Regeling vervallen per 11-04-2017

Overig besluit van algemene strekking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik houdende regels betreffende de maatschappelijke ondersteuning Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2016

Geldend van 04-08-2016 t/m 10-04-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik;

gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2015; 

besluit vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2016

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • b.

      Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2015;

    • c.

      Instelling: het organisatorisch verband dat strekt tot verlening van zorg;

    • d.

      Professionele zorgverlener: een zorgverlener die gekwalificeerd is om specifieke zorg te verlenen;

    • e.

      Pgb: persoonsgebonden budget;

    • f.

      Hulp bij het huishouden categorie 1 (HH1): Huishoudelijke verzorging in de vorm van het overnemen van de huishoudelijke activiteiten;

    • g.

      Hulp bij het huishouden categorie 2 (HH2): Huishoudelijke verzorging in de vorm van ondersteuning in de huishoudelijke activiteiten eventueel in combinatie met hulp bij het huishouden categorie 1;

    • h.

      Gekwalificeerde Zzp-er: een persoon met minimaal het niveau van een verzorgende niveau 1 (Thuishulp A) en een passende opleiding van minimaal één jaar:

      • i.

        zonder gezagsverhouding met degene voor wie het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt verstrekt;

      • ii.

        die zich aan de buitenwereld als ondernemer presenteert;

      • iii.

        die bedrijfsmatig op lange termijn een positief financieel resultaat behaalt; en

      • iv.

        die in het bezit is van een “Verklaring Arbeidsrelatie Winst uit Onderneming”, afgegeven door de Belastingdienst.

    • i.

      Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

    • j.

      Personen of rechtspersonen die als vertegenwoordiger kunnen optreden van de cliënt zijn de curator, de mentor of de gevolmachtigde van de cliënt, dan wel, indien zodanige persoon of rechtspersoon ontbreekt, diens echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, diens ouder, kind, broer of zus, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 2. Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Procedureregels maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kostenloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kostenloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college neemt binnen vijf werkdagen na melding van de hulpvraag als bedoeld in artikel 2 van dit besluit, contact op met de cliënt om een afspraak te maken voor een gesprek en verzamelt alle voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2. De cliënt verschaft het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van de hulpvraag;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen 6 weken na de melding verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij eventueel niet akkoord is.

  • 5. De cliënt kan op het verslag aangeven dat hij een aanvraag indient.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt, zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Hoofdstuk 3. Pgb

Artikel 8. Hoogte pgb algemeen

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura; en

    • c.

      wordt mede bepaald door de wijze waarop de cliënt de ondersteuning wil betrekken bij derden.

  • 2. Er wordt geen pgb verstrekt voor de kosten van tussenpersonen en/of belangenbehartigers.

Artikel 9. Pgb voor een voorziening

  • 1. De hoogte van een pgb voor een voorziening wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.

  • 2. Het pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor de termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.

  • 3. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.

  • 4. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting. Bij de bepaling moet tevens rekening gehouden worden met de kosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 10. Pgb voor hulp bij het huishouden

  • 1. Het bedrag van het pgb voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld op basis van het aantal geïndiceerde uren, de geïndiceerde categorie hulp bij het huishouden en het aantal daadwerkelijk ingekochte uren.

  • 2. De hoogte van het pgb voor hulp bij het huishouden bedraagt voor categorie HH1 maximaal:

    • a.

      Voor hulp bij het huishouden door een persoon vanuit het sociaal netwerk € 15,- per uur;

    • b.

      Voor hulp bij het huishouden door een gekwalificeerde ZZP’er of freelancer 75% van het vastgestelde tarief HH1 zorg in natura ;

    • c.

      Voor hulp bij het huishouden door een persoon in dienst van een zorginstelling 100% van het vastgestelde tarief HH1 zorg in natura.

  • 3. De hoogte van het pgb voor hulp bij het huishouden bedraagt voor categorie HH2 maximaal:

    • a.

      Voor hulp bij het huishouden door een persoon vanuit sociaal netwerk € 15,- per uur;

    • b.

      Voor hulp bij het huishouden door een gekwalificeerde ZZP’er of freelancer niet werkzaam voor een instelling 75% van het vastgestelde tarief HH2 zorg in natura;

    • c.

      Voor hulp bij het huishouden door een persoon in dienst van een zorginstelling 100% van het vastgesteld tarief HH2 zorg in natura.

  • 4. De bedragen zoals hier genoemd zijn gebaseerd op de contractprijs met de aanbieders voor hulp bij het huishouden en worden geïndexeerd met hetzelfde percentage als de contractprijzen voor hulp bij het huishouden. De nieuwe tarieven worden alleen toegepast op her-indicaties en op nieuwe aanvragen.

  • 5. Het college onderzoekt of de aanvrager met het toe te kennen pgb redelijkerwijs in staat is de geïndiceerde hulp bij het huishouden in te kopen.

Artikel 11. Pgb voor begeleiding en kortdurend verblijf

  • 1. De hoogte van een PGB:

    • a.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een individuele voorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura; en wordt mede bepaald door de wijze waarop de cliënt de ondersteuning wil betrekken bij derden;

    • c.

      er wordt geen PGB verstrekt voor de kosten van tussenpersonen en/of belangenbehartigers.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van het PGB wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande categorieën:

    • a.

      Het uurtarief voor geboden zorg vanuit het sociaal netwerk bedraagt maximaal € 20,-;

    • b.

      het tarief voor geboden zorg vanuit een ZZP’er en freelancer bedraagt maximaal 75% van het regionaal vastgestelde tarief zorg in natura;

    • c.

      het tarief voor geboden zorg vanuit een zorgverlener in dienst van een instelling is maximaal 100% van het regionaal vastgestelde tarief zorg in natura.

  • 3. Het PGB voor begeleiding groep en kortdurend verblijf zijn inclusief de kosten van vervoer van en naar de locatie. Indien aanvrager permanent afhankelijk is van een rolstoel wordt het PGB verhoogd met maximaal € 18,82 per retour.

  • 4. Het college onderzoekt of de aanvrager met het toe te kennen PGB redelijkerwijs in staat is de geïndiceerde begeleiding of kortdurend verblijf in te kopen.

  • 5. Nieuwe tarieven worden alleen toegepast op her-indicaties en op nieuwe aanvragen.

Artikel 12. Kwaliteitseisen

  • 1. Bij een PGB voor zorg vanuit het sociaal netwerk gelden de volgende kwaliteitseisen:

    • a.

      De zorg dient strikt beperkt te blijven tot die situaties waarin het gebruikelijke zorg overstijgt en dit aantoonbaar effectiever is dan zorg in natura;

    • b.

      er wordt geen PGB verstrekt aan iemand vanuit het sociaal netwerk om dagbesteding bij in te kopen;

    • c.

      cliënt dient zijn keuze voor een pgb onafhankelijk van de hulpverlener te maken;

    • d.

      de geschiktheid, kwaliteit en de draagkracht van de mantelzorger dient voldoende geborgd te zijn.

  • 2. Bij een PGB voor zorg geboden vanuit een ZZP’er en Freelancer gelden de volgende kwaliteitseisen:

    • e.

      VOG verklaring van de professionals;

    • f.

      een zorgaanbieder dient ter alle tijden te handelen conform alle geldende wet en regelgeving (de Wmo, dit Besluit en gemeentelijk beleid);

    • g.

      hulpverleners zijn verplicht te melden in de verwijsindex (VIR) en hanteren de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling;

    • h.

      hulpverleners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst, bijvoorbeeld van uit het flexibele aanbod dan wel specialistische hulp.

  • 3. Bij een PGB voor zorg geboden door een zorgverlener in dienst van een instelling gelden de volgende kwaliteitseisen:

    • a.

      VOG verklaring van de professionals;

    • b.

      een hulpverlener dient altijd te handelen conform alle geldende wet en regelgeving(de Wmo, dit Besluit en gemeentelijk beleid);

    • c.

      hulpverleners zijn verplicht te melden in de verwijsindex (VIR) en hanteren de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling;

    • d.

      hulpverleners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst, bijvoorbeeld van uit het flexibele aanbod dan wel specialistische hulp.

Hoofdstuk 4. Tegemoetkomingen

Artikel 13. Algemene tegemoetkoming

  • 1. Aan een persoon met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum wordt een tegemoetkoming verstrekt voor aannemelijke meerkosten vanuit de bijzondere bijstand.

  • 2. De tegemoetkoming wordt één keer per kalenderjaar op aanvraag toegekend.

  • 3. De aanvrager moet in het kalenderjaar van aanvraag aan minstens één van de volgende voorwaarde voldoen:

    • -

      een bijdrage betalen voor een maatwerkvoorziening of pgb in het kader van de wet;

    • -

      een bijdrage betalen in het kader van de Wlz; of

    • -

      in het betreffende kalenderjaar én in het voorafgaande kalenderjaar het volledig eigen risico van de zorgverzekering hebben betaald.

  • 4. Een persoon die niet voldoet aan de inkomenseis zoals genoemd in het eerste lid, komt voor een tegemoetkoming in aanmerking indien hij in het betreffende kalenderjaar door de hoge zorgkosten beneden de inkomensgrens van 120% zakt.

  • 5. Personen die in het betreffende kalenderjaar aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten van het UWV, komen niet in aanmerking voor de in dit artikel genoemde tegemoetkoming.

  • 6. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 250,00.

  • 7. Gehuwden of samenwonenden kunnen beiden in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming.

Artikel 14. Financiële tegemoetkomingen

  • 1. Het bedrag van de tegemoetkoming voor gebruik van een (rolstoel)taxi wordt op declaratiebasis verstrekt. Het te vergoeden bedrag is gebaseerd op een verplaatsing van maximaal 2.000 verreden kilometers op jaarbasis verminderd met een algemeen gebruikelijk deel van € 0,08 per kilometer en vermeerderd met het van toepassing zijnde reguliere voorrijdtarief per rit.

  • 2. Het bedrag van een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de aanpassing en de laagste kostprijs voor een vergelijkbare aanpassing in natura.

  • 3. Het bedrag van de tegemoetkoming voor de verhuiskosten bedraagt bij verhuizing:

    • a.

      naar een 2 kamer woning: maximaal € 1.704,- (2016);

    • b.

      naar een 3 kamer woning: maximaal € 2.114,- (2016);

    • c.

      naar een woning met meer dan 3 kamers: maximaal € 2.523,- (2016);

    • d.

      indien men afziet van verhuizing naar een andere meer geschikte woning en zelf in de kosten wil voorzien wordt een forfaitaire tegemoetkoming toegekend van maximaal € 2.523,- (2016) mits de voorziening adequaat is.

  • 4. Voor het bezoekbaar maken van een woning geldt een maximale financiële tegemoetkoming van € 6.277,- (2016). De tegemoetkoming in de kosten is alleen mogelijk voor het aanpassen van de toegang tot de woonruimte, de toegang tot de woonkamer en de toegang en het gebruik van de toiletruimte.

  • 5. Voor een sportrolstoel wordt een forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt van maximaal € 2.750,- (2015) . Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar.

  • 6. Wanneer wordt geconstateerd dat een sportrolstoel na drie jaar nog niet aan vervanging toe is, kan alleen een aanvraag worden ingediend voor een eenmalige vergoeding voor onderhoud en/of reparatie ten hoogte van maximaal € 1.000,-.

  • 7. De in dit artikel genoemde bedragen worden met uitzondering van het eerste lid, jaarlijks ingaande 1 januari 2017, geïndexeerd met het prijsindexcijfer voor consumenten.

Hoofdstuk 5. Eigen bijdrage

Artikel 15. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1. Voor de berekening van de eigen bijdrage gelden de bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages zoals die zijn genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2016.

  • 2. In die gevallen waarin het opleggen van een eigen bijdrage er toe bijdraagt dat de cliënt deze zorg mijdt, kan het college in uitzonderlijke gevallen besluiten af te zien van het opleggen van een eigen bijdrage.

Hoofdstuk 6. Overig

Artikel 16. Terugbetaling van meerwaarde

  • 1. De eigenaar-bewoner die een woonvoorziening heeft ontvangen bestaande uit een aanbouw die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. De meerwaarde van de woning dient volgens onderstaand afschrijvingsschema te worden terugbetaald:

    • 1.

      voor het eerste jaar: 100% van de meerwaarde;

    • 2.

      voor het tweede jaar: 80% van de meerwaarde;

    • 3.

      voor het derde jaar: 60% van de meerwaarde;

    • 4.

      voor het vierde jaar: 40% van de meerwaarde;

    • 5.

      voor het vijfde jaar: 20%van de meerwaarde.

    In alle gevallen verminderd met het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gebleven.

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Het college stelt de volgende kwaliteitseisen vast:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. De zorgaanbieder meldt binnen 24 uur een calamiteit of geweldsincident bij de toezichthoudend ambtenaar.

  • 2. De volgende informatie moet in ieder geval worden geleverd:

    • a.

      NAW gegevens van de cliënt;

    • b.

      betrokken zorgverleners;

    • c.

      beschrijving van de feiten.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar en de zorgaanbieder stemmen de informatievoorziening, zowel intern als extern, met elkaar af.

  • 4. De toezichthoudende ambtenaar start binnen 24 uur na melding een gemeentelijk onderzoek waarin de volgende informatie in kaart wordt gebracht:

    • a.

      wie bij de zorgaanbieder de calamiteit onderzoekt;

    • b.

      de wijze waarop dit onderzoek wordt verricht;

    • c.

      de analyse van basisoorzaken;

    • d.

      de conclusie die naar aanleiding van dit onderzoek wordt getrokken;

    • e.

      welke actie de zorgaanbieder onderneemt naar aanleiding van de conclusie zoals in d genoemd;

    • f.

      de beschrijving van de nazorg.

  • 5. De toezichthoudend ambtenaar en de zorgaanbieder houden gedurende het onderzoek elkaar op de hoogte van de voortgang van de afhandeling van de calamiteit.

  • 6. De toezichthoudend ambtenaar verstrekt een rapport over de calamiteit of geweldsincident aan het college. In het rapport geeft de toezichthoudend ambtenaar advies aan het college over de te nemen vervolgstappen.

  • 7. Tussen het college en zorgaanbieder worden afspraken vastgelegd over de nazorg aan betrokken personen.

  • 8. Na publicatie van het onderzoek organiseert het college een evaluatiebijeenkomst met de betrokken organisaties en instanties, met aandacht voor de communicatie, de tijdigheid, de informatiedeling en de kwaliteit van de bestaande afspraken.

Artikel 19. Klachtenregeling

Voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen wordt aansluiting gezocht bij hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 20. Waardering mantelzorgers

Het college bepaalt jaarlijks welke blijk van waardering de mantelzorgers van cliënten in de gemeente ontvangen.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Voor het betrekken van ingezetenen bij het beleid wordt aansluiting gezocht bij de Verordening Adviesraad Sociaal domein gemeente Medemblik vastgesteld op 2 juli 2015.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op de dag nadat het bekend is gemaakt en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

  • 2. Het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2015 wordt met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Medemblik in de vergadering van 10 mei 2016
De secretaris De burgemeester
W. Slob F.R. Streng

Bijlage 1: Tarieven inkoop zorg in natura 2016

Tarieven

Wmo 2016

 

Psychogeriatrie

Verstandelijk Gehandicapten/

Lichamelijke Gehandicapten

Geestelijke

GezondheidsZorg

 

Begeleiding

Groep

(dd)H531 € 29,18

(dd)H811/H812/H831/H832 € 34,05

(pu)F125 € 8,86

 

Begeleiding

Groep

plustarief

(dd)H533,H801,H802

€ 53,65

(dd)H813/H833 € 60,40

n.v.t.

 

Begeleiding

Groep

somatiek

n.v.t.

(dd) H800 € 53,65

n.v.t

Begeleiding

Individueel

(pu)H150,H300 € 44,42

(pu)H150,H300 € 44,42

(pu)H150,H300 € 44,42

Begeleiding

Individueel

plustarief

n.v.t.

(pu)H152* € 73,55

(pu)H153 € 73,55

Kortdurend

Verblijf

(pd)Z996 € 29,18

(pd)Z993 € 23,15

(pd)Z992 € 19,62

 

Vervoer

(retour) € 18,82

(retour) € 18,82

(retour) € 18,82

pu= per uur, dd= dagdeel, pd= per dag

*Niet aangeboren hersenletsel

Overige tarieven Wmo 2016  

Hulp bij het Huishouden 1

€ 21,75 (pu)

Hulp bij het Huishouden 2

€ 26,- (pu)

     

 

Praktische Individuele ondersteuning

(combi HH en begeleiding)

€ 32,60 (pu)

Tarieven voor cliënten met een zintuiglijke beperking (landelijke afspraken)

 

Ondersteuning vroegdoven

 

Kentalis

Product

Productcode

2015

2016

2017

Toeleiding

02011

€ 65

€ 65

€ 65

Verlengde toeleiding

02012

€ 80

€ 80

€ 80

Consultatie

02013

€ 80

€ 80

€ 80

Beantwoording korte begeleidingsvragen

02014

€ 80

€ 80

€ 80

Gespecialiseerde begeleiding ZG

02015

€ 80

€ 80

€ 80

Revaliderende begeleiding ZG

02016

€ 80

€ 80

€ 80

 

Ondersteuning vroegdoven

 

GGMD

Product

Productcode

2015

2016

2017

Toeleiding

02011

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Verlengde toeleiding

02012

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Consultatie

02013

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Beantwoording korte begeleidingsvragen

02014

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Gespecialiseerde begeleiding ZG

02015

€ 89,09

€ 89,09

€ 89,09

Revaliderende begeleiding ZG

02016

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

 

Ondersteuning vroegdoven

 

Noorderbrug

Product

Productcode

2015

2016

2017

Toeleiding

02011

€ 74,70

€ 72,21

€ 68,89

Verlengde toeleiding

02012

€ 74,70

€ 72,21

€ 68,89

Consultatie

02013

€ 74,70

€ 72,21

€ 68,89

Beantwoording korte begeleidingsvragen

02014

€ 74,70

€ 72,21

€ 68,89

Gespecialiseerde begeleiding ZG

02015

€ 74,70

€ 72,21

€ 68,89

Revaliderende begeleiding ZG

02016

€ 74,70

€ 72,21

€ 68,89

Dagactiviteit zintuiglijke gehandicapten

07004

€ 42,19

€ 40,79

€ 40,00

 

Ondersteuning vroegdoven

 

Gelderhorst

Product

Productcode

2015

2016

2017

Dagactiviteit zintuiglijke gehandicapten

07004

€ 40,83

€ 40,00

€ 40,00

 

Ondersteuning Doofblinden

Ondersteuning Doofblinden

 

Kentalis

Product

Productcode

2015

2016

2017

Toeleiding

02011

€ 65

€ 65

€ 65

Verlengde toeleiding

02012

€ 70

€ 70

€ 70

Consultatie doofblindheid

02013

€ 70

€ 70

€ 70

Beantwoording korte begeleidingsvragen

02014

€ 70

€ 70

€ 70

Gespecialiseerde begeleiding Doofblinden

02015

€ 70

€ 70

€ 70

Begeleidersvoorziening Doofblinden

02017

€ 40

€ 40

€ 40

 

Ondersteuning Doofblinden

 

GGMD

Product

Productcode

2015

2016

2017

Toeleiding

02011

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Verlengde toeleiding

02012

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Consultatie doofblindheid

02013

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Beantwoording korte begeleidingsvragen

02014

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

Gespecialiseerde begeleiding Doofblinden

02015

€ 89,09

€ 89,09

€ 89,09

Revaliderende begeleiding ZG

02016

€ 98,25

€ 98,25

€ 98,25

 

Ondersteuning Doofblinden

 

Kalorama

Product

Productcode

2015

2016

2017

Toeleiding

02011

€ 92,89

€ 89,79

€ 85,66

Verlengde toeleiding

02012

€ 92,89

€ 89,79

€ 85,66

Consultatie doofblindheid

02013

€ 92,89

€ 89,79

€ 85,66

Beantwoording korte begeleidingsvragen

02014

€ 92,89

€ 89,79

€ 85,66

Gespecialiseerde begeleiding Doofblinden

02015

€ 92,89

€ 89,79

€ 85,66

Begeleidersvoorziening Doofblinden

02017

€ 42,53

€ 41,11

€ 39,22

Dagactiviteit zintuiglijke gehandicapten

07004

€ 55,49

€ 53,64

€ 51,18

 

Ondersteuning visueel

Ondersteuning visueel

 

Bartimeus

Product

Productcode

2015

2016

2017

Gespecialiseerde begeleiding

02015

€ 103,75

€ 100,29

€ 95,68

 

Ondersteuning visueel

 

Robert Coppes Stichting

Product

Productcode

2015

2016

2017

Gespecialiseerde begeleiding

02015

€ 95,23

€ 92,06

€ 87,82

 

Ondersteuning visueel

 

Visio

Product

Productcode

2015

2016

2017

Gespecialiseerde begeleiding

02015

€ 104,42

€ 100,94

€ 96,30

 

Afbakening declarabele uren

  • Alle directe contacttijd (face to face-tijd) is declarabel.

  • Dossieronderzoek, overleg en opstellen van rapportages en plannen met als doel te komen tot een (bijgesteld) ondersteuningsplan in de prestaties toeleiding en verlengde toeleiding is declarabel

  • Bij vroegdoven en doofblinden is ook de tijd, die namens de cliënt buiten zijn/haar aanwezigheid besteed wordt aan contact met noodzakelijke derden declarabel.

  • Reistijd is in het tarief opgenomen en dus niet declarabel. Reiskosten zijn in het tarief opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Melding hulpvraag

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de tmijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende melding te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is in overeenstemming met artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

In het eerste lid is in overeenstemming met artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van kostenloze cliëntondersteuning.

Het tweede lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch hier opgenomen vanwege het belang om een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering evenals kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen.

Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen in overeenstemming met artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is in overeenstemming met artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.

Artikel 5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn in overeenstemming met de opsomming in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van de hulpvraag’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is in overeenstemming met artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is in overeenstemming met artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

Het eerste lid borgt dat altijd een verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit verslag ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal er nog enige tijd overheen gaan. Vooral omdat het verslag tevens een weergave is van het onderzoek. De uiterlijke termijn waarop het verslag beschikbaar wordt gesteld aan de cliënt, is daarom 6 weken na de melding.

In het derde tot en met vijfde lid wordt ingegaan op de ondertekening van de cliënt en de mogelijkheid dat het verslag als aanvraag dient.

Artikel 7. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven over de aanvraag. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger artikel 1 van dit besluit) een aanvraag kan indienen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 8. Hoogte pgb algemeen

In het eerste lid wordt genoemd dat het college de aanvrager in staat stelt de aan het pgb verbonden taken (o.a. het sluiten van overeenkomsten en het aansturen en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen) op een verantwoorde wijze uit te voeren. Gewaarborgd zijn dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van goede kwaliteit zijn. Doordat de budgethouder zelf regie krijgt over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert, krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen.

De gemeente verstrekt een pgb tot het bedrag van zorg in natura.

In het tweede lid worden de kosten van tussenpersonen en/of belangenbehartigers uitgesloten van het pgb.

Artikel 9. Pgb voor een zaak

In het derde lid van dit artikel wordt vastgelegd dat bij aanschaf van een tweedehandsvoorziening de pgb daar op wordt gebaseerd. Logischerwijs is de afschrijvingstermijn in dat geval ook lager.

Artikel 10. Pgb voor hulp bij het huishouden

Dit artikel gaat over de Pgb’s die ten behoeve van hulp bij het huishouden worden verstrekt.

Artikel 11. Pgb voor begeleiding en kortdurend verblijf

De gemeente kan in de verordening ook bepalen in welke situaties en onder welke voorwaarden de persoon aan wie de gemeente een pgb verstrekt, de mogelijkheid heeft om voor zijn maatschappelijke ondersteuning personen in te schakelen uit zijn sociale netwerk. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie hij regelmatig contacten onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren, (mede)leden van een vereniging etc. Hiermee krijgt de gemeente de ruimte om te bepalen onder welke voorwaarden zij het mogelijk wil maken dat een pgb wordt ingezet om mensen uit het sociale netwerk van de betrokkene financieel voor hun diensten te belonen. In het eerste lid is opgenomen dat als diensten worden ingekocht bij iemand uit het sociaal netwerk of iemand die niet als professioneel kan worden aangemerkt, voor de hoogte van het pgb wordt aangesloten bij het tarief in de Wet langdurige zorg. Dit tarief is € 20 per uur.

In de wet is opgenomen dat het college een pgb kan weigeren als de kosten hoger zijn dan de zorg in natura. In het tweede lid is bepaald dat het pgb niet meer kan bedragen dan de kostprijs van een maatwerkvoorziening.

Het pgb wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. In het derde en vierde lid zijn daarover een tweetal bepalingen opgenomen. Het derde lid verwijst naar het pgb in voorgaande jaren. De Algemene wet bijzondere ziektekosten heeft voor het vaststellen van het pgb voor individuele begeleiding, groepsbegeleiding zonder vervoer en groepsbegeleiding met vervoer één vast tarief per uur vastgesteld. Dit tarief verschilt van de tarieven waarmee de gemeente zorg in natura inkoopt. In het derde lid is daarom opgenomen dat bij de vaststelling van het pgb rekening wordt gehouden met de wijze waarop de cliënt onder de Awbz in staat was de zorg in te kopen.

De gemeente moet vaststellen op welke wijze de hoogte van het pgb in de gemeente wordt vastgesteld. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. In het vierde lid is opgenomen dat bij het vaststellen van de hoogte van het pgb rekening wordt gehouden of de zorg door een professionele zorgverlener wordt geleverd die voor een organisatie werkt of door een professionele zorgverlener die als zelfstandige werkt. Over het algemeen is het zo dat professionele zorg via een organisatie duurder is dan zorg van een zelfstandige. Immers, een organisatie heeft overheadkosten. De cliënt in kwestie is vrij in het kiezen, de hoogte van het pgb wordt hierop afgestemd.

Artikel 12 Kwaliteitseisen

Deze eisen zijn bedoeld om de kwaliteit van de PGB zorg op gelijke hoogte te krijgen als zorg in natura. Een PGB kan geweigerd worden wanneer de kwaliteit van de zorg niet gegarandeerd is. Hiermee voorkomen we dat in onze gemeente zorg wordt aangeboden door zorgaanbieders die niet aan de kwaliteitseis voldoen.

Artikel 13. Tegemoetkoming meerkosten

In de Wmo 2015 is opgenomen dat aan personen met een beperking of psychische problemen een tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de meerkosten die zij in verband hiermee hebben. Deze financiële tegemoetkoming compenseert het wegvallen van een aantal regelingen.

De gemeente kan met het invullen van deze bepaling maatwerk bieden. Dat betekent maatwerk dat past bij de lokale situatie van de gemeente.

In Medemblik zal deze tegemoetkoming vanuit de bijzondere bijstand beschikbaar worden gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat mensen met een laag inkomen, waarvan verwacht mag worden dat zij meerkosten hebben in verband met hun ziekte of handicap, een tegemoetkoming ontvangen. De inkomensgrens sluit aan bij de huidige inkomensgrens voor minima ad. 120%. De criteria zijn:

  • -

    Wmo-voorziening waarvoor een bijdrage wordt betaald of

  • -

    het volledig hebben betaald van het eigen risico.

Mensen die minstens 35% arbeidsongeschikt zijn en recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het UWV jaarlijks een tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten.

 

De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 250, - per jaar. Dit sluit aan bij de bovengenoemde tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten.

    

Artikel 14. Financiële tegemoetkomingen

De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2015 op aanvraag verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep zijn hierop van toepassing.

Er is geen directe relatie tussen de hoogte van de tegemoetkoming meerkosten en de kosten van het geval waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. De tegemoetkoming kan een alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening of pgb. Hiervoor is wel vereist dat de cliënt zelf kiest voor een tegemoetkoming. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening of pgb en die tijdens het onderzoek naar de aanvraag de keuze krijgt om een tegemoetkoming te ontvangen voor de door hem gewenste voorziening. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend maar geeft de cliënt wel het voordeel dat hij zelf een bedrag in handen krijgt waarmee hij meer eigen regie heeft bij de inkoop van de gewenste voorziening. Indien hij het geld niet aanwendt voor dit doel, kan op grond van de subsidietitel van de Awb worden gehandhaafd. Indien hij later wederom een aanvraag zou doen voor maatschappelijke ondersteuning, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden in zijn situatie zijn, kan deze aanvraag worden afgewezen op grond van de Awb onder verwijzing naar de eerdere beschikking ter verstrekking van de tegemoetkoming.

 

Artikel 15. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Medemblik 2015. De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden op grond van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd.

 

Artikel 16. Terugbetaling meerwaarde woningaanpassing

Dit artikel is overgenomen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015. De waardevermeerdering door de woningaanpassing moet deels worden terugbetaald aan de gemeente bij verkoop van de woning.

Voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard zijn over het algemeen kostbaar. Om kapitaalvernietiging te vermijden en te voorkomen dat bij vroegtijdige verkoop de waardestijging ten goede komt aan de woningeigenaar, kan de gemeente bepalen dat een afschrijvingsregeling wordt gehanteerd. Daarbij moet 'afschrijving' niet in de letterlijke zin van het woord worden uitgelegd: de woning wordt na deze termijn uiteraard niet opnieuw aangepast.

De waardestijging wordt als uitgangspunt genomen. In de meeste gevallen zal de waardestijging lager zijn dan de gemaakte kosten. Het is echter ook mogelijk dat als gevolg van een aanbouw van € 15.000 de waarde van de woning stijgt met € 30.000.

 

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

 

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In de verordening is opgenomen dat het college een regeling opstelt over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Deze regeling is opgenomen in dit artikel.

 

Artikel 19. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Naar deze regeling wordt verwezen in dit artikel.

 

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college werkt een vorm uit om invulling te geven aan de mantelzorgwaardering.

 

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het college heeft in een eerdere regeling deze verplichting ingevuld. Naar deze regeling wordt in dit artikel verwezen.