Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening jeugdhulp Medemblik 2015

Geldend van 08-01-2015 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening jeugdhulp Medemblik 2015

De raad van de gemeente Medemblik;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

gezien het advies van de commissie samenleving];

o verwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan ;

o verwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk ;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp Medemblik 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • gesprek: het gesprek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening;

  • individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet,zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • jeugdige: als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • ouder(s): als bedoeld in artikel 1.1 van de jeugdwet;

  • wet: Jeugdwet;

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      algemeen- en schoolmaatschappelijk werk

    • b.

      (ambulante) gezinscoach

    • c.

      Jongerenwerk

    • d.

      opvoed- en opgroei ondersteuning

    • e.

      wijkconsulent

    • f.

      voorlichting, cursussen en trainingen

    • g.

      ambulante vrij toegankelijke hulpverlening (maatwerktrajecten zoals video home training en voorzorg).

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Pleegzorg

    • b.

      JeugdzorgPlus

    • c.

      Crisishulp en –opvang

    • d.

      Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

    • e.

      Residentiele Hulp

    • f.

      Ernstige Enkelvoudige Dyslexie zorg

    • g.

      Licht Verstandelijke Gehandicapten drie milieuvoorziening

    • h.

      Specialistische Ambulante Jeugdhulp

    • i.

      Generalistische Basis Geestelijke Gezondheidszorg

    • j.

      Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg Jeugd

    • k.

      Persoonlijke begeleiding, verzorging en kort verblijf

    • l.

      En andere hier niet genoemde landelijk beschikbare jeugdhulp

  • 3. Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. De huisarts, medisch specialist en jeugdarts hebben expliciet verwijsrecht naar een jeugdhulpaanbieder. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Zowel de huisarts, medisch specialist en jeugdarts als de jeugdhulpaanbieder stellen het college bij voorkeur in kennis van hun verwijzing dan wel inzet / start van de jeugdhulp / individuele voorziening.

  • 3. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 9.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1. Jeugdige en ouder(s) met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toekenning van een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

  • 2. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdige en ouder(s) die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden. Ook de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of andere betrokken instanties kunnen rechtstreeks verwijzen naar een overige voorziening.

Artikel 5. Vooronderzoek, registratie en gespreksvoorbereiding

  • 1. Het college registreert schriftelijk de ontvangst van een hulpvraag of een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid.

  • 2. Het college verzamelt in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) alle voor het gesprek over de hulpvraag noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

    Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Zo spoedig mogelijk nadat de gegevens zijn verzameld, maakt het college een afspraak voor een gesprek.

  • 4. Indien de gegevens van de jeugdige en zijn situatie reeds voldoende bekend zijn, kan het college afzien van de in lid 2 bedoelde verzameling van gegevens.

  • 5. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) afzien van een gesprek en volstaan met een onderzoeksverslag dat voor akkoord aan de jeugdige of zijn ouder(s) wordt voorgelegd en overeenkomstig artikel 8, vierde lid, wordt behandeld. Bij een niet voor akkoord getekend onderzoeksverslag is artikel 8, vijfde lid, van toepassing.

Artikel 6. Gesprek

  • 1. Voor zover noodzakelijk onderzoekt het college zo spoedig mogelijk na de gespreksvoorbereiding in een gesprek met deskundigen en de jeugdige of zijn ouder(s):

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de wijze waarop een individuele voorziening verstrekt wordt;

    • g.

      de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige of zijn ouder(s) conform artikel 8.1.6 van de wet in voor hen begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en indien van toepassing doorgeven aan derden.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt waarin het oordeel van het college over de wenselijkheid van een individuele of overige voorziening wordt vastgelegd.

  • 2. Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt ter zake een gezinsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouder(s), een schriftelijke weergave van het gesprek en, in voorkomend geval, het gezinsplan.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouder(s) worden aan het verslag en/of gezinsplan toegevoegd.

Artikel 8. Individuele voorziening

  • 1. Jeugdige en ouder(s) kunnen mondeling en/of schriftelijk een ondersteuningsvraag indienen om een individuele voorziening bij het college.

  • 2. Indien een ondersteuningsvraag mondeling wordt gedaan, wordt deze schriftelijk bevestigd.

  • 3. Een schriftelijke ondersteuningsvraag kan worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4. Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek of gezinsplan wordt door het college als een ondersteuningsvraag voor een individuele voorziening beschouwd, tenzij de jeugdige of zijn ouder(s) hebben aangegeven geen ondersteuningsvraag te wensen.

  • 5. Een niet voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek of gezinsplan wordt door het college als een aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd, tenzij de jeugdige of zijn ouder(s) hebben aangegeven geen aanvraag te wensen.

Artikel 9. Inhoud beschikking

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening worden, naast de wettelijke vereisten, tevens in de beschikking de met jeugdige of zijn ouder(s) gemaakte afspraken vastgelegd. De inhoud van de beschikking dient te voldoen aan hetgeen bepaald is in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 10. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1. van de wet.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze en onder welke voorwaarden de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet meer voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college stelt indien nodig bij nadere regeling de aanvullende kwaliteitsregels voor aanbieders van jeugdhulp vast.

Artikel 13. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdige, ouder(s) en pleegouder(s) een beroep kunnen doen op eenonafhankelijke vertrouwenspersoon, die landelijk is aangesteld via het AKJ (Advies- en Klachten Bureau Jeugd).

  • 2. Het college wijst jeugdige en ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 14. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdige of ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 15. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van de voorgaande leden.

Artikel 16. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens per jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 17. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder (s) afwijken van de bepalingen van deze verordening , als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Medemblik 2015

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 december 2014,
De griffier, De voorzitter,