Regeling vervallen per 01-08-2011

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-08-2011 t/m 31-07-2011

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Medemblik;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

gelet op het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet, alsmede de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T:

vast te stellen de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand”.

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand;

b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

c. verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

 

Artikel 2

1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder zijn doch jonger dan 65 jaar zijn.

2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

 

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

a. niet ten laste komende kinderen met een inkomen dat lager is dan tweemaal de norm als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a van de wet vermeerderd met 10 procent van de gehuwdennorm;

b. meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

c. meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

d. verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

 

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

a. 15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor

belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden;

b. 10 procent van de gehuwdennorm indien de belanghebbende niet beschikt over een vaste woon- of verblijfadres.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Uitvoering

1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

2. In gevallen waar deze verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:’Toeslagenverordening Wet werk en bijstand’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 3 januari 2011.
De griffier,                                         De voorzitter,
Bekendgemaakt: 13 januari 2011.
 

Bijlage Toelichting

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Artikel 8 WWB schrijft voor dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 30 WWB, lokaal wordt geregeld. In dit kader dient door de gemeenteraad een toeslagenverordening te worden vastgesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de wet ook de verordening opnieuw moet worden gewijzigd.

De verhoging of verlaging van de bijstandsnorm wordt niet langer uitgedrukt in een percentage van het minimumloon maar van de gehuwdennorm. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21, onder c. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende aan te kunnen merken moet belanghebbende aannemelijk maken dat deze door hem verzorgde persoon bij ontbreken van deze verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingshuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken, is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Artikel 2

Personen jonger dan 27 jaar dienen in beginsel een beroep doen op de Wet Investeren in Jongeren.

Artikel 3

In dit artikel staat de mogelijkheid van kostendeling centraal. De verhoging met 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30, lid 2, onder a van de WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld woonkosten, verzekeringen, belastingen, vaste lasten, contributies, abonnementen e.d). Daarbij is de mate waarin de kosten

ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die kosten delen, geldt een toeslag van 10% van de gehuwdennorm.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Het gaat hierbij met name om thuiswonende studenten.

Om te stimuleren dat hulpbehoevenden minder snel worden opgenomen in een inrichting ter verpleging of verzorging is tenslotte bepaald dat wanneer de verzorgende inwoont bij een hulpbehoevende, de verzorgende niet geldt als kostendeler.

Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Van hulpbehoevendheid is sprake in de situatie dat de hulpbehoevende anders in een inrichting ter verpleging of verzorging zou worden opgenomen. De belanghebbende wordt in een dergelijke situatie verzocht de indicatiestelling van het RIO te overleggen. In de situatie dat niet duidelijk is dat daadwerkelijk sprake is van hulpbehoevendheid kan de arts van de GGD geraadpleegd worden.

 

Artikel 4

Dit artikel bepaalt dat indien gehuwden kosten kunnen delen, er op de bijstandsuitkering van hen een verlaging wordt toegepast van 10%. In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder worden gedeeld. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Voorts is bepaald dat indien één van de partners jonger is dan 21 jaar er geen korting wegens kostendeling plaats vindt.

Artikel 5

De gemeente heeft de bevoegdheid de toeslag of de bijstandsnorm te verlagen als er lagere bestaanskosten zijn, ook zonder dat sprake is van kostendeling. Bepaald is dat indien de belanghebbende geen huur of hypotheeklasten dient te voldoen, op de bijstandsuitkering een verlaging wordt toegepast van 15%. Deze korting op de bijstandsuitkering is ongeveer gelijk aan de woonkostencomponent. Het bedrag van de woonkostencomponent is gelijk aan het bedrag waaronder geen recht op huursubsidie bestaat.

In de verordening wordt overigens niet langer het begrip “woonkosten” gehanteerd, maar “kosten van huur of hypotheeklasten”. Daarmee wordt duidelijk dat het hebben van kosten voor water, gas, licht e.d. voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, lid 1, ABW (CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW).

Onderdeel b regelt de verlaging wanneer een zwervend bestaan wordt geleid. Voor de belanghebbende die in het geheel geen woning bewoont, is die verlaging vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm. Dit stemt overeen met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoont, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang.

De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Artikel 7 t/m 8

In deze artikelen worden de uitvoering, de citeertitel en de inwerkingtreding geregeld. Daarnaast is bepaald dat waar de verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet burgemeester en wethouders beslissen.