Regeling vervallen per

Maatregelverordening Investeren in Jongeren (WIJ)

Geldend van 10-06-2011 t/m 09-06-2011

Intitulé

Maatregelverordening Wet Investeren in Jongeren (WIJ)

De raad van de gemeente Medemblik; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onder b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (WIJ); B E S L U I T: vast te stellen de navolgende verordening: Maatregelverordening Wet Investeren in Jongeren (WIJ).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ).

b. WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

c. maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

d. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik;

2. In deze verordening wordt onder benadelingsbedrag mede verstaan de kosten van het werkleeraanbod.

3. Alle begrippen in deze verordening die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

1. De belanghebbende die naar het oordeel van het college, dan wel de uit de wet of artikel 30c tweede en derde lid van de wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel worden opgelegd.

2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de verwijtbaarheid de belanghebbende kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

3. De maatregel wordt toegepast op de WIJ-norm.

4. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, krijgt de jongere dat schriftelijk medegedeeld.

Hoofdstuk 2 Termijnen

Artikel 3 Ingangsdatum en tijdvak

1. Bij een toekenning van een inkomensvoorziening wordt de maatregel, indien mogelijk, opgelegd met ingang van de aanvangsdatum van de inkomensvoorziening.

2. Bij een reeds toegekende inkomensvoorziening wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum van het maatregelbesluit. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende inkomensvoorziening. 3. In afwijking van de eerste twee leden kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald.

Artikel 4 Duur van de maatregel

1. De maatregel wordt opgelegd voor de duur van 1 (één) maand wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

2. De maatregel wordt opgelegd voor de duur van 2 (twee) maanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging, vertoond binnen twaalf maanden na de datum van het eerdere besluit tot verlaging van de inkomensvoorziening op grond van een verwijtbare gedraging.

3. De maatregel wordt opgelegd voor de duur van 3 (drie) maanden, wanneer sprake is van een derde of volgende verwijtbare gedraging, vertoond binnen twaalf maanden na de datum van het laatst opgelegde besluit tot verlaging van de inkomensvoorziening op grond van een verwijtbare gedraging.

4. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2, vierde lid.

Artikel 5 Cumulatie van maatregelen

Vertoont een belanghebbende meerdere verwijtbare gedragingen die op grond van deze verordening tot een maatregel leiden, dan is cumulatie van de maatregelen mogelijk. Het college dient daarbij te beoordelen of het totale effect van de verschillende maatregelen niet tot onredelijke zware gevolgen leidt.

Hoofdstuk 3 Hoogte maatregel

Artikel 6 Niet of onvoldoende nakomen van overige verplichtingen

1. De maatregel is 20% (twintig) van de betreffende WIJ-norm bij het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting voortvloeiend uit artikel 45 van de wet of artikel 30c tweede of derde lid van de wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI-wet) dan wel zich jegens college zeer ernstig misdragen.

Hoofdstuk 4 Schending inlichtingenplicht

Artikel 7 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met financiële gevolgen

1. Bij schending van de inlichtingenplicht van artikel 44 van de wet, in de vorm van het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van dat benadelingsbedrag.

2. De maatregel wordt ingeval van het eerste lid als volgt vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 2.000,-: 20% (twintig) van de WIJ-norm;

b. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 50% (vijftig) van de WIJ-norm;

c. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- en meer: 100% (honderd) van de WIJ-norm.

3. Van een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien, indien:

a. vanwege de gedraging strafvervolging is of zal worden ingesteld door het Openbaar Ministerie;

b. het recht tot strafvervolging is vervallen omdat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 8 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder financiële gevolgen

1. Bij schending van de inlichtingenplicht van artikel 44 van de wet, in de vorm van het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, dat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kan een maatregel worden vastgesteld.

2. Van het vaststellen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, indien er binnen een jaar voorafgaand aan de vertoonde gedraging niet eerder een verwijtbare gedraging is vertoond waarvoor een schriftelijke waarschuwing of maatregel is vastgesteld.

3. Wordt er een maatregel als bedoeld in het eerste lid vastgesteld, dan bedraagt deze maatregel 20% van de WIJ-norm.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 9 Zienswijze Jongere

1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 10 Afwijking

1. Het college kan onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, besluiten de maatregel te verzwaren, indien de uitzonderlijkheid van de situatie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 11 Heroverweging

1. Het college heroverweegt de maatregel van een periode van drie maanden of langer, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het maatregelbesluit.

2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de maatregel.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen, wanneer onverkorte toepassing van deze verordening zou leiden tot een klaarblijkelijke hardheid op grond van specifieke individuele situaties, kan het college gemotiveerd beslissen om af te wijken van een of meer bepalingen van deze verordening.

Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011. .

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Maatregelverordening WIJ".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik,

gehouden op 3 januari 2011.   De griffier, De voorzitter,   Bekendgemaakt: 13 januari 2011

Nota-toelichting Toelichting Maatregelverordening WIJ

Algemeen Vanaf 1 oktober 2009 geldt de Wet investeren in jongeren (WIJ). De WIJ beoogt de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Dit wordt bereikt door elke jongere recht op een werkleeraanbod (WLA) te geven. Uitgangspunt van het WLA is dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De WIJ verplicht gemeenten te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een WLA doen. Afgeleide van het WLA is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als:

• het WLA wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is;

• het WLA onvoldoende inkomsten genereert;

• er nog geen WLA kan worden gedaan.

Verschil tussen WIJ en WWB

Is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’. Aanvaardt de jongere het WLA en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening.

Overeenkomsten WIJ en WWB

De inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening. Verder geldt evenals in de WWB binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten waaraan de jongere zich moet houden. En worden deze verplichtingen geschonden, dan wordt de inkomensvoorziening verlaagd overeenkomstig met de mate waarin de jongere wel zijn verplichtingen is nagekomen (= herstelactie) Die verlaging gebeurt conform de regels die in deze verordening zijn vastgelegd (artikel 12 lid 1 onderdeel b WIJ). Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als de omschrijving in de WIJ.

In de verordening wordt het begrip “belanghebbende” gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

In de verordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de WIJ-norm. Lid 2 van dit artikel brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel vereist is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Maatregelen worden toegepast op de WIJ-norm. Dit is de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen of verlagingen en inclusief vakantietoeslag. De uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar die wordt verstrekt als aanvulling voor hun kosten voor levensonderhoud (artikel 12 WWB). Als de maatregel alleen op de lage WIJ-norm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzicht van de groep van 21 jarigen en ouder. Gezien het karakter van de bijzondere bijstand (doeluitkering), is een verlaging van het bedrag van bijzondere bijstand wegens schending van een of meer verplichtingen niet redelijk. Wel moet bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand beoordeeld worden of belanghebbende zijn verplichting in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. Is het gerechtvaardigd een maatregel op te leggen op de bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jongeren van 18 tot 21 jaar moet de verordening afstemming van de WWB worden toegepast. Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. In artikel 41 lid 1 WIJ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel opgelegd worden als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WIJ, bijvoorbeeld het UWV, medewerkers van het Jongerenloket of een re-integratiebedrijf. Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. De gemeente heeft een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.

Artikel 3 Ingangsdatum en tijdvak

Het verlagen van de inkomensvoorziening die in de nabije toekomst wordt verstrekt is de gemakkelijkste methode. Er hoeft in dat geval geen herziening van het recht en terugvordering van de teveel betaalde inkomensvoorziening plaats te vinden. Om die reden is vastgelegd dat een maatregel in principe wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.

Uitzonderingen hierop zijn ingeval bij toekenning van de inkomensvoorziening een maatregel wordt opgelegd of wanneer de inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan belanghebbende is uitbetaald. In het laatste geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Is de inkomensvoorziening beëindigd, een aanvraag niet tot stand gekomen of afgewezen als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen op grond van artikel 44 WIJ en belanghebbende doet wederom een beroep op de WIJ vindt bij een nieuwe aanvraag alsnog een maatregelbeoordeling plaats. De termijn die gehanteerd wordt is op zes maanden gesteld. Artikel 4 Duur van de maatregel

Als binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging komt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking in een langere duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel/waarschuwing, ook als de maatregel op nihil is gesteld. Voor het bepalen van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit, waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Artikel 5 Cumulatie van maatregelen

Het cumulatieve effect van de opgelegde maatregelen kan tot een te zware belasting voor belanghebbende leiden. Dit kan aanleiding zijn om de maatregel over meerdere maanden op te leggen of te matigen. Artikel 6 Niet of onvoldoende nakomen van overige verplichtingen

De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Artikel 45 WIJ betreft verplichtingen tot een actieve opstelling van de jongere. Voor de hoogte van de op te leggen maatregel is aansluiting gezocht bij de Maatregelverordening WWB.

De verplichtingen genoemd in artikel 45 WIJ zijn:

a. het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

b. het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

c. het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

d. het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

e. het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

f. het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Ook schending van de verplichting van art. 30c tweede en derde lid van de SUWI-wet leveren een maatregel op, alsmede zeer ernstige misdragingen. Meer over de afstemmingsmogelijkheden bij misdragingen is te vinden in artikel 10 tweede lid van de maatregelverordening WIJ. Artikel 7 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met financiële gevolgen

Artikel 44 lid 1 WWB bepaalt dat belanghebbende op verzoek of terstond uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het benadelingsbedrag. De maatregel wegens het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag dat door de gemeente te veel betaald is aan inkomensvoorziening. De maatregel wordt toegepast op de toekomstige WIJ-norm van belanghebbende. Gemeenten hebben, onder het huidige boeteregime, de verplichting om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,00. Het ligt niet voor de hand om over gaan tot het opleggen van een maatregel als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. De centrale raad van beroep heeft zich geregeld uitgesproken tegen een ‘dubbele bestraffing’. Dit betekent dat er geen samenloop van sancties mag zijn op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan. Artikel 8 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder financiële gevolgen

Dit artikel regelt de zogenaamde ‘nulfraude’. Het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht heeft geen gevolgen voor de hoogte van de inkomensvoorziening. Voorbeelden hiervan zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens. Ook ingeval de inlichtingenplicht te laat wordt nagekomen, dus nadat de inkomensvoorziening opgeschort is, is er sprake van nulfraude en moet een maatregel beoordeeld worden. De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie. De waarschuwing telt mee bij een eventuele recidive. Om die reden moet de het opleggen van een waarschuwing eveneens bij besluit aan belanghebbende kenbaar worden gemaakt. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. Artikel 9 Zienswijze Jongere

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 10 Afwijking

Dit artikel bepaalt dat de maatregel kan worden verzwaard. Het moet dan wel gaan uitzonderlijke situaties waarvan de gedraging en de gevolgen daarvan niet reeds in belangrijke mate zijn verwerkt in de normering van de maatregel zelf. Artikel 11 Heroverweging

Met deze verordening is er ook een mogelijkheid om de maatregel voor een langere periode, dit betekent langer dan twee maanden, toe te passen. Dit biedt meer mogelijkheden om bij recidive en volharding de sanctie toe te spitsen op de individuele situatie van de belanghebbende. Hieraan verbonden is de plicht tot heroverweging van de verlaging binnen een termijn van uiterlijk drie maanden nadat het besluit genomen is (artikel 41 lid 3 WIJ). Het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt voortgezet. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. Artikel 12 t/m 15

In deze artikelen worden de uitvoering, de citeertitel en de inwerkingtreding geregeld. Daarnaast is bepaald dat waar de verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet burgemeester en wethouders beslissen. De inwerkingtreding is 1 januari 2011, de datum waarop de gemeente Medemblik gefuseerd is.