Regeling vervallen per 28-06-2013

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 28-06-2013 t/m 27-06-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012

De raad van de gemeente Medemblik gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 Gemeentewet, alsmede artikel 8 lid 1 onderdelen b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1, 2 en 3 van de Wet werk en bijstand (WWB);   B E S L U I T:

Vast te stellen de navolgende verordening: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: Wet werk en bijstand (Wwb);

b. de bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

c. de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de wet;

d. werkervaringsplaats: plaatsing bij een organisatie of bedrijf voor het verrichten van activiteiten met behoud van uitkering;

e. jongere: de belanghebbende van 18 tot 27 jaar.

Hoofdstuk 2 Verlaging bijstand

Artikel 2 Gedragingen van de eerste categorie

1. Burgemeester en wethouders stellen de verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op tien procent van de betreffende bijstandsnorm bij een gedraging uit de eerste categorie.

2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een gedraging uit de eerste categorie:

a. Het niet of onvoldoende binnen een door burgemeester en wethouders gestelde termijn nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, wanneer dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;

b. Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet.

Artikel 3 Gedragingen van de tweede categorie

1. Burgemeester en wethouders stellen de verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op twintig procent van de betreffende bijstandsnorm bij een gedraging uit de tweede categorie.

2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een gedraging uit de tweede categorie:

a. Het niet, onvoldoende of niet binnen een door burgemeester en wethouders gestelde termijn nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, wanneer dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand.

Artikel 4 Gedragingen van de derde categorie

1. Burgemeester en wethouders stellen de verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op vijftig procent van de betreffende bijstandsnorm bij een gedraging uit de derde categorie.

2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een gedraging uit de derde categorie:

a. het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot het gebruik maken van geboden re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of scholing;

c. het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn,  nakomen van de verplichting, zoals bedoeld zoals bedoel in artikel 9 eerste lid onderdeel c van de wet.

Artikel 5 Gedragingen van de vierde categorie

1. Burgemeester en wethouders stellen de verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op honderd procent van de betreffende bijstandsnorm bij een gedraging uit de vierde categorie.

2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een gedraging van de vierde categorie:

a. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

d. het zich misdragen tegenover een medewerker belast met de uitvoering van de wet, alsmede in dit kader vastgestelde regelgeving;

e. het vernielen/beschadigen van eigendommen van een organisatie belast met de uitvoering van de wet, alsmede in dit kader vastgestelde regelgeving;

f. het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen behorende bij een werkervaringsplaats;

g. het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen gericht op directe arbeidsinschakeling via door de gemeente aangewezen organisatie;

h. het door de jongere onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 of artikel 55 van de wet, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, lid 4 en 5 van de wet;

i. het door de jongere niet naar vermogen trachten de mogelijkheden binnen ’s Rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken, gedurende de termijn genoemd in artikel 41, vierde lid van de wet;

j. het door de jongere niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 44a van de wet.

Artikel 6 Overtreding verplichtingen Wet Inburgering (WI)

Burgemeester en wethouders stemmen de verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet af overeenkomstig de gedragingen en bijbehorende boetebedragen zoals genoemd in de Verordening Wet Inburgering gemeente Medemblik (artikel 37 WI).

Hoofdstuk 3 Termijnen

Artikel 7 Periode van de verlaging

De verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vindt bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 2 t/m 5 van deze verordening plaats:

a. voor de duur van één maand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

b. voor de duur van twee maanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de datum van het laatst opgelegde besluit tot verlaging.

c. burgemeester en wethouders kunnen bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na het laatst opgelegde besluit tot verlaging de bijstand verlagen voor maximaal drie maanden.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak

1. De verlaging van de bijstand wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de bijstand aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Als het gaat om toekenning van bijstand, wordt de verlaging van bijstand toegepast met ingang van de aanvangsdatum van bijstand.

2. In afwijking van eerste lid kan de verlaging van de bijstand bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5  in de toekomst worden opgelegd daar waar het gaat om een beëindiging. Hiervan wordt afgezien indien tussen de verwijtbare gedraging en de nieuwe toekenning een periode van een half jaar is verstreken.

Hoofdstuk 4 Nadere besluitvorming

Artikel 9 Afwijking

1. Burgemeester en wethouders kunnen onverminderd het bepaalde in artikelen twee tot en met vijf, de hoogte van de verlaging en de periode anders vaststellen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels opstellen betreffende de mate van afstemming bij misdragingen tegenover een medewerker belast met de uitvoering van de wet.

Artikel 10 Heroverweging

1. Burgemeester en wethouders heroverwegen de verlaging voor een periode van drie maanden of langer, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordelen burgemeester en wethouders of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

3. Burgemeester en wethouders kunnen bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen en/of de duur verlengen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 11 Waarschuwing en dringende redenen

1. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijke waarschuwing bij een gedraging uit de eerste categorie als bedoeld in het artikel, voor zover deze gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van één jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of verlaging van de bijstandsnorm is gegeven.

2. Burgemeester en wethouders besluiten van een verlaging van de bijstand af te zien, wanneer er sprake is van een dringende reden. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een verwijtbare gedraging zijn geen dringende reden.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 12 Uitvoering

1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

2. In gevallen waar deze verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik,
gehouden op 24 mei 2012.   De griffier,                             De voorzitter,

Nota-toelichting

Algemeen   In de Wet werk en bijstand (WWB) staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger om in zijn levensonderhoud te voorzien centraal. Als dit niet mogelijk is en er geen voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn, kunnen zij aanspraak maken op ondersteuning van de gemeente.

Dit brengt met zich mee dat er meer nadruk komt te liggen op de verplichting van de bijstandsgerechtigde om alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk weer zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. De aan bijstand verbonden verplichtingen zijn dan ook voornamelijk op dit doel gericht en worden zoveel mogelijk afgestemd op de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. De gemeente moet haar beleid op dit terrein vastleggen in een verordening. De afstemmingsverordening regelt lokaal de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid en derde lid, WWB. De WWB kent geen mogelijkheid (meer) om een boete op te leggen.   Uitgangspunt is het beginsel zoals verwoord in de Memorie van Toelichting dat de uitkering wordt afgestemd op het nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de wet en de verplichtingen die bij beschikking aan de belanghebbende zijn opgelegd. Het grote belang van de plicht tot arbeidsinschakeling komt in de verordening tot uitdrukking in de onderverdeling in categorieën van gedragingen. Aan gedragingen die de arbeidsinschakeling rechtstreeks schaden wordt een relatief zwaarder gewicht toegekend.   Ten opzichte van de algemene bijstandswet en het daarop gebaseerde beleid is er een aantal veranderingen, die eveneens in deze verordening hun neerslag heeft gekregen. Waar voorheen een boete kon worden opgelegd, vindt thans een verlaging van de bijstand plaats.

Een tweede verandering is de mogelijkheid binnen de WWB om de bijstand te verlagen wanneer een cliënt zich zeer ernstig misdraagt tegenover medewerkers die belast zijn met de uitvoering van de WWB. Wangedrag wordt beschouwd als een ernstige misdraging en wordt bestraft met een verlaging van de bijstand.

Met deze verordening is er ook een mogelijkheid om de verlaging voor een langere periode, d.w.z. langer dan twee maanden, op te leggen. Dit biedt meer mogelijkheden om bij recidive en volharding de sanctie toe te spitsen op de individuele situatie van de belanghebbende. Hieraan verbonden is de plicht tot heroverweging van de verlaging binnen een termijn van uiterlijk drie maanden.   Artikelsgewijs   Artikel 1

Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen. De wet biedt de keuze om of de bijstand of de langdurigheidstoeslag te verlagen, echter aan verlaging van de langdurigheidstoeslag is een aantal bezwaren verbonden. De langdurigheidstoeslag wordt uitgekeerd als de belanghebbende hiervoor een aanvraag heeft ingediend en aan de voorwaarden voldoet.

Het tijdstip van uitbetaling varieert dus per geval. Als de bijstand wegens verwijtbaar gedrag moet worden verlaagd, zou dat kunnen leiden tot een ongelijke behandeling. Het is mogelijk dat in het ene geval de langdurigheidstoeslag reeds is uitbetaald waardoor aan verlaging wordt ontkomen. Een optie is dan de verlaging met terugwerkende kracht op te leggen. Dit is echter alleen mogelijk als ook de gedraging zich in het verleden heeft voorgedaan (de bijstand kan immers niet worden verlaagd over een periode waarin aan alle verplichtingen is voldaan).

Dit zou betekenen dat bij de uitvoering in iedere situatie de keuze zou moeten worden gemaakt tussen verlaging van de bijstand of de langdurigheidstoeslag, hetgeen vervolgens weer kan leiden tot een verschil in behandeling van overigens gelijke gevallen. Door de langdurigheidstoeslag niet onder verordening te laten vallen, is een gelijke behandeling beter gewaarborgd.

Wel kan het verwijtbaar niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling gevolgen hebben voor een toekomstige aanspraak op de langdurigheidstoeslag, omdat de belanghebbende niet langer voldoet aan de voorwaarden.   Binnen de grondslag van de WWB is het mogelijk dat activiteiten worden verricht met behoud van uitkering. Uitgangspunt is dat werkzoekende die zich aanmelden voor een uitkering direct aan de slag kunnen. Zij krijgen daarbij begeleiding en ondersteuning in de vorm van korte cursussen e.d. Uitstroom naar regulier werk staat voorop. Indien de cliënt weigert mee te werken aan een werkervaringsplaats, kan een afstemming van de vierde categorie plaatsvinden.   Artikelen 2, 3, 4 en 5

De artikelen 2 t/m 5 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingen zijn ondergebracht in categorieën waaraan steeds een gewicht is toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Met de indeling in categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat de Wwb hecht aan de re-integratieverplichtingen. De gedragingen welke direct betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid, met uitzondering van het niet of niet volledig verstrekken van inlichtingen ten behoeve van de re-integratie, zijn daarom ondergebracht in de twee zwaarste categorieën (categorie drie en vier).   Voor elke verlaging geldt dat hiertoe wordt beslist nadat een zelfstandige beoordeling door de gemeente Medemblik is gemaakt. Een maatregel opgelegd door bijvoorbeeld het UWV (bijv. permanente weigering WW) mag niet klakkeloos worden overgenomen. Wel dient met dit feit rekening te worden gehouden bij de individuele gemeentelijke beoordeling.   Gedragingen eerste categorie

Het gaat hierbij om relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet voortvloeiende inlichtingen- en medewerkingsplicht, zoals het niet tijdig inleveren van de inkomstenverklaring, het niet ingeschreven staan als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet naar behoren verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn bij de arbeidsinschakeling. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn versterkt, geen consequenties hebben voor (de hoogte van) het recht op bijstand.

De aanvullende verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat kan zowel plaatsvinden bij aanvang van de bijstand als in een later stadium, zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat hier om specifieke verplichtingen, die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van het recht, maar wel arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard en doel van de bijstand. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting om mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject of de verplichting een medische behandeling te ondergaan.   Gedragingen tweede categorie

Het betreft hier vergelijkbare gedragingen als die van de eerste categorie onder a, maar met dit onderscheid dat het in deze categorie gaat om inlichtingen die direct van invloed zijn op het recht op bijstand. Men moet hierbij vooral denken aan gegevens over de woonsituatie of over hoogte van genoten inkomsten of middelen die tot het vermogen worden gerekend, waar de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat deze van belang waren voor het recht op bijstand. Er is in deze situaties sprake van fraude wanneer de belanghebbende de bedoelde inlichtingen bewust heeft verzwegen. Waren de inlichtingen wel tijdig verstrekt, dan zou dat hebben geleid tot het lager vaststellen van het recht op bijstand of tot beëindiging van de bijstand.   Gedragingen derde categorie

Het tonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen toedoen en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Is er sprake van te snel interen van vermogen, dan kan dit aanleiding zijn om artikel 9 van de verordening toe te passen.

Indien iemand als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in bijzondere omstandigheden komt te verkeren en als gevolg daarvan een beroep doet op bijzondere bijstand, dient hier rekening mee te worden gehouden. Omdat de afstemming niet kan plaatsvinden op de bijstandsnorm, en het gaat om bijzondere bijstand, worden hoogte en duur afgestemd aan de hand van het bepaalde in artikel 9 lid 1.

Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde re-integratievoorziening of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen weer gevolgen heeft voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan een traject kan er immers toe leiden dat een traject ernstig wordt vertraagd of zelfs moeten worden afgebroken. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het re-integratiebedrijf verschijnt of opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert. Onvoldoende medewerking verlenen bij een werkervaringsplaats (werkervaring met behoud van uitkering) of een plaatsing bij een werkgever (als dan niet gesubsidieerd) is geen gedraging uit de derde categorie maar een gedraging uit de vierde categorie.

Daarnaast kan door het college een tegenprestatie worden verlangd voor de verleende uitkering. Het betreft hier het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaam-heden, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.   Gedragingen vierde categorie

a. In deze categorie gedragingen gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal of werkweigering.

b. Deze gedragingen hebben betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat door de werkweigering een concrete kans om geheel of gedeeltelijk, op korte of langere termijn uit de bijstand te komen, wordt verminderd of zelfs verloren gaat.

c. Deze gedragingen hebben betrekking op de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte aantal verplichte sollicitaties zal afhangen van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Van belanghebbende wordt verwacht dat hij/zij uit eigen beweging tracht een baan te vinden. Met mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij geverifieerd kan worden dat deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

d. Ten aanzien van het onderdeel misdragingen is er geen bestaand kader voorhanden waarbij kan worden aangesloten. In eerste instantie moet de ernst van de misdraging worden beschreven. Onontkoombaar hierbij is een zekere subjectieve interpretatie. Toch is een poging gedaan om tot een beschrijving van de term “misdraging” te komen en hieraan vervolgens een rangorde van zwaarte mee te geven. In de eerste plaats wordt onderscheid gemaakt tussen verbale en fysieke misdragingen (waaronder ook vernielingen). Een verbale misdraging wordt in het algemeen minder zwaar aangerekend dan fysiek geweld.

Ten aanzien van verbale misdragingen wordt vervolgens een onderscheid gemaakt in grof en/of discriminerend taalgebruik (schelden, vloeken, beledigen etc.) en in bedreiging. Bedreiging wordt zwaarder aangerekend dan grof en/of discriminerend taalgebruik.

Tenslotte is er een nog grijs gebied waarbij moeilijk is vast te stellen waar verbaal en fysiek geweld in elkaar overgaan. Hierbij is sprake van ernstig intimiderend gedrag en/of dreiging met geweld zoals het buiten opwachten, volgen, het dragen van wapens of andere gevaarlijke voorwerpen etc.

In tweede plaats moet worden beoordeeld of er sprake is van een “medewerker belast met de uitvoering van de wet”. Hieronder wordt niet alleen de casemanager verstaan, maar ook de medewerker van de receptie, de telefonist en iedere andere medewerker die namens de gemeente en/of het UWV werkbedrijf, met de belanghebbende in contact treedt.

Is er sprake van misdraging, dan moet uitvoerig worden gerapporteerd over de exacte aard van het gedrag en de omstandigheden waaronder het zich heeft voorgedaan. Het verlagen van de bijstand wegens wangedrag laat de bevoegdheid van de afdeling Werk en Bijstand om de dader gedurende een periode de toegang tot het Gebouw Werk en Inkomen te ontzeggen onverlet. In geval van bedreiging, fysiek geweld, ernstig intimiderend gedrag of het dragen van wapens en andere gevaarlijke voorwerpen wordt er, in overleg met de betreffende medewerk(st)er, aangifte gedaan. Artikel 9,  lid 2 geeft de mogelijkheid om via een besluit van het college van burgemeester en wethouders nadere regels te stellen over de afstemming bij misdragingen.

e. Bij vernielingen van eigendommen of beschadigingen aan eigendommen van de gemeente, het UWV werkbedrijf en andere organisaties belast met de uitvoering van de wet, wordt de schade verhaald op de dader. Daarnaast wordt de gedraging aangemerkt als een gedraging uit de vierde categorie. 

f. Met een werkervaringsplaats wordt getracht de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen, daarbij kan (sollicitatie)training, begeleiding en bemiddeling aangeboden worden. Instrumenten zijn bijvoorbeeld Werk Direct bij Op/maat en werkervaringsplaatsen bij een werkgever. Indien de werkzoekende niet bereid is zich te binden aan de afspraken omtrent werken met behoud van uitkering, kan een afstemming plaatsvinden in de vierde categorie.

g. Indien een cliënt zich niet of onvoldoende conformeert met verplichtingen gericht op directe arbeidsinschakeling zal een afstemming van de vierde categorie plaatsvinden. Directe arbeidsinschakeling zal plaatsvinden via door de gemeente aangewezen organisatie. De gemeente Medemblik heeft overeenkomsten afgesloten met re-integratiebedrijven en uitzendorganisaties die cliënten “direct” op reguliere functies bemiddelen.

h. Voor jongeren geldt dat als uit hun houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat men de verplichtingen bedoeld in de artikelen niet wil nakomen, hij/zij geen recht op bijstand heeft.Dit houdt onder andere in dat de jongere aantoonbaar moet hebben gesolliciteerd cq getracht heeft algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Regelmatige contacten heeft met uitzendbureau’s. Met mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij geverifieerd kan worden dat deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

i.    De jongere dient minimaal te beschikken over een startkwalificatie. Onder een  start- kwalificatie wordt verstaan, het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een havo of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2. Een vmbo-diploma wordt dus niet gezien als een startkwalificatie.

      J.   In een plan van aanpak wordt vastgelegd hoe de eventuele ondersteuning er uitziet, welke verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling de jongere heeft en wat er van hem wordt verwacht. Periodiek dient te worden bekeken of het plan van aanpak bijgesteld moet worden. Er wordt een actieve houding naar arbeidsinschakeling verwacht.   Percentages verlaging

Bij de onderscheiden categorieën zijn de aard en zwaarte van de gedragingen gekoppeld aan een bepaald verlagingspercentage. Het genoemde percentage is het uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden moeten worden meegewogen.

Dat brengt met zich mede dat in individuele gevallen, gemotiveerd van dit percentage kan worden afgeweken. Dit betekent dat het percentage kan worden verlaagd of verhoogd en de periode verlengd of verkort. De bevoegdheid om qua percentage af te wijken is expliciet in artikel 9, lid 1 vastgelegd.   Artikel 6

Indien de bijstandsgerechtigde belanghebbende zich in onvoldoende mate conformeert met de verplichtingen vanuit de Wet Inburgering (WI), vindt er een afstemming plaats.

Aan niet bijstandgerechtigde inburgeraars die zich in onvoldoende mate conformeren met de verplichtingen vanuit de WI wordt op grond van de Verordening Wet Inburgering gemeente Medemblik een boete opgelegd.

De regels omtrent verlaging op bijstand zijn afgestemd op de boetebedragen die zijn opgenomen in de verordening.   Bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging, wordt rekening gehouden met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de inburgeraar (zie Verordening Wet Inburgering gemeente Medemblik).

Dat brengt met zich mede dat in individuele gevallen, gemotiveerd van de boetebedragen kan worden afgeweken. Let er wel op dat de verlaging nimmer hoger mag zijn dan de in de verordening genoemde boetebedragen. Dit komt doordat de WI voor het niet nakomen van de verplichtingen per verplichting maximum boetebedragen voorschrijft.   Artikel 7

a. regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van de verordening. Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duur van één maand (behoudens afwijking op grond van artikel 9 van de verordening). Uitgangspunt is dat degene die voor het eerst 'maatregelwaardig gedrag' vertoont maximaal een maand een verlaging krijgt. Doorgaans geldt dat een verlaging een bepaald opvoedkundig element met zich meebrengt, opdat de belanghebbende zijn gedrag kan verbeteren Hoewel dit laatste bij iedere maatregel geldt, wordt aangenomen dat een langere verlaging in dit geval disproportioneel wordt geacht.

Overigens dient de beschrijving 'eerste gedraging' ruimer te worden uitgelegd dan zij doet vermoeden. Een gedraging wordt als eerste gedraging aangemerkt indien zij echt voor het eerst is vertoond, maar ook indien er al eerder een dergelijke gedraging is vertoond, maar deze langer dan een jaar (12 maanden) geleden vertoond is. Is sprake van een volgende verwijtbare gedraging die een verlaging of een waarschuwing heeft opgeleverd volgens de verordening binnen een jaar, dan is sprake van recidive en is b. of c. van artikel 7 van de verordening van toepassing.   b. regelt de duur van de verlaging bij volharding van ongewenst, verwijtbaar gedrag. Van volharding is sprake bij een tweede gedraging van gelijke of hogere categorie, binnen een jaar (12 maanden) na de eerste gedraging. Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging is vertoond.    Blijft een belanghebbende voor een derde maal (of nog vaker) volharden in het ongewenste en verwijtbare gedrag, dan kan dit een verdere verlaging tot drie maanden opleveren. Ook hiervoor geldt dat de gedragingen binnen een jaar (12 maanden) moeten zijn opgetreden.   Artikel 8

De werking van dit artikel brengt met zich mee dat de herziening met terugwerkende kracht is toegestaan indien de belanghebbende wist of had moeten weten dat zijn gedrag verwijtbaar was. Indien de verlening van bijstand is beëindigd kan een afstemming in de toekomst plaatsvinden. Hiermee wordt bedoeld, als belanghebbende weer terugkeert in de bijstand, de afstemming alsnog kan plaatsvinden. Dit geldt niet voor gedrag m.b.t. de inburgeringsverplichtingen.

Als een aanvraag voor bijstandsverlening niet tot stand is gekomen of is afgewezen als gevolg van het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 17 WWB (bijvoorbeeld niet meewerken aan een huisbezoek) en de belanghebbende doet wederom een beroep op bijstand, vindt afstemming plaats. De termijn die gehanteerd wordt, is op een half jaar gesteld.   Artikel 9

Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging moeten burgemeester en wethouders vanzelfsprekend rekening houden met de individuele situatie van de belanghebbende, maar daarnaast ook met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Zo kan een gedraging naar zijn zwaarte aanleiding zijn voor een bepaald verlagings-percentage, maar als de belanghebbende blijk heeft gegeven van verder verwijtbaar gedrag af te zien zou het onevenredig hard kunnen zijn om het volle percentage toe te passen.

Ook hebben de categorieën een zekere “bandbreedte”; niet elke gedraging binnen dezelfde categorie is even ernstig of heeft even grote gevolgen. Ook dit aspect zal dus in de belangenafweging moeten worden betrokken.

Zo zal er in het bijzonder bij misdraging sprake zijn van een breed scala aan feitelijke gedragingen, van relatief “onschuldig” (schreeuwen of schelden) tot zeer ernstige (fysiek geweld). Ook kan een rol spelen of een dergelijke gedraging zich voor de eerste maal voordoet of dat in het verleden al eerder van verwijtbaar gedrag sprake is geweest

Het eerste lid bepaalt dat van de in beginsel van genoemde percentages en periodes kan worden afgeweken. Hier kan in uitzonderingssituaties behoefte aan zijn vanwege de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om in een afzonderlijk besluit nadere regels op te stellen betreffende de mate van afstemming bij misdragingen tegenover een medewerker belast met de uitvoering van de wet. Daarvan is thans nog geen gebruik gemaakt.   Artikel 10

Dit artikel heeft  betrekking op artikel 7 van deze verordening.   Artikel 18, derde lid, WWB schrijft voor dat burgemeester en wethouders een verlaging moeten heroverwegen binnen uiterlijk drie maanden. Deze heroverweging kan achterwege blijven als de verlaging voor een periode tot en met drie maanden is opgelegd. De heroverweging kan, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging, schriftelijk plaatsvinden. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen van de sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat de belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen zal het noodzakelijk zijn om belanghebbende op te roepen.

Als de belanghebbende gevraagde gegevens niet overlegt of geen gehoor geeft aan oproepen, dan vindt heroverweging plaats op basis van de dan bekende gegevens. Dit zal veelal tot voortzetting van de verlaging leiden.

Het resultaat van de heroverweging kan tweeledig zijn. De belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging was opgelegd. In dat geval kan de verlaging worden herzien met ingang van het moment van de heroverweging. Dat houdt in dat de verlaging niet met terugwerkende kracht wordt aangepast. De uitkering wordt dan niet verder verlaagd als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden.

Het andere geval is dat de verwijtbare gedraging bij de heroverweging nog altijd wordt vertoond, zodat er opnieuw een verlaging kan worden opgelegd.

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharding het percentage van de verlaging te verdubbelen en/of te verlengen. Men moet hierbij bijvoorbeeld denken aan de weigering om mee te werken aan een traject. Als hiervoor een verlaging is opgelegd en de belanghebbende blijft medewerking weigeren dan kan bij de voortzetting het percentage worden verdubbeld en/of de duur worden verlengd.   Artikel 11

Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. De feitelijke gedragingen worden vastgelegd en omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt ook dus mee bij eventuele recidive. Alleen bij eerste verwijtbare gedraging van categorie 1 kan met een waarschuwing worden volstaan, mits er in het voorafgaande jaar geen sprake is geweest van enig ander verwijtbaar gedrag en de gedraging niet tot gevolg heeft gehad dat te veel of ten onrechte bijstand is betaald.

Deze bepaling ziet toe op de situatie dat alles in aanmerking genomen de verwijtbare gedraging zou moeten resulteren in een verlaging van de bijstand, maar dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waarbij tenuitvoerlegging van de verlaging tot onevenredige hardheid zou leiden. De omstandigheden mogen niet het gevolg zijn van een verwijtbare gedraging. Afzien van de uitvoering van een verlaging kan te allen tijde plaatsvinden, ook als er sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag. Het is uitdrukkelijk met dit artikel niet de bedoeling dat categorievorming optreedt, maar dat een individuele beoordeling plaatsvindt.