige bepalingen

    Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

    1. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

    2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

    Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

    1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

    2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

    Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voorhet uiterlijk aanzien van de gemeente

    Afdeling 1: Geluidhinder en verlichting

    Artikel 4:1 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluid-hinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

    Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

    1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, heeft het college van burgemeester en wethouders bepaald dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: de dorpen Boerakker, Jonkersvaart, Niebert, Nuis, Noordwijk, Lucaswolde, De Wilp alsmede Marum Centrum en Marum. De in het eerste en tweede lid bedoelde beperking van 10 dagen of dagdelen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.

    5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

    6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

    7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

    8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19  en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24:00 uur, vrijdag uiterlijk om 01:00 uur en zaterdag uiterlijk om 02:00 uur te worden beëindigd.

    Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

    1. Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3,148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

    4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

    5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

    6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

    7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

    8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 02.00 uur beëindigd. Tijdens de Feestweek in Marum en Wilp wordt het ten gehore brengen van extra muziek uiterlijk om 03.00 uur beëindigd.

    9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

    10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

    11. Het gestelde onder lid 6 ten aanzien van de maximum geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter is niet van toepassing ten aanzien van het houden van kermissen en het Mega Piratenfestijn waarvoor op grond van deze verordening vergunning is verleend.

    Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

    (gereserveerd)

    Artikel 4:5 Onversterkte muziek

    1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    tabel

    2. Voor de duur van tien uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

    3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

    4. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

    Artikel 4:5a Traditioneel schieten

    (gereserveerd)

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

    2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

    3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

    4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 4:6a Ultrasoon geluidapparaat

    (gereserveerd)

    Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren

    Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

    Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

    Artikel 4:7 Straatvegen

    (gereserveerd)

    Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

    Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

    Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

    (gereserveerd)

    Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden

    Artikel 4:10 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    1. houtopstand: hakhout, houtsingel, houtwal of één of meer bomen;

    2. houtsingel: een buiten de bebouwde kom gelegen zelfstandige beplantingseenheid bestaande uit bomen- en of struikenrij langs een beek of sloot of langs de perceel scheiding;

    3. houtwal: een singel op een verhoogde grondwal langs een beek, sloot of perceel scheiding;

    4. dunning: kapwerkzaamheden, die uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

    5. rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van een houtopstand;

    6. kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

    afzetten: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand

    met als doel dat de houtopstand opnieuw op de stronk uitloopt;

    7. vellen: rooien van een houtopstand, kappen van een houtopstand, afzetten van een houtopstand

    anders dan bij wijze van dunning, verplanten van een houtopstand, onoordeelkundig snoeien

    van een houtopstand (i.c. meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel wegnemen) alsmede

    het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige

    beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

    8. knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij

    knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    9. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid,

    van de Boswet;

    10. boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente

    richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

    11. Houtsingelhoofdstructuur Zuidelijk Westerkwartier (HSHS): beleidsnotitie voor behoud van singelkwantiteit en singelkwaliteit. De notitie bestaat uit een deel Visie, een deel Spelregels met kaart. Het geheel fungeert als toetsingskader voor het rooien van singels.

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

  • a.

    houtopstand buiten de bebouwde kom te vellen of te doen vellen;

  • b.

    door de Bomenstichting aangewezen monumentale bomen te vellen of te doen vellen.

    2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

  • g.

    de boomwaarde.

    3. Dit verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    erfbeplanting bij woningen buiten de bebouwde kom;

  • b.

    wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor

  • c.

    over bestaande uit populieren of wilgen;

  • d.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • e.

    fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en

  • f.

    geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • g.

    kweekgoed;

  • h.

    een houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • i.

    het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    4. Indien houtopstand deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, is op deze houtopstand het verbod slechts van toepassing, indien de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en hetzij geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, hetzij in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

    5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college van burgemeester en wethouders.

    6. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.

    7. Op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet, beslist de gemeenteraad.

    Artikel 4:11a Voorschriften aan een vergunning

    1. Tot aan een aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen horen:

  • a.

    een herplantplicht overeenkomstig HSHS;

  • b.

    de verplichting om binnen een jaar na afgifte gebruik te maken van de vergunning, tenzij er in de de vergunning voorschriften zijn opgenomen die anders bepalen;

  • c.

    voorschriften in het belang van:

  • het natuurschoon en/of landschapsschoon;

  • de handhaving van het dorps-/stadsschoon;

  • andere redenen van milieubeheer.

    2. Indien uitvoering van de plicht tot herbeplanting als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is of naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtsingel(s) kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden dat de houtsingel niet mag worden geveld alvorens een geldelijke bijdrage in het gemeentelijke houtsingelcompensatiefonds is gestort.

    3. Tot de in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

    4. Wordt een voorschrift, als in het eerste lid bedoeld, gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

    5. De geldelijke bijdragen die op grond van het bepaalde in het tweede lid, zijn gestort in het gemeentelijke houtsingelcompensatiefonds mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van de uitbreiding en handhaving van de in de gemeente Marum, Leek en Grootegast bestaande houtsingels.

    Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

    (gereserveerd)

    Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

    Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enzovoort

    1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

  • d.

    mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

    2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

    3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet op de ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale verordening.

    Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

    (gereserveerd)

    Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

    1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is:

    2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor handelsreclame die op grond van de Nota reclamebeleid gemeente Marum 2015 (omgevingsvergunningvrij) is toegestaan.

    3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd wegens strijd met de toetsingscriteria in de Nota reclamebeleid gemeente Marum 2015 en/of de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:8.

    Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

    (gereserveerd)

    Afdeling 5: Kamperen buiten kampeerterreinen

    Artikel 4:17 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

    een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheers-verordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

    2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

    3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

    4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap; of

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

    5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

    1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

    Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

    Afdeling 1: Parkeerexcessen

    Artikel 5:1 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en

    verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

    b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

    Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

    1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

    2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

    3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

    5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

    1. Het is verboden om op wegen of weggedeelten op het grondgebied van de gemeente meerdere voertuigen te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

    2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

    3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 5:4 Defecte voertuigen

    Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

    1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

    2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

    1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen op een weg of parkeerplaats te plaatsen, te doen plaatsen, te houden of te hebben.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

    3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

    4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

    2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

    3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

    2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

    3. Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en

    kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

    4. Het college kan van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht-belemmerende voertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

    2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van

    werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

    Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank-verspreidende stoffen

    (gereserveerd)

    Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

    2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op de weg;

  • b.

    op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

  • c.

    op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

    3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

    4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

    1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

    2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op een openbare plaats te laten staan.

    3. Het is verboden op een openbare plaats, fietsen of bromfietsen langer dan één maand onbeheerd op dezelfde locatie te laten staan.

    Afdeling 2: Collecteren

    Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

    1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

    2. Per week wordt maximaal één collectevergunning verleend. In de periode van het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving kan geen vergunning worden verleend aan een plaatselijke instelling.

    3. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

    4. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

    5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Afdeling 3: Venten

    Artikel 5:14 Begripsbepaling

    1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

    2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.

    het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

  • c.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

    Artikel 5:15 Ventverbod

    1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

    2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 09.00 uur.

    3. Het college kan van de in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    4. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

    5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

    (vervallen)

    Afdeling 4: Standplaatsen

    Artikel 5:17 Begripsbepaling

    1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a.

    een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b.

    een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

    1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

    2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheers-verordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

    4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college

    standplaats wordt of is ingenomen.

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

    1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

    2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

    Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

    (gereserveerd)

    Afdeling 5: Snuffelmarkten

    Artikel 5:22 Begripsbepaling

    1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

    2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a.

    een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b.

    een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

    1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

    2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

    3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Afdeling 6: Openbaar water

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    (gereserveerd)

    Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    (gereserveerd)

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

    (gereserveerd)

    Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

    (gereserveerd)

    Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

    (gereserveerd)

    Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

    (gereserveerd)

    Artikel 5:30 Veiligheid op het water

    (gereserveerd)

    Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

    (gereserveerd)

    Afdeling 7: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

    Artikel 5:31a Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeers-regels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 5:32 Crossterreinen

    1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

    2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

    3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

    2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    het voorkomen van overlast;

  • b.

    de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van het publiek.

    3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

  • a.

    op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stilte-gebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

    5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Afdeling 8: Verbod vuur te stoken

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

    1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:63 lid 1 van de Wet milieubeheer is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

    2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden.

    3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

    4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

    5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

    6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Afdeling 9: Verstrooiing van as

    Artikel 5:35 Begripsbepaling

    (gereserveerd)

    Artikel 5:36 Verboden plaatsen

    (gereserveerd)

    Artikel 5:37 Hinder of overlast

    (gereserveerd)

    Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

    Artikel 6:1 Strafbepaling

    1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

    HOOFDSTUK 2

    2:1, 2:2, 2:6, 2:8, 2:10, 2:11, 2:12, 2:14, 2:15, 2:16, 2:18, 2:19, 2:20, 2:21, 2:25, 2:28, 2:29,

    2:30, 2:31, 2:32, 2:36, 2:39, 2:40, 2:41, 2:42, 2:43, 2:54, 2:57, 2:58, 2:59, 2:59a, 2:65, 2:67, 2:68, 2:69, 2:70, 2:72, 2:73, 2:73a, 2:74, 2:75, 2:76

    HOOFDSTUK 3

    3:3, 3:12, 3:13, 3:14, 3:18, 3:19, 3:21, 3:22

    HOOFDSTUK 4

    4:4, 4:6, 4:11

    HOOFDSTUK 5

    5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:9, 5:10, 5:11, 5:13, 5:15, 5:18, 5:23, 5:25, 5:26, 5:27, 5:32, 5:33, 5:34

    2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

    HOOFDSTUK 2

    2:46, 2:48, 2:50

    HOOFDSTUK 4

    4:13, 4:15

    3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid en 4:11, eerste lid.

    Artikel 6:2 Toezichthouders

    1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

    2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

    Artikel 6:3 Binnentreden woningen

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

    Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

    De Algemene Plaatselijke Verordening 2010, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 april 2011, wordt ingetrokken.

    Artikel 6:5 Overgangsbepaling

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

    Artikel 6:6 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

    Artikel 6:7 Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als APV Marum 2016.

    Aldus vastgesteld in de openbare

    vergadering van 21 september 2016,

    , griffier.

    , voorzitter.

    Alfabetische Index Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

    De APV is opgedeeld in 6 hoofdstukken met ieder een (variabel) aantal afdelingen. De afdelingen zijn weer opgedeeld in artikelen. Het eerst cijfer van een artikel correspondeert met het hoofdstuknummer.

    Onderwerp Artikel

    A

    Aanbieden geschreven, gedrukte stukken, afbeeldingen (beperking van) Artikel 2:6

    Aanhoudingsplicht Artikel 5:21

    Aanleggen (omgevingsvergunning beschadigen, aanleggen en veranderen v.e. weg) Artikel 2:11

    Aanleggen (van een weg) Artikel 2:11

    Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen Artikel 5:11

    Aanvraag vergunning of ontheffing (indiening aanvraag vergunning of ontheffing) Artikel 1:3

    Aanwezigheid toezicht door exploitant en beheerder (seksinrichting) Artikel 3:8

    Aanwijzing collectieve festiviteiten Artikel 4:2

    Aanwijzing kampeerplaatsen Artikel 4:19

    Aanwijzingen ligplaats Artikel 5:26

    Afbakeningsbepalingen (verbod van artikel 5:18 (standplaats innemen)) Artikel 5:20

    Afbeeldingen (tentoonstellen e.d. erotisch-pornografische goederen) Artikel 3:11

    Afvalstoffen (opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enzovoort) Artikel 4:13

    Afwijking sluitingstijd of tijdelijke sluiting openbare inrichting Artikel 2:30

    Afwijking termijn Artikel 2:4

    Alarminstallaties Artikel 2:56

    Alarmeren (nodeloos) Artikel 2:55

    Algemene bepalingen (APV) Hoofdstuk 1

    Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente Hoofdstuk 5

    Artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht (voorschriften) Artikel 2:68

    As (verstrooiing van as) H5, Afd. 9

    As verstrooiing (hinder of overlast door incidentele as verstrooiing) Artikel 5:37

    Autobedrijf (parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.) Artikel 5:2

    B

    Baldadigheid (maatregelen tegen overlast en) H2, Afd. 11

    Bedelarij Artikel 2:65

    Bedrijfsplan (prostitutiebedrijf) Artikel 3:15

    Beëindiging exploitatie; wijziging beheer (seksinrichting of escortbedrijf) H3, Afd. 4

    Begripsbepalingen seksinrichtingen, -winkels, straatprostitutie e.d. H3, Afd. 1

    Begripsbepaling:

    -besluit (algemene regels voor inrichting milieubeheer) Artikel 4:1

    -collectieve festiviteit Artikel 4:1

    -consumentenvuurwerk Artikel 2:71

    -escortbedrijf Artikel 3.2

    -evenement Artikel 2:24

    -exploitant seksinrichting of escortbedrijf Artikel 3.2

    -geluidsgevoelige gebouwen Artikel 4:1

    -geluidsgevoelige terreinen Artikel 4:1

    -hakhout Artikel 4:10

    -handelaar Artikel 2:66

    -houder van een inrichting Artikel 4:1

    -houtopstand Artikel 4:10

    -incidentele as verstrooiing Artikel 5:35

    -incidentele festiviteit Artikel 4:1

    -inrichting Artikel 2:35

    -inrichting (type a of b als bedoeld in besluit Artikel 4:1

    Onderwerp Artikel

    -kampeermiddel Artikel 4:17

    -motorvoertuig Artikel 5:31a

    -onversterkte muziek Artikel 4:1

    -openbare inrichting Artikel 2:27

    -parkeren Artikel 5:1

    -prostituee Artikel 3.2

    -prostitutie Artikel 3.2

    -seksinrichting Artikel 3.2

    -snuffelmarkt Artikel 5:22

    -standplaats Artikel 5:17

    -terras Artikel 2:27

    -vellen Artikel 4:10

    -venten Artikel 5:14

    -voertuigen Artikel 5:1

    Begripsbepalingen (algemene bepalingen) Artikel 1:1

    Behoefte doen (natuurlijke behoefte) Artikel 4:8

    Bermen (rijden over bermen e.d.) Artikel 2:46

    Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen H2, Afd. 12

    Beperking aanbieden geschreven, gedrukte stukken, afbeeldingen Artikel 2:6

    Beperking verkeer in natuurgebieden Artikel 5:33

    Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven Artikel 2:34c

    Beschadigen van een weg Artikel 2:11

    Beschadigen van waterstaatswerken Artikel 5:28

    Beschadigen (omgevingsvergunning beschadigen, aanleggen en veranderen weg) Artikel 2:11

    Bescherming van milieu, natuurschoon, zorg uiterlijk aanzien gemeente Hoofdstuk 4

    Beslistermijn aanvraag (vergunning of ontheffing – algemeen) Artikel 1:2

    Beslistermijn aanvraag (seksinrichtingen) Artikel 3:12

    Beslistermijn: weigeringsgronden (seksinrichtingen e.d.) H3, Afd. 3

    Bespieden van personen Artikel 2:53

    Bestrijding van ongeregeldheden H2, afd. 1

    Bestuurlijke ophouding Artikel 2:75

    Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht H2, Afd. 15

    Betoging H2, afdeling 2

    Betreden gesloten woning of lokaal Artikel 2:41

    Betreden van plantsoenen e.d. Artikel 2:45

    Bewakingsapparatuur Artikel 2:54

    Bewaren van houtopstanden H4, afd. 3

    Bijeenkomsten (paracommerciële rechtspersonen) Artikel 2:34ba

    Bijen, houden van Artikel 2:64

    Binnentreden woningen Artikel 6:3

    Bodem-, weg- en milieuverontreiniging H4, Afd. 2

    Bossen (rookverbod in bossen en natuurterreinen) Artikel 2:18

    Bromfiets (overlast van fiets of bromfiets) Artikel 5:12

    Bromfiets (overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.) Artikel 2:52

    Bruikbaarheid en aanzien van de weg H2, Afd. 5

    C

    Cameratoezicht op openbare plaatsen Artikel 2:77

    Citeertitel (APV) Artikel 6:7

    Collecteren H5, Afdeling 2

    College als bevoegd bestuursorgaan (openbare inrichtingen) Artikel 2:33

    College als bevoegd bestuursorgaan Artikel 2:34

    Concentratie seksinrichtingen Artikel 3:4

    Consumentenvuurwerk (gebruik tijdens de jaarwisseling) Artikel 2:73

    Consumentenvuurwerk (ter beschikking stellen tijdens de verkoopdagen) Artikel 2:72

    Onderwerp Artikel

    Crossterreinen Artikel 5:32

    Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden H5, Afd. 7

    D

    Defecte voertuigen Artikel 5:4

    Dienstverlening Artikel 2:8

    Dieren (wilde dieren) Artikel 2:61

    Drankgebruik (verboden drankgebruik) Artikel 2:48

    Drugshandel op straat Artikel 2:74

    Drugsoverlast Afdeling 14

    Duiven (houden van) Artikel 2:63

    E

    Erotisch-pornografische goederen (tentoonstellen) Artikel 3:22

    Evenementen H2, afd. 7

    Evenement (verbod organiseren evenement zonder vergunning) Artikel 2:25

    Exploitatie openbare inrichting Artikel 2:28

    Exploitatie (kennisgeving exploitatie) Artikel 2:36

    F

    Feest, muziek en wedstrijd e.d. Artikel 2:7

    Festiviteiten (aanwijzing collectieve festiviteiten) Artikel 4:2

    Festiviteiten (verboden incidentele festiviteiten) Artikel 4:4

    Fiets (overlast van fiets of bromfiets) Artikel 5:12

    Fiets (overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.) Artikel 2:52

    Fietsen e.d. (neerzetten van fietsen e.d.) Artikel 2:51

    G

    Gebiedsontzeggingen Artikel 2:78

    Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling Artikel 2:73

    Gedrag (verboden gedrag bij of in gebouwen) Artikel 2:49

    Gedragingen (verboden gedragingen) Artikel 2:31

    Gedragseisen exploitant en beheerder seksinrichtingen e.d. Artikel 3:5

    Gedrukte stukken (verspreiden van gedrukte stukken) H2, afd. 3

    Gegevens (te verstrekken gegevens) Artikel 2:5

    Geluidhinder en verlichting H4, Afd. 1

    Geluidhinder (overige) Artikel 4:6

    Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp Artikel 2:19

    Gevaarlijk (gevaarlijk voorwerp of hinderlijke beplanting) Artikel 2:15

    Gevaarlijke honden Artikel 2:59

    Gladheid (veroorzaken van gladheid) Artikel 2:13

    Grote voertuigen (parkeren van grote voertuigen) Artikel 5:8

    H

    Handel binnen openbare inrichtingen Artikel 2:32

    Handel in horecabedrijven (artikel verplaatst naar 2:32) Artikel 2:70

    Heling (bepalingen ter bestrijding van heling van goederen) H2, Afd. 12

    Hinder of overlast as verstrooiing Artikel 5:37

    Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten Artikel 2:50

    Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp Artikel 2:15

    Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen Artikel 2:47

    Hoogspanningslijn (objecten onder hoogspanningslijn) Artikel 2:22

    Honden (loslopende honden) Artikel 2:57

    Hondenpoep (verontreiniging door honden) Artikel 2:58

    Onderwerp Artikel

    Horecabedrijven (beperkingen) Artikel 2:34c

    Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren Artikel 2:60

    Houtopstanden (het bewaren van houtsopstanden) H4, Afd. 3

    Houtopstanden (omgevingsvergunning voor het vellen van houtsopstanden) Artikel 4:11

    I

    Inbrekerswerktuigen (vervoer inbrekerswerktuigen) Artikel 2:44

    Indiening aanvraag vergunning of ontheffing Artikel 1:3

    Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing Artikel 1:6

    Intrekking oude verordening Artikel 6:4

    Intrekkingsgronden (vergunning seksbedrijf) Artikel 3:9

    Inwerkingtreding nieuwe APV Artikel 6:6

    Inzameling van geld of goederen Artikel 5:13

    J

    Jaarwisseling (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling) Artikel 2:73

    K

    Kampeermiddelen (parkeren van) Artikel 5:6

    Kampeerplaatsen (aanwijzing kampeerplaatsen) Artikel 4:19

    Kamperen buiten kampeerterreinen Afdeling 5

    Kampeerterreinen (recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen) Artikel 4:18

    Kansspelautomaten Artikel 2:40

    Kelderingangen e.d. Artikel 2:17

    Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen Artikel 2:3

    Kennisgeving exploitatie Artikel 2:36

    Kennisgeving incidentele festiviteiten Artikel 4:3

    Klanten (verbodsbepalingen) Artikel 3:21

    L

    Ligplaats (aanwijzing ligplaats) Artikel 5:26

    Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen Artikel 5:25

    Ligplaats (verbod innemen ligplaats) Artikel 5:27

    Lichtreclame (vergunningplicht lichtreclame) Artikel 4:16

    Loslopend vee Artikel 2:62

    Loslopende honden Artikel 2:57

    M

    Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast H4, Afd. 4

    Maatregelen tegen overlast en baldadigheid H2, Afd. 11

    Meningsuiting (vrijheid van meningsuiting) Artikel 5:16

    Mest (opslag voertuigen, vaartuigen, mest afvalstoffen enzovoort) Artikel 4:13

    Meststoffen (stankoverlast door gebruik van meststoffen) H4, Afd. 4

    Milieuverontreiniging (bodem-, weg- milieuverontreiniging) H4, Afd. 2

    Maken, veranderen van een uitweg Artikel 2:12

    Muziek (feest, muziek en wedstrijd e.d.) Artikel 2:7

    Muziek (onversterkte muziek) Artikel 4:5

    N

    Nachtregister Artikel 2:37

    Nachtregister (verschaffing gegevens nachtregister) Artikel 2:38

    Onderwerp Artikel

    Nachtverblijf (toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf) H2, Afd. 9

    Natuurlijke behoefte doen Artikel 4:8

    Natuurterreinen (rookverbod in bossen en natuurterreinen) Artikel 2:18

    Neerzetten van fietsen e.d. Artikel 2:51

    Niet openbare riolen (toestand sloten, andere wateren, en putten buiten gebouwen) Artikel 4:9

    Nodeloos alarmeren Artikel 2:55

    O

    Objecten onder hoogspanningslijn Artikel 2:22

    Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg Artikel 2:11

    Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden Artikel 4:11

    Ongeregeldheden (bestrijding van ongeregeldheden) H2, afd. 1

    Ongeregeldheden (samenscholing en ongeregeldheden) Artikel 2:1

    Ontsiering (maatregelen tegen ontsieringen, en stankoverlast) H4, Afd. 4

    Onversterkte muziek Artikel 4:5

    Openbaar water H5, Afd. 6

    Openbare orde Hoofdstuk 2

    Openbare inrichtingen (toezicht op openbare inrichting) H2, Afd. 8

    Openbare plaatsen (kennisgeving betogingen op openbare plaatsen) Artikel 2:3

    Openen straatkolken e.d. Artikel 2:16

    Opkoop (vervreemding van door opkoop verkregen goederen) Artikel 2:69

    Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enzovoort Artikel 4:13

    Optochten Artikel 2:2

    Ordeverstoring Artikel 2:26

    Organiseren van een snuffelmarkt Artikel 5:23

    Overgangsbepalingen (straf-, overgangs- en slotbepalingen) Hoofdstuk 6

    Overgangsbepaling (APV) Artikel 6:5

    Overige geluidhinder Artikel 4:6

    Overlast aan vaartuigen Artikel 5:31

    Overlast (maatregelen tegen overlast en baldadigheid) H2, Afd. 11

    Overlast van fiets of bromfiets Artikel 5:12

    Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. Artikel 2:52

    P

    Paracommerciële rechtspersonen Artikel 2:34a

    Parkeerexcessen H5, Afd. 1

    Parkeren van grote voertuigen Artikel 5:8

    Parkeren van reclamevoertuigen Artikel 5:7

    Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen Artikel 5:9

    Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen Artikel 5:10

    Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. Artikel 5:2

    Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing Artikel 1:5

    Plakken en kladden Artikel 2:42

    Plakgereedschap e.d.(vervoer plakgereedschap e.d.) Artikel 2:43

    Pornografische goederen (tentoonstellen) Artikel 3:11

    R

    Raamprostitutie Artikel 3:18

    Rechthebbende (toestemming) Artikel 5:19

    Rechtspersonen (paracommerciële) Artikel 2:34a

    Reclamevoertuigen (parkeren van reclamevoertuigen) Artikel 5:7

    Reclame (verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame) Artikel 4:15

    Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen Artikel 4:18

    Reddingsmiddelen Artikel 5:29

    Onderwerp Artikel

    Rijden over bermen e.d. Artikel 2:46

    Riolen (toestand sloten, andere wateren, niet openbare riolen, putten buiten gebouwen) Artikel 4:9

    Rookverbod in bossen en natuurterreinen Artikel 2:18

    Ruiterverkeer (crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden) H5, Afd. 7

    S

    Samenscholing en ongeregeldheden Artikel 2:1

    Schenktijden (paracommerciële rechtspersonen) Artikel 2:34b

    Seksbedrijf (exploitatievergunning) Artikel 3:3

    Seksbedrijf (beëindiging exploitatie) Artikel 3:14

    Seksbedrijf e.d. (aanvraag, weigeringsgronden, eisen e.d.) H3, Afd. 2

    Seksbedrijf, raamprostitutie, straatprostitutie e.d. Hoofdstuk 3

    Slijtersbedrijven (beperkingen Artikel 2:34c

    Sluitingstijd (afwijking sluitingstijd, tijdelijke sluiting openbare inrichting) Artikel 2:30

    Sluitingstijd (openbare inrichting) Artikel 2:29

    Sluitingstijden (seksinrichting) Artikel 3:12

    Slotbepalingen (straf-, overgangs- en slotbepalingen) Hoofdstuk 6

    Snuffelmarkten H5, Afd. 5

    Snuffelmarkt (organiseren van een snuffelmarkt) Artikel 5:23

    Speelgelegenheden Artikel 2:39

    Speelgelegenheden (toezicht op) H2, Afd. 10

    Standplaatsen H5, Afd. 4

    Standplaatsvergunning en weigeringsgronden Artikel 5:18

    Stankoverlast door gebruik van meststoffen Artikel 4:14

    Stankoverlast (maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast) H4, Afd. 4

    Stank verspreidende stoffen (parkeren voertuigen met stank verspreidende stoffen) Artikel 5:10

    Straatartiest e.d. Artikel 2:9

    Stoken (verbod vuur te stoken) H5, Afd. 8

    Straatkolken e.d. (openen van straatkolken e.d.) Artikel 2:16

    Straatprostitutie Artikel 3:19

    Straatvegen Artikel 4:7

    Straf-, overgangs- en slotbepalingen Hoofdstuk 6

    Strafbepaling Artikel 6:1

    T

    Te koop aanbieden van voertuigen Artikel 5:3

    Te verstrekken gegevens (vervallen, opgenomen in artikel 2:3) Artikel 2:5

    Tentoonstellen, aanbieden e.d. van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen Artikel 3:22

    Ter beschikking stellen consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen Artikel 2:72

    Termijnen (duur vergunning of ontheffing) Artikel 1:7

    Toestand van sloten, andere wateren, niet openbare riolen, putten buiten gebouwen Artikel 4:9

    Toestemming rechthebbende Artikel 5:19

    Toezicht door exploitant en beheerder (aanwezigheid in seksinrichting) Artikel 3:8

    Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf H2, Afd. 9

    Toezicht op openbare inrichtingen H2, Afd. 8

    Toezicht op speelgelegenheden H2, Afd. 10

    Toezichthouders (APV) Artikel 6:2

    U

    Uitweg (maken, veranderen van een uitweg) Artikel 2:12

    Uitzichtbelemmerende voertuigen (parkeren) Artikel 5:9

    Ultrasoon geluidsapparaat Artikel 4:6a

    Onderwerp Artikel

    V

    Vaartuigen (ligplaats woonschepen en overige vaartuigen) Artikel 5:25

    Vaartuigen, (opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enzovoort ) Artikel 4:13

    Vaartuigen (overlast aan vaartuigen) Artikel 5:31

    Vallende voorwerpen Artikel 2:20

    Vee (loslopend vee) Artikel 2:62

    Veiligheid op de weg H2, afd. 6

    Veiligheid op het ijs Artikel 2:23

    Veiligheid op het water Artikel 5:30

    Veiligheidsrisicogebieden Artikel 2:76

    Veiligheidsrisicogebieden (bestuurlijke ophouding) H2, Afd. 15

    Vellen (omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden) Artikel 4:11

    Venten H5, Afd. 3

    Ventverbod Artikel 5:15

    Verbranden afvalstoffen (verbod) Artikel 5:34

    Veranderen van een weg (melding maken) Artikel 2:11

    Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame Artikel 4:15

    Verbod innemen ligplaats Artikel 5:27

    Verbod organiseren evenement zonder vergunning Artikel 2:25

    Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen of vuur te stoken Artikel 5:34

    Verbod vuur te stoken H5, Afd. 8

    Verboden drankgebruik Artikel 2:48

    Verboden gedrag bij of in gebouwen Artikel 2:49

    Verboden gedragingen Artikel 2:31

    Verboden incidentele festiviteiten Artikel 4:4

    Vergunning van rechtswege Artikel 4:12

    Vergunningplicht lichtreclame Artikel 4:16

    Vergunning of ontheffing (persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing) Artikel 1:5

    Verkeer (beperking verkeer in natuurgebieden) Artikel 5:33

    Verkoopdagen (ter beschikking stellen consumentenvuurwerk) Artikel 2:72

    Verkoopregister (verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister) Artikel 2:67

    Verlichting (voorzieningen voor verkeer en verlichting) Artikel 2:21

    Verontreiniging door honden Artikel 2:58

    Veroorzaken van gladheid Artikel 2:13

    Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister Artikel 2:67

    Verschaffing gegevens nachtregister Artikel 2:38

    Verspreiden van gedrukte stukken H2, afd. 3

    Verstrooiing van as H5, Afd. 9

    Vertoningen e.d. op de weg H2, afd. 4

    Vervoer inbrekerswerktuigen Artikel 2:44

    Vervoer plakgereedschap e.d. Artikel 2:43

    Vervreemding van door opkoop verkregen goederen Artikel 2:69

    Voeren (van hinderlijke of schadelijke dieren) Artikel 2:60

    Voertuigwrakken Artikel 5:5

    Voertuigen (opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enzovoort) Artikel 4:13

    Voertuigen (te koop aanbieden van voertuigen) Artikel 5:3

    Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht Artikel 2:68

    Voorschriften en beperkingen (aan vergunning of ontheffing) Artikel 1:4

    Voorwerpen op of aan de weg Artikel 2:10

    Voorwerpen op, in of boven openbaar water Artikel 5:24

    Voorwerpen Artikel 2:20

    Voorzieningen voor verkeer en verlichting Artikel 2:21

    Vrijheid van meningsuiting Artikel 5:16

    Vuurwerk H2, Afd. 13

    Onderwerp Artikel

    W

    Water (openbaar) H5, Afd. 6

    Wedstrijd (feest, muziek en wedstrijd e.d) Artikel 2:7

    Weg (bodem-,weg- en milieuverontreiniging) H4, Afd. 2

    Weg (omgevingsvergunning voor het veranderen van een weg) Artikel 2:11

    Weg (voorwerpen op of aan de weg) Artikel 2:10

    Weigeringsgronden (vergunning of ontheffing) Artikel 1:8

    Weigeringsgronden (vergunning seksbedrijf) Artikel 3:7

    Weigeringsgronden (standplaatsvergunning) Artikel 5:18

    Wijziging beheer (exploitatie seksinrichting of escortbedrijf) Artikel 3:15

    Wijziging of intrekking vergunning of ontheffing Artikel 1:6

    Wilde dieren Artikel 2:61

    Winkelwagentjes Artikel 2:14

    Woonschepen (ligplaats woonschepen en overige vaartuigen) Artikel 5:25

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) wel of niet van toepassing

    Wél van toepassing:

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

    Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    Artikel 2:64 Bijen

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

    Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

    Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

    Níet van toepassing:

    Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

    Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

    Artikel 2:25 Evenement

    Artikel 2:39 Speelgelegenheden

    Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

    Artikel 2:73b Verbod en ontheffing carbidschieten

    Artikel 3:3 Vergunning

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

    Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    Artikel 5:15 Ventverbod

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

20160921.08.03 concept APV 2016 - artikelvermelding met beleidsinhoudelijke en tekstuele wijzigingen.pdf