Regeling vervallen per 01-07-2017

Verordening jeugdhulp gemeente Marum 2015

Geldend van 16-09-2015 t/m 30-06-2017 met terugwerkende kracht vanaf 16-09-2015

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Marum 2015

Nr. 11

De raad van de gemeente Marum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2015, nr. 15.06.11.;

gezien het advies van de Wmo-adviesraad;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1 vierde lid en 12.4 van de Jeugdwet;

overwegende:

dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijk-heid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

voorts overwegende dat het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de navolgende

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE MARUM 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening;

  • hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 van de wet;

  • individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze verordening;

  • jeugdige: een persoon die

    • o

      de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

    • o

      de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77 g tot en met 77 gg van het Wetboek van Strafrecht, of

    • o

      de leeftijd van 18 jaar doch niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

  • melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4 lid 1 van deze verordening;

  • ouder: ouder, stiefouder of een ander die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 1 van deze verordening;

  • persoonsgebonden budget (PGB): PGB als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhouden;

  • wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1

    De volgende overige voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • a

      Versterken van de sociale omgeving:

      • 1)

        algemene (ook digitale) informatieverstrekking omtrent ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen opvoeders;

      • 2)

        activiteiten ter versterking van de sociale omgeving, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jongeren en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;

      • 3)

        laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten;

      • 4)

        maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, zelforganisaties gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden;

      • 5)

        mantelzorgondersteuning voor kinderen en gezinnen.

    • b

      Basisondersteuning:

      • 1)

        bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen;

      • 2)

        ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

      • 3)

        ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/ opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

      • 4)

        regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.

  • 2

    De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • 1)

      Voorzieningen behorend bij flexibele ondersteuning, waaronder:

    • 2)

      specifieke jeugdhulptrajecten gericht op jeugdige en/of gezinssysteem;

    • 3)

      langdurige ‘leun en steun’ contacten;

    • 4)

      dag- of weekendopvang, respijtzorg;

    • 5)

      specifieke multidisciplinaire interventies gecoördineerd uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders voor gezinnen met meervoudige problemen.

    • b

      Intensieve ondersteuning:

      • 1)

        intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie;

      • 2)

        intensieve dagbehandeling op maat;

      • 3)

        inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van cliënten buiten de gewone leef/gezinssituatie;

      • 4)

        inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties;

      • 5)

        gedwongen jeugdhulp en dwang en drangtrajecten;

      • 6)

        specialistische diagnostiek.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1

    Het college draagt zorg voor de inzet van (gecontracteerde) jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via gemeente, melding

  • 1

    Jeugdigen en ouders kunnen een melding doen bij het college.

  • 2

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk dan wel mondeling.

  • 3

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 5 Vooronderzoek

  • 1

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek. Hierbij biedt het college de jeugdige en zijn ouders als eerste de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in de leden 1 en 2.

Artikel 6 Gesprek

  • 1

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • h

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders; en

    • i

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige of zijn ouders worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2

    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3

    Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 7 Verslag

  • 1

    Het college zorgt indien nodig voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 2

    Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1

    Jeugdigen en ouders en professionals werkzaam binnen gecontracteerde instellingen kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier of op een andere door het college vastgestelde werkwijze.

  • 3

    Het college kan het ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als een aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 9 Toekenning individuele voorzieningen (in natura)

  • 1

    Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag of uit het gesprek zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7 van deze verordening wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

    • c

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2

    Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van deze verordening, is afgegeven.

Artikel 10 Toekenning individuele voorzieningen (PGB)

  • 1

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget (PGB) in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet alleen:

    • a

      als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, of gemachtigde, in staat zijn de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b

      als de jeugdige of zijn ouders voldoende kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening in natura niet passend achten;

    • c

      als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is;

    • d

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige of zijn ouders zijn aangegeven, waarvan na te gaan is of de voorziening noodzakelijk is en is aan te merken als goedkoopst adequaat;

    • e

      als de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het college adequate individuele voorziening in natura, zelf willen bekostigen;

    • f

      als het PGB niet gebruikt wordt voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers;

    • g

      als op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het PGB is uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 2

    De hoogte van een PGB bedraagt maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 3

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een PGB wordt vastgesteld.

  • 4

    Degene aan wie een PGB wordt verstrekt kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:

    • a

      voor zijn diensten niet meer betaald krijgt dan het door het college in het financieel besluit vastgestelde tarief voor informele ondersteuning;

    • b

      niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het PGB hem te zwaar valt;

Artikel 11 Inhoud beschikking

  • 1

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b

      wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • c

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d

      welke andere voorziening relevant zijn of kunnen zijn, voor zover van toepassing.

  • 3

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a

      voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;

    • b

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

    • c

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld, en

    • e

      de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

  • 4

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid:

    • b

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het PGB zijn aangewezen; de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

    • c

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van een individuele voorziening of het PGB, of

    • d

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan wel hebben gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3

    Als het college een beslissing op grond van lid 2 sub a heeft ingetrokken, kan het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 4

    Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5

    Het college onderzoekt uit oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van de PGB’s.

Artikel 13 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen jeugdreclassering rekening houden met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel;

  • f.

    deskundigheidsbevordering voor werkers in de basisondersteuning en medewerkers in voorzieningen als onderwijs, kinderdagcentra en peuterspeelzalen, en

  • g.

    het gemeentelijk kwaliteitsbeleid.

Artikel 14 Vertrouwenspersoon

  • 1

    Het college zorgt er voor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 15 Klachtregeling

  • 1

    De gemeentelijke klachtregeling is ook van toepassing op de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van cliënten ten aanzien van alle door hen verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

  • 3

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en indien nodig een periodiek cliënttevredenheidsonderzoek.

Artikel 16 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 17 Controle

  • 1

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 18 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens tweejaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 19 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    Deze verordening treedt in werking op 16 september 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp 2015 welke is vastgesteld op 17 december 2014.

  • 2

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Marum 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare
vergadering van 16 september 2015,
, voorzitter.
, griffier.

ALGEMENE TOELICHTING

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel er voor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden tot toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, als mede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

    Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nadere regels te stellen.

    Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Deze verordening is gebaseerd op de modelverordening Jeugdhulp van de VNG en de modelverordening Jeugdhulp, de model nadere regels van de drieëntwintig Groninger gemeenten en de Uitgangspuntennota, zoals die in het Westerkwartier is vastgesteld. Omdat het hier gaat om nieuwe verordening is er voor gekozen voor de duidelijkheid, bruikbaarheid en leesbaarheid van de gebruikers om ook de procestappen zoals het gesprek, het verslag en de aanvraag e.d. direct in de verordening op te nemen en niet neer te leggen in nadere regels. Daarmee komt deze verordening overeen met de Verordening maatschappelijke ondersteuning die dezelfde opbouw en structuur heeft.

    De inrichting van het Groninger jeugdstelsel

    In het Groninger Functioneel Model wordt een inhoudelijk kader geschetst, dat als basis fungeert voor een gemeentelijk aangestuurd nieuw jeugdstelsel in de Groninger gemeenten.

    Met de herinrichting van het jeugdstelsel moet de jeugdhulp efficiënt en effectief dichtbij

    kinderen en ouders of verzorgers worden geboden.

    Belangrijke doelen en uitgangspunten van de stelselherziening jeugd

  • Voorkomen van opgroei- en opvoedproblemen; de verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en jeugdige zelf, daarin bijgestaan door familie, sociale netwerk en lokale voorzieningen.

  • Indien de eigen kracht en de mogelijkheden van de jeugdige, opvoeders en de directe omgeving ontoereikend zijn, kan er ondersteuning, zorg en/of behandeling geboden worden bij voorkeur zoveel als mogelijk in, met en rondom het gezin. De insteek hierbij is het vroegtijdig bieden van hulp op maat, voorkomen van escalatie van problemen en een te zwaar appèl op intensieve ondersteuning.

  • Komen tot een betere samenwerking van hulpverleners rond gezinnen; bieden van integrale hulp volgens het uitgangspunt “één gezin, één plan, één regisseur”.

  • Meer ruimte voor professionals om de juiste ondersteuning te bieden; professionals die in staat zijn de eigen kracht van de jeugdige, het gezinssysteem en de sociale netwerken te mobiliseren.

  • “Demedicaliseren”, “ontzorgen” en normaliseren, door onder meer het opvoedkundig klimaat in gezinnen te versterken evenals in wijken, scholen en lokale voorzieningen.

    Het fundament

    Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de pedagogische “civil society”. Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie, afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van de wijk of gemeente.

    De basisondersteuning

    De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning, bestaande uit een team van generalisten met elkaar aanvullende specifieke kennis en vaardigheden. De samenstelling van deze teams kan variëren afhankelijk van de populatie van de betreffende wijk/gemeente. Zo kan de inzet van specifieke deskundigen in de basisondersteuning in bepaalde situaties gewenst zijn. De Jeugdgezondheidzorg valt ook binnen deze basisondersteuning, maar heeft een specifiek doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van alle jeugdigen van 0-19 jaar. Het is preventieve gezondheidszorg die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen bij jeugdigen.

    Beslissingen over de zorgtoeleiding (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit de basisondersteuning.

    Regulier Casemanagement

    Efficiënte zorgtoeleiding wordt bewaakt en gerealiseerd door regulier casemanagement in de basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe bekwame uitvoerende professionals uit de basisondersteuning. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen.

    Expertpool

    Bij meer complexe ondersteuningsvragen, die de eigen competenties overstijgen, of wanneer er zorgen zijn over de veiligheid van een jeugdige, kunnen medewerkers voor consultatie en advies een beroep doen op medewerkers uit de expertpool. De medewerkers uit deze pool bieden onafhankelijk advies, zij verlenen geen daadwerkelijke hulp aan de jeugdige of het gezin. Deze pool bestaat uit diverse deskundigen met uiteenlopende kennisgebieden, zoals specialistische casemanagers, medewerkers Algemeen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (het AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. De meer complexe triage wordt met behulp van de expertpool uitgevoerd. Tevens wordt er geadviseerd over de inzet van meer of minder intensieve ondersteuning.

    Flexibele ondersteuning

    Indien een professional uit de basisondersteuning of een huisarts of jeugdarts aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met de betrokkenen), kan er gebruik gemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning. Deze professionals verlenen, in tegenstelling tot de medewerkers uit de expertpool, wel daadwerkelijke ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De flexibele ondersteuning fungeert dus als een ‘surplus’ van de basisondersteuning. Het aanbod is lokaal maar kan regionaal georganiseerd worden. Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor jeugdigen en/of ouders, maar is pas in te zetten na een professionele afweging van de hiertoe bevoegde professional in de basisondersteuning, de huisarts, jeugdarts. In die zin spreken we van een individuele voorziening.

    Intensieve ondersteuning

    Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige en of het gezinssysteem dermate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurszorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval.

    Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, is niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van de hiertoe bevoegde professional.

    De toeleiding naar de jeugdhulp

    De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden:

  • Vrij toegankelijk In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen overige (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot een jeugdhulpaanbieder wenden.

  • Toegang via de gemeente Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kan ook bij de gemeente binnenkomen. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouders precies hebben, komt vervolgens tot stand in overleg met de jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij toegankelijke voorziening is of een niet vrij toegankelijke voorziening. In het laatste geval neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die vervolgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

  • Toegang via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. Na een dergelijke verwijzing staat het echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (welke therapie) een jeugdige of zijn ouders precies nodig hebben. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt, welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract-of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een jeugdige, zodat de integrale benadering rond de jeugdige en het principe van één gezin, één regisseur, één plan, met name bij multi problematiek, kan worden gewaarborgd en er geen nieuwe verkokering zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in de toegang via de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3).

  • Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting Een andere ingang tot de jeugdhulp is via een gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het Openbaar Ministerie en de directeur of een selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

  • Toegang via het advies en het meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) Tenslotte vormt ook het AMHK een toegang onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet in deze verordening terug.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • Andere voorziening: een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen.

  • Gesprek: is het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college – in de

  • praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen – met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

  • Jeugdige: deze definitie komt uit de wet en is hier opgenomen om het lezen van deze verordening te vergemakkelijken.

  • Hulpvraag: het contact van jeugdigen en ouders met het college (lees: degene die namens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulp vragen.

  • Melding: het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp.

  • Ouder: deze definitie komt uit de wet en is hier opgenomen om het lezen van deze verordening te vergemakkelijken.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 sub a van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de Memorie van Toelichting (TK 2012-2013, 33684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. In dit artikel zijn de afspraken van de drieëntwintig Groninger gemeenten omtrent de vormen van jeugdhulp vastgelegd.

Het begrip voorziening is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de Memorie van Toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Deze niet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningsbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager. Het college geeft daartoe (al dan niet op verzoek van de aanvrager) een beschikking af met de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Daarmee is tevens de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6 lid 1 sub g van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of de ouders daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen of in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via gemeente, melding hulpvraag

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 4 tot en met artikel 8 van deze verordening beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 6 van deze verordening, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college” kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naar toe zonder meldingsprocedure in de zin van deze verordening.

Jeugdigen en ouders hebben onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dat moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig onnodig bureaucratisch proces gaat. Dit is echter niet de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek, afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek – in overleg met de jeugdige of zijn ouders worden afgezien. Daartegenover staat dat er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen de jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen zoals schriftelijke verslaglegging en schriftelijke indiening van de aanvraag zijn opgenomen in deze verordening met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Artikel 5 Vooronderzoek

  • 1

    Dit lid dient ter voorbereiding op van een gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met deze privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. De tweede zin van het eerste lid vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/2013, 33684 nr. 83). De wet vraagt niet een regeling hierover op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. De jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om een familiegroepsplan op te stellen. Het college kan dit in de gevallen waar dit meerwaarde heeft wel stimuleren. De gemeente heeft de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van een familiegroepsplan (artikel 2.1 sub g van de wet). Daarnaast dient er ondersteuning te worden geboden bij het opstellen van een familiegroepsplan als daarom gevraagd wordt of wanneer dat zijn meerwaarde heeft. De jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om deze ondersteuning te accepteren, maar de gemeente kan dit wel stimuleren. Het familiegroepsplan moet binnen een redelijke termijn worden opgesteld. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek ligt het voor de hand dit aan het begin van het onderzoek op te stellen.

  • 2

    Bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al de eerste concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

  • 3

    Dit lid is opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie.

Artikel 6 Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. De locatie van het gesprek wordt in onderling overleg bepaald. Indien het nodig is voor het onderzoek kunnen er ook meerdere (opeenvolgende) gesprekken plaatsvinden.

Opgenomen is dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt van de situatie af hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In sub a tot en met sub i zijn niet limitatief de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In sub c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en die van zijn naaste omgeving te versterken. Bij sub g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van AWBZ (2015 Wmo) of de Zvw (Zorgverzekeringswet) of een voorziening op het gebied van passend onderwijs. Het mag als vanzelfsprekend worden verondersteld dat de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen uitleg krijgen. Daarom is deze term niet specifiek in artikel 6 lid 1 sub i opgenomen.

Lid 2 is opgenomen om de ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten van de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan (LBIO), evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. De ouderbijdrage geldt op grond van artikel 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. Lid 3 bevestigt de regeling van het familiegroepsplan.

Artikel 7 Verslag

De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden de praktijk van de Wmo gevolgd worden. In de Memorie van Toelichting van de Wmo (TK 2013-2014, 33841, nr. 3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Indien duidelijk uit de melding blijkt dat er geen verdere stappen van het college nodig zijn, kan worden afgezien van een schriftelijk verslag. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden aan het verslag is eveneens vormvrij.

Artikel 8 Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 sub a van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren voor een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daar niet van af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling van de Awb geldt daarom onverkort. In artikel 4:13 Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen 8 weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14 lid 3 Awb).

Artikel 9 Toekenning individuele voorziening (in natura)

  • 1

    In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van eigen kracht en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening goed te beoordelen.

  • 2

    Lid 2 heeft betrekking op de situatie dat een verwijzing op grond van artikel 3 lid 1 van deze verordening die door het college moet worden uitgevoerd aan de orde is. Er dient dan op verzoek van de jeugdige of zijn ouders een schriftelijke toekenning van de individuele voorziening plaats te vinden.

Artikel 10 Toekenning individuele voorzieningen (PGB)

In dit artikel zijn de specifieke bepalingen over PGB opgenomen. Hierin wordt aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het PGB is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wmo. Zo is onder sub e opgenomen dat het college het PGB slechts kan weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het staat jeugdigen en ouders vrij om dit verschil in prijs zelf bij te betalen. In lid 4 zijn nadere regels opgenomen over het verstrekken van een PGB bij het betrekken van jeugdhulp van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Deze regels zijn bedoeld om te verhinderen dat een PGB wordt verstrekt aan een jeugdige die hier onder druk van mensen uit zijn omgeving om heeft verzocht en bij wie een werkelijke hulpbehoefte niet aantoonbaar is of bij wie de hulpvraag ondergeschikt is aan financieel gewin.

Artikel 11 Inhoud beschikking

  • 1

    Dit lid is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de rechten en plichten van burgers. Om die reden is aan het slot ook de zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te dienen tegen de beschikking. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep wil, heeft op grond van de Awb recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

  • 2

    Dit lid geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten.

  • 3

    Dit lid vermeldt de inhoudseisen voor PGB-beschikkingen.

  • 4

    In dit lid wordt bepaald dat in de beschikking informatie wordt opgenomen over de wettelijk geldende regels ter zake van de eventuele verschuldigdheid van een ouderbijdrage.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Lid 1 berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het PGB. Waar mogelijk en zinvol is dit ter uitwerking van de legatiebepaling in artikel 2.9 sub d van de wet in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan steun worden gevonden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in lid 1 geregelde inlichtingenplicht als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld PGB is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppeld PGB terecht kan is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten of omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van een individuele voorziening of het daaraan gekoppeld PGB, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde PGB. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Lid 2 is geënt op artikel 81.4 van de wet. Ook hier is de tot de PGB beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9 sub d van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 13 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moet bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van de jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 Jeugdwet). Daarbij dient rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door de aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardig-heden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt de waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 14 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6 lid 1 sub f van de wet is bepaald dat het college er voor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met een vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Artikel 15 Klachtregeling

  • 1

    De toelichting op dit artikel is exact aan de toelichting op de klachtregeling van de Wmo. Er wordt dan ook verwezen naar artikelen uit de Wmo. De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In lid 1 is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht.

  • 2

    In lid 2 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.13 lid 2 sub e van de Wmo, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2 lid 1 sub a van de Wmo). In de Memorie van Toelichting (TK 2013-2014, 33841, nr. 3 blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de desbetreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens verloopt, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

  • 3

    In lid 3 zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot afhandeling van klachten door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 16 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 4.2.4 van de wet.

In lid 1 wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor Jeugdhulp-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

In lid 4 wordt aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 17 Controle

Het is verstandig dat er regels worden opgesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen of persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

Artikel 18 Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten. In artikel 12.2 van de wet is opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk.

Artikel 19 Nadere regels en hardheidsclausule

Ondanks dat het bij jeugdwerk om maatwerk en een zeer persoonlijke beoordeling gaat, zal het college zich steeds af moeten vragen of de gekozen oplossing niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Mocht dat in incidentele gevallen aan de orde zijn, dan is de hardheidsclausule een vangnet. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.