Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013

Geldend van 01-05-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013

Versie 1 mei 2013

Inleiding

Voor u ligt het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Meerssen 2013 (hierna: besluit). In dit besluit zijn alle bedragen opgenomen die van belang zijn voor de uitvoering van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Meerssen (hierna: verordening).

Het voordeel van het besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat aan de hand van de prijsindex een bijstelling plaatsvindt) of beleidsregels de verordening niet gewijzigd hoeft te worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze wijzigingen in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moeten worden. Bijstelling van het besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. Dit besluit is wel door de raad vastgesteld omdat dit besluit hoort bij de “nieuwe” verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Meerssen 2013.

Dit besluit is tot stand gekomen in overleg met het Wmo platform.

Het besluit is vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders van Meerssen op 9 april 2013 en vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Meerssen op 25 april 2013.

Inhoudsopgave

Inleiding 2

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 4

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als persoonsgebonden budget 5

Hoofdstuk 3. Eigen bijdrage en eigen aandeel 6

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden 7

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen 9

Hoofdstuk 6. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 12

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en om de woning 14

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming 14

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen 15

Artikelsgewijze toelichting & beleidsregels 16

ZIE PDF VOOR BIJLAGEN

Bijlage I (Maximale) normbedragen per 1 mei 2013 bji woningsanering

Bijlage II Afschrijvingstermijnen

Bijlage III Normen per 1 mei 2013 bij uitbreiding van ruimten

Bijlage IV Uurtarieven Hulp bij het huishouden in natura per 1 mei 2013

Bijlage V Termijnen voor eigen bijdrage (CAK)

Bijlage VI Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden

Bijlage VII Richtlijn normering aantal zones collectief vervoer

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden

omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Meerssen of de Algemene Wet Bestuursrecht.

In dit besluit wordt verstaan onder:

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Alle bedragen die in dit besluit genoemd worden, zijn netto bedragen, inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      Indien de verwachting is dat een voorziening noodzakelijk is voor een periode die korter is dan de economische levensduur dan wel de verwachte noodzakelijke duur van de voorziening kan het College besluiten deze voorziening enkel in natura te verstrekken.

    • c.

      indien de verwachting is dat een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden noodzakelijk is voor een periode korter dan 3 maanden.

  • 3.

    Verstrekking van een voorziening, zowel als voorziening in natura dan wel als persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming, is niet mogelijk indien een voorziening als algemeen gebruikelijk is aan te merken.

  • In

    het algemeen kan worden gesteld dat iets algemeen gebruikelijk is indien het voldoet aan de volgende vier voorwaarden:

    • a.

      het aan te schaffen object kan voor een niet-gehandicapte in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

    • b.

      het is regulier verkrijgbaar;

    • c.

      het is niet duurder dan soortgelijke producten;

    • d.

      het is niet speciaal voor gehandicapten

  • 4.

    De verstrekking van een persoongebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een individuele voorziening wordt na toekenning op basis van bevoorschotting uitbetaald.

Artikel 3. Verantwoording en controle

  • 1.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget aan het College door de budgethouder vindt eerstens plaats middels het door het College beschikbaar gestelde verantwoordingsformulier. Een verdere controle kan plaatsvinden aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • 2.

    Het College kan op basis van een steekproef bepalen dat de aanvrager de op het door het College beschikbaar gestelde verantwoordingsformulier vermelde gegevens aantoont door middel van bewijsstukken.

  • 3.

    De controle van de verantwoording vindt steekproefsgewijs plaats, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 4.

    In verband met de in lid 3 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het College het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.

  • 6.

    Bij het verstrekken van een individueel hulpmiddel dient de klant binnen 3 maanden na verstrekking desgevraagd een originele nota te kunnen overleggen.

  • 7.

    Het vastgestelde Persoonsgebonden budget [PGB] betreft een maximum vergoeding. Indien de ingediende nota lager is dan het toegekende PGB, zal het PGB worden gelijkgesteld met het bedrag vermeld in de nota.

  • 8.

    Bij overlijden of opname verzorgingstehuis van de cliënt mag maximaal 4 weken zorgkosten, na datum overlijden c.q. opname verzorgingstehuis, worden gedeclareerd na overleg van een factuur/ verantwoording.

HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    De eigen bijdrage of het eigen aandeel zoals genoemd in hoofdstuk 6 paragraaf 5 van de verordening wordt opgelegd bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 5 paragraaf 2, van de verordening. Hierbij geldt dat ten aanzien van de verstrekking van een rolstoel, op grond van de Wet, geen eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd. Verder is, wanneer toepassing gegeven wordt aan artikel 16 van dit besluit en wanneer toepassing van artikel 13 van dit besluit wordt gegeven in een collectieve ruimte, geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd. Indien bij de verstrekking van een individueel hulpmiddel een middel wordt herverstrekt als bruikleenverstrekking, zal bij de bepaling van de hoogte de eigen bijdrage worden uitgegaan van de daadwerkelijke kosten zoals de gemeente deze maakt voor het hulpmiddel.

  • 2.

    De te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het Bijdragebesluit Zorg in artikel 16a lid 4 onder b. conform artikel 4 lid 1 onder 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur [gepubliceerd Staatsblad 450 van 2 oktober 2006].

  • 3.

    De termijn dat een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt opgelegd kan verschillen per soort voorziening of verstrekkingwijze. In bijlage V van dit besluit zijn alle geldende termijnen opgenomen.

  • 4.

    De opgelegde eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden; voor woonvoorzieningen in bruikleen en voor vervoersvoorzieningen in bruikleen zal worden geïnd gedurende de gehele periode dat de voorziening wordt geleverd.

  • 5.

    Ten aanzien van personen tot 18 jaar aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gehanteerd.

Artikel 5. Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    De bedragen en de percentages op basis waarvan de maximale eigen bijdrage of eigen aandeel berekend worden zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2.

    De maximaal te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening:

    • a.

      Bij hulp bij het huishouden in natura geldt in deze het uurtarief dat de zorgleverancier in kwestie aan het college in rekening brengt. Deze uurtarieven zijn opgenomen in bijlage IV van dit Besluit;

    • b.

      Bij hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een alfahulp (artikel 7.1 sub b van dit Besluit) geldt een tarief van € 15,07 per uur;

    • c.

      Bij hulp bij het huishouden in de vorm van een regulier persoonsgebonden budget (artikel 7.1 sub a van dit besluit) geldt een tarief van € 15,07 per uur voor de activiteiten benoemd in artikel 6 lid 3 van dit besluit;

    • d.Bij

       hulp bij het huishouden in de vorm van een regulier persoonsgebonden budget voor een (artikel 7.1 sub a van dit besluit) geldt een tarief van € 18,82 per uur voor de activiteiten benoemd in artikel 6 lid 4 van dit besluit;

    • e.

      Bij verstrekking van vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen geldt in deze 100% van de kostprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de huurprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zoals door het college is verstrekt

    • f.

      Het bepaalde in bovenstaand sub e geldt niet voor de kosten die het college maakt voor de collectieve vervoersvoorziening Regiotaxi. In deze wordt per te reizen zone een algemeen gebruikelijk tarief voor deelname aan het openbaar vervoer in rekening gebracht, te betalen aan Regiotaxi.

HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden

  • 1.

    Bij de verstrekking van een voorziening voor hulp bij het huishouden wordt de omvang van deze voorziening vastgesteld in uren en minuten per week.

  • 2.

    Bij de verstrekking van een voorziening voor hulp bij het huishouden wordt het zoveel mogelijk behouden van de regie van de cliënt centraal gesteld. Dit betekent in de praktijk:

    • a.

      Indien een cliënt een hoog regievoerend vermogen heeft, wordt de voorziening zoveel als mogelijk in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt;

    • b.

      Bij een beperkt regievoerend vermogen, maar voldoende om de hulp aan te sturen, gaat de voorkeur uit naar een pgb-alfa;

    • c.

      Als het regievoerend vermogen onvoldoende is om de hulp aan te sturen wordt de voorziening in de vorm van zorg in natura verstrekt.

  • 3.

    De door het college ter compensatie van beperkingen te verstrekken hulp bij het huishouden kan, wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten, bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • b.

      verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • c.

      onderhoud van kleding en schoeisel;

    • d.

      zorg voor de voeding ((voor)bereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • e.

      bed opmaken;

    • f.

      beperkte verzorging van huisdieren.

  • 4.

    De door het college ter compensatie van beperkingen te verstrekken hulp bij het huishouden kan, naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 3 onder a. t/m f., wanneer noodzakelijk tevens bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:

    • a.

      planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • b.

      aandacht voor hygiëne in huis;

    • c.

      advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • d.

      beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • e.

      noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • f.

      instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt;

    • g.

      organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • h.

      specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    Als het College een individuele voorziening toekent in de vorm van een persoonsgebonden budget kan dit bestaan uit:

    • a.

      Een persoonsgebonden budget.

    • b.

      Een financiële tegemoetkoming voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 2.

    Het persoonsgeboden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden, waaronder de arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt vastgesteld in uren en minuten per week, waarbij een bruto uurtarief van € 15,07 geldt voor de activiteiten benoemd in artikel 6 lid 3 van dit besluit en een bruto uurtarief van €18,82 geldt voor de activiteiten benoemd in artikel 6 lid 4 van dit besluit.

  • 3.

    Wanneer de ondersteuningsbehoevende kiest voor een persoongebonden budget als bedoeld in lid 1 sub b wordt gerekend met een bruto tarief van € 15,07. Hiervan wordt een bedrag van € 2,42 ingehouden als bijdrage van de belanghebbende ten behoeve van de dienstverlening door de zorgbemiddelingsorganisatie.

Artikel 8. Informatieplicht en geïnformeerde toestemming

  • 1.

    Het College zal de aanvrager voor het nemen van een besluit op een aanvraag informeren over de vormen van hulp bij het huishouden.

  • 2.

    Het College zal de keuze van de aanvrager schriftelijk vastleggen in het besluit op de aanvraag.

Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget

De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting maandelijks uitgekeerd.

  • Artikel

     10. Vrij besteedbaar bedrag

  • Het

     persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedrag bedraagt € 56,00 op jaarbasis.

  • Artikel

     11. Omvang van hulp bij het huishouden

  •  De door het College ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 9 van de verordening, zal worden omschreven in de door het College vastgestelde ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’ (bijlage VI bij dit besluit).

HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN

Artikel 12. Hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op 100 % van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing of een roerende woonvoorziening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 3.

    Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 50% van de in lid 1 van dit artikel bedoelde goedkoopst compenserende offerte.

  • 4.

    Woningaanpassingen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige kosten kunnen worden meegenomen, zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 13. Kostensoorten woningaanpassingen

Bij het vaststellen van de hoogte van de persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking;

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking;

  • c.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 3% van de aanneemsom met een minimumbedrag van € 500,00;

  • d.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • e.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, waarbij de in Bijlage III genoemde maximale normen gelden;

  • f.

    De door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van

  • de

    raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

  • g.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • h.

    De kosten van (her)aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • i.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, alsmede de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsbehoevende, beiden gezamenlijk tot een maximum van 5% van de kosten onder a t/m h met een maximumbedrag van €500,-.

Artikel 14. Afschrijvingstermijn

De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in Bijlage II van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.

Artikel 15. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, bedraagt de forfaitaire vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten € 1.500,00.

Artikel 16. Gereedmelden en uitbetalen

  • 1.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. Na akkoord bevinding gereedmelding zal uitbetaling plaatsvinden op basis van de in de beschikking genoemde financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    De gereedmelding bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 3.

    Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient, voor zover gereedmelding en uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 17. Niet toepassen primaat verhuizing

Het primaat van verhuizing, zoals bedoeld in Hoofdstuk 5 artikel 10 lid 3 van de verordening, blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    er niet binnen een tijdsbestek van 1 jaar een woning beschikbaar komt waar naartoe de ondersteuningsbehoevende kan verhuizen, tenzij uit onderzoek blijkt dat het medisch verantwoord is om de in dit lid genoemde termijn te verruimen;

  • b.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is bij de ondersteuningsbehoevende, op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

  • c.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd niet geschikter is dan de huidige woning;

  • d.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt.

Artikel 18. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, niet zijnde woonverblijf, bedraagt maximaal € 3.225,00.

  • 2.

    Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

Artikel 19. Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, bedraagt de financiële bovengrens bij woonvoorzieningen € 45.000,00

Artikel 20. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA

  • 1.

    Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in Bijlage I van dit besluit.

  • 2.

    De in Bijlage I van dit besluit genoemde normbedragen worden bepaald op:

    • a.

      100% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen tot 2 jaar;

    • b.

      75% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 2 tot 4 jaar;

    • c.

      50% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 4 tot 6 jaar;

    • d.

      25% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 6 tot 8 jaar;

    • e.

      0% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 8 jaar of ouder.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 10 van de verordening wordt slechts éénmalig verstrekt.

  • 4.

    Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening komt enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking.

Artikel 21. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Indien bij toepassing van artikel 10 van de verordening kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld overeenkomstig het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College op offertebasis een tegemoetkoming uit.

Artikel 22. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

  • 1.

    Conform het gestelde in artikel 1 lid 10 van de verordening worden de volgende woonvoorzieningen tenminste als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

    • a.

      airconditioning woonruimte

    • b.

      kooktoestellen algemeen

    • c.

      zonwering (binnen en buiten)

    • d.

      alle vormen van kranen (eenhendel-mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset)

    • e.

      aanleg centrale verwarming

    • f.

      intercom

    • g.

      afzuigkap boven kooktoestel

    • h.

      (teruggebogen) deurkrukken

    • i.

      Aanrechtblad

    • j.

      toiletpot, verhoogd/hangend toiletpot, losse toiletverhoger, toiletstoel

    • k.

      douchezitjes, douchestoelen en badzitjes

    • l.

      beugels (wand/vloer), grepen (wand/vloer) en drempelhulpen

    • m.

      seniorendouchebak

    • n.

      renovatie (van bijvoorbeeld badkamer of keuken)

    • o.

      douchecabine; douchecel; douchewand

    • p.

      waterbed

    • q.

      overige, vergelijkbare algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen als genoemd in sub a tot en met sub m tot maximaal € 250, -

  • 2.

    In individuele gevallen kan een in lid 1 van dit artikel genoemde voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Van een uitzondering is in ieder geval sprake:

    • a.

      indien ten gevolge van een plotseling optredende beperking zaken die nog niet zijn afgeschreven, zoals weergegeven in Bijlage II of beoordeeld door een door het college aangewezen deskundige, moeten worden vervangen;

    • b.

      als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het voor hem geldende bijstandsniveau zal komen.

Artikel 23. Uitsluitingen woonvoorzieningen

Het verlenen van woonvoorzieningen is niet van toepassing op:

  • 1.

    Het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur.

  • 2.

    Het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen, of dat ter zake van een voorziening onmiskenbaar niet wordt voldaan aan de voor een dergelijk woongebouw op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en aannemelijk is dat de aangevraagde voorziening bij het wel voldoen aan die vereisten niet nodig zou zijn.

Artikel 24. Frequentie woningaanpassingen

  • 1.

    De aanvraag voor een woonvoorziening, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding bestond;

    • b.

      ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende, korter dan 10 jaar geleden reeds een woonvoorziening is verstrekt.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente en redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende niet verwacht mag worden dat hij naar de nieuwe werkkring reist vanuit zijn huidige woning.

Artikel 25. Terugbetalen woningaanpassing

De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:

1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%

2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%

3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%

4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%

5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%

6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%

7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%

8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%

9e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 90%

10e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 100%

HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 26. Omvang van aantal zones collectief vervoer

De door het College ter compensatie van beperkingen bij het hebben van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke activiteiten, zoals bepaald in artikel 16 van de verordening, zal worden omschreven in de door het College vastgestelde ‘Richtlijn normering aantal zones collectief vervoer gemeente Meerssen’ (bijlage VII bij dit besluit).

Artikel 27. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening

  • 1.

    Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 15 van de verordening, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.

  • 2.

    Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening, zoals benoemd in artikel 15 van de verordening, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het College op basis van een offerte.

  • 3.

    De voorziening genoemd in artikel 15 van de verordening, zijnde een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, wordt in principe in natura verstrekt. Hierbij zal wel altijd beoordeeld worden of er aanleiding is om hiervan af te wijken.

  • 4.

    De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de natura-verstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

Artikel 28. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto

  • 1.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto, zoals bedoeld in artikel 15 van de verordening, bedraagt € 1.060,00.

  • 2.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi, zoals bedoeld in artikel 15 van de verordening, bedraagt € 1.060,00.

  • 3.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi, zoals bedoeld artikel 15 van de verordening bedraagt € 1.591,00.

  • 4.

    De forfaitaire vergoeding die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto, zoals bedoeld in artikel 15 van de verordening bedraagt € 684,00.

  • 5.

    De ondersteuningsbehoevende aan wie een forfaitaire vergoeding is verstrekt zoals genoemd in dit artikel, is geen verantwoording over dit bedrag aan het College verschuldigd.

Artikel 29. Autoaanpassingen

Indien een persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een autoaanpassing op basis van artikel 15 van de verordening, dan geldt het volgende:

  • a.

    Het maximale bedrag dat kan worden toegekend bedraagt € 2.000,-;

  • b.

    Toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar;

  • c.

    Een aanpassing wordt maximaal eens per 5 jaar verstrekt, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • d.

    Het dient om een aanpassing te gaan die niet standaard kan worden opgenomen of verkrijgbaar is in voorhanden zijnde automodellen, die minder vaak voorkomt of die in een uitvoering gemaakt moet worden die afwijkt van de gangbare voorzieningen;

  • e.

    Bij vervanging van de auto dient, bij aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

Artikel 30. Rolstoelen

  • 1.

    De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld en wordt verhoogd met een bedrag noodzakelijk voor 1 jaar onderhoud en reparatie.

  • 2.

    Eventuele verzekering van de voorziening is voor rekening van de aanvrager.

  • 3.

    Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het College op basis van een offerte.

  • Artikel

     31. Sportrolstoelen

  • Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.500, - (incl. BTW) welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar en kan niet meer bedragen dan de kosten van een sportrolstoel.

HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 32. Advisering

Advisering door de daartoe aangewezen adviesinstantie wordt gevraag indien er sprake is van een medisch complexe situatie of indien het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 33. Loket

De melding en/of de aanvraag voor ondersteuning wordt ingediend bij de gemeente Meerssen.

Artikel 34. Samenhangende afstemming

Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies, zoals is bepaald in artikel 25 van de verordening, altijd aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren, ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 35. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2013.

  • 3.

    Het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Meerssen wordt met ingang van 1 mei 2013 ingetrokken.

Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van Meerssen, in haar vergadering van 9 april 2013.

VOOR BIJLAGEN I TOT EN MET VII ZIE APART PDF-FILE

Artikelsgewijze toelichting & Beleidsregels

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de verordening. In het tweede lid worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.  

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET  

In de Wmo zijn drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Ten aanzien van de omvang van de financiële voorzieningen maakt het College per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • Lid

     1. In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit gebeurt bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

  • Een

     aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.

  • Het

     College verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

  • Lid

     2.

  • Het

     tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding. Een uitsluiting van de toegang tot een persoonsgebonden budget is wel mogelijk als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de andere beschreven situaties. Uitsluiting van een PGB is ook aan de orde wanneer uit toetsing blijkt dat belanghebbende geregistreerd is in het BKR.

  • In

    de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het College heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het correct inzetten van een persoonsgebonden budget;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager niet kan voldoen aan lopende financiële verplichtingen;

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget niet bijdraagt aan het leveren van een adequate voorziening.

  • De

     Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

  • Lid

     3.

  • Het

     derde lid bepaalt dat een aantal voorzieningen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk en niet voor verstrekking in aanmerking komen. Het niet verstrekken van een als algemeen gebruikelijke voorziening is geregeld in artikel 24 lid 2 van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen.

  • Er

    wordt daarom geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapt persoon, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

  • Waar

     de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.

    • Het is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende.

    • Het is gewoon te koop.

    • Het is niet duurder is dan soortgelijke producten.

    • Hierbij

       is aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, zoals in het kader van de WVG en haar opvolger WMO, tot nu toe zijn gedaan.

    • Met

       het criterium algemeen gebruikelijk werd volgens de CRvB beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. Een dergelijke weigeringgrond valt binnen de grenzen van de gemeentelijke compensatieplicht.

    •  Door  het College worden onder andere de onderstaande voorzieningen aangemerkt als voorzieningen die algemeen gebruikelijk worden aangemerkt:

    • Vervoer:

      • a.

        Fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]

      • b.Tandem

        [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].

      • c.

        Bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering zoals brommobiel].

      • d.Autoaanpassingen

        [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmtewerend glas; airco]

      • e.

        Een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar. Bij een aangepaste buggy zijn de meerkosten van de aanpassingen ten opzichte van de standaard buggy niet algemeen gebruikelijk.

    • Woonvoorzieningen:

      • a.

        toiletpot en verhoogd / hangend toilet;

      • b.

        toiletgelegenheid op de eerste etage;

      • c.

        airconditioning woonruimte;

      • d.

        kooktoestellen algemeen;

      • e.

        zonwering (binnen en buiten);

      • f.

        alle vormen van kranen (eenhendel-mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset);

      • g.

        badkamer renovatie (vervangen lavet door douche);

      • h.

        waterbed;

      • i.

        aanleg centrale verwarming;

      • j.

        douchecabine, douchecel, douchewand, seniorendouchebak ;

      • k.

        mechanische ventilatie (beluchten woning);

      • l.

        afzuigkap boven kooktoestel;

      • m.

        beugels, met uitzondering van opklapbare beugels

      • n.

        overige, vergelijkbare algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen als genoemd in sub a tot en met sub m tot maximaal €250,-.

    • Rolstoelen/scootmobielen:

    • Accessoires

      die niet medisch noodzakelijk zijn, maar als wel nuttige accessoires aangeboden worden:

      • a.

        Regenpakken, winterbekleding, been/voetenzak,.

      • b.

        Rolstoelhandschoenen.

      • c.

        Accessoires als asbak, bandenpomp, bagagetas, rolstoelovertrek en spaakbeschermers.

  • Lid

     4.

  • In

    het vierde lid wordt aangegeven dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget plaatsvindt op basis van bevoorschotting. Dit geldt echter niet bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (de woningaanpassingen) en de uitraasruimte. Bij woningaanpassingen inclusief de uitraasruimte wordt uitbetaald indien de gereedmelding is ingediend en vastgesteld door het College.

Artikel 3. Verantwoording en controle

In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.

  •  Lid  1. In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier zoals dat is vastgesteld door het College.

  • Lid

     2 en 3.

  • Vervolgens

     is in het derde lid bepaald dat het College steekproefsgewijs bewijsstukken vraagt over de verantwoording. In het vierde lid wordt aangegeven dat de steekproef minimaal een omvang van 10% heeft.

  • De

    controle van het persoonsgebonden budget is omschreven in de verordening en het besluit. Alle handhavende en ingrijpende mogelijkheden die het college in deze toekomen bevatten ‘kan bepalingen’. Iedere casus is daarmee steeds een aparte individuele afweging. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan. In artikel 3 van het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt verder ingegaan op de verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget. Het College heeft de vrijheid om de vastgelegde omvang van 10% uit te breiden wanneer hier aanleiding toe bestaat.

  • Lid

     5.

  •  Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 28 van de verordening. Zoals in lid 6 van dit artikel beschreven is, zal de controle van het persoonsgebonden budget als volgt plaats vinden. Iedere budgethouder die binnen de steekproef valt, dient op een bepaald moment de volgende stukken te overleggen:

    • de nota / factuur van de aangeschafte voorziening, of

    • een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening, danwel

    • een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • Deze

     stukken zullen worden gecontroleerd om te bezien of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage

Dit artikel bepaalt voor welke voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel betaald dient te worden dan wel voor welke individuele verstrekkingen, financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage of eigen aandeel dient te worden afgedragen en gedurende welke termijn (opgenomen in bijlage V). Alle rolstoelvoorzieningen, de woonvoorziening in de vorm van een aanpassing in een collectieve ruimte en de verhuiskostenvergoeding zijn uitgezonderd van een eigen bijdrage of een eigen aandeel.

Artikel 5. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.

In dit besluit is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de uitvoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek.

In lid 2 wordt expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.

HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden

  • Lid

     1.

  • Bij

    de vaststelling van de omvang van hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’ (bijlage VI bij dit besluit) indiceren op uren en minuten. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie op basis van de noodzakelijke activiteiten in uren en delen van uren worden uitgedrukt. De omvang van de daadwerkelijke voorziening wordt in geval van zorg in natura door de leverancier, aan de hand van de individuele situatie, bepaald.

  •   Lid 2

  • In

    dit artikel is opgenomen welke vorm van verstrekking van hulp bij het huishouden de voorkeur heeft bij welke mate van regievoerende capaciteit van de cliënt. Elke klantsituatie is echter maatwerk en van deze regel kan dan ook afgeweken worden.

  • Lid  

    3 en 4

  • Hier

     worden de activiteiten beschreven behorende tot 'hulp bij het huishouden', die door de gemeente Meerssen zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure en welke geïndiceerd kunnen worden teneinde beperkingen bij het voeren van een huishouden te kunnen compenseren. Het benoemen/labelen, van basis-zorg en plus-zorg, dat praktijk was in de periode 2007 t/m 2009, is per 1 januari 2010 opgeheven.

  • Tot

     een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het poetsen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

  • Deze

     ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden.

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • Lid

    1. Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’ (bijlage VI bij dit besluit) indiceren op uren en delen van uren. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie in uren en delen van uren worden uitgedrukt

  • Op

    de bruto-bedragen dient nog een eigen bijdrage in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 22 van de verordening en artikel 5 en 6 van dit besluit.

  • Het

     wetsvoorstel om de Wet Maatschappelijke Ondersteuning aan te passen op het punt van de keuzemogelijkheid, geeft de klant vanaf 1 januari 2010 de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget (PGB). In deze laatste vorm heeft de klant de mogelijkheid te kiezen tussen:

    • Een financiële tegemoetkoming ( waarbij de klant zelf de zorg particulier inkoopt)

    • Een financiële tegemoetkoming waarvoor de klant een overeenkomst sluit voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (lees: vergoeding voor een alfahulp)

  • Deze

     laatste vorm is expliciet in de Wet meegenomen en biedt een rechtsbescherming voor de Alfahulpverlenende (ZZP’er), met name op het gebied van loon (minimaal het wettelijk minimumloon, doorbetaling bij vakantie en ziekte; geen loonbelastingheffing; maximaal 3 dagen per week) en voor de klant (vervanging van hulp bij vakantie en ziekte).

  •  Lid  2 noemt in deze het voor een regulier PGB geldend bedrag behorende bij de verschillende activiteiten.

  • Lid

     3 noemt in deze het voor een PGB alfa geldende budget. Hierbij wordt tevens aangegeven dat wanneer de belanghebbende kiest voor een PGB alfa hij er tevens voor kiest dat een gedeelte (€ 2,42) van zijn budget wordt doorbetaald aan de bemiddelingsorganisatie. Hierdoor resteert voor doorbetaling aan de alfahulp een bedrag van € 12,65. Het geheel aan PGB wordt door de gemeente aan de bemiddelingsorganisatie betaald. Deze zorgt voor de betaling van de alfahulp, in naam van de belanghebbende.

Artikel 8. Informatieplicht en geïnformeerde toestemming

In dit artikel is de wetswijziging expliciet opgenomen waarbij de gemeente de plicht krijgt om de klant te informeren over de diverse wijzen van verstrekking, waarbij de keuze ook vastgelegd wordt.  

Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget

De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van een maandelijkse bevoorschotting uitgekeerd.  

Artikel 10. Vrij besteedbaar bedrag

De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht. De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 56,- per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die uitbetaald wordt uit het persoonsgebonden budget.

Het genoemde bedrag is lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijv. voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp-/zorgverleners, of een hulp-/zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ) zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden. Dit artikel geldt eveneens ten aanzien van het PGB-Alfahulp. Hierbij is weliswaar geen sprake van een concreet budget dat op rekening van de klant wordt overgemaakt zoals in een regulier PGB. Middels een akte van cessie wordt de gerealiseerde zorg namelijk rechtstreeks betaald via een gecontracteerde serviceorganisatie. In dit geval wordt genoemd bedrag per een nader vast te stellen peildatum rechtstreeks aan de cliënt uitbetaald.

Artikel 11. Niveaus van hulp bij het huishouden

Dit artikel geeft aan op welke wijze de niveaus van hulp bij het huishouden door het College zijn vastgesteld in de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’.

HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN

Artikel 12. Hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget met betrekking tot de woningaanpassing en aan de persoon/eigenaar aan wie deze tegemoetkoming/budget zal worden uitbetaald.

Artikel 13. Kostensoorten woningaanpassingen

In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de subsidie.  

Artikel 14. Afschrijvingstermijn

In dit artikel van het besluit wordt geregeld welke afschrijvingstermijn voor voorzieningen geldt. (bijlage II bij dit besluit)

Artikel 15. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten

Het in dit artikel opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg. Het genoemde bedrag geldt zowel voor de ondersteuningsbehoevende die naar een aangepaste woning verhuizen als voor de niet-ondersteuningsbehoevende die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het bedrag van 1500 euro is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.

Steeds werd gevraagd de kostprijs van het verhuizen van een tweepersoonshuishouden in en middelgrote gemeente. Steeds werd maximale prijs gehanteerd en de minimale prijsvariant genegeerd. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening. De verhuiskostenvergoeding is vrij van eigen bijdrage of eigen aandeel.

Artikel 16. Gereedmelding en betaling

In dit artikel is vastgesteld hoe woningaanpassingen gereedgemeld en uitbetaald worden.

Artikel 17. Niet toepassen primaat verhuizing

Het College beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.

Dit artikel somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Er zal in dat geval veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de Mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.

Artikel 18. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

Het College heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.

Artikel 19. Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen

De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg (artikel 5 lid 1 onder a. van de Wvg) en de voormalige Wvg-verordening.

Artikel 20. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA

In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering (bijlage I bij dit besluit)

Artikel 21. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

Artikel 22. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop. Er wordt onder andere geen woonvoorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan ‘naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend’. Het gaat hier om zaken die:

  • in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • niet speciaal voor gehandicapten / beperkten bedoeld zijn;

  • niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel;

  • voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.

In een tweetal in lid 2 van dit artikel beschreven gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een woonvoorziening.

Artikel 23. Uitsluitingen woonvoorziening

Er worden geen woonvoorzieningen verstrekt in (gemeenschappelijke ruimten van) woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen.

Artikel 24. Frequentie woningaanpassingen

Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip ‘verstrekken’ wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld’.

Artikel 25. Terugbetalen woningaanpassing

In deze moet het College te allen tijde onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning ‘verwijtbaar’ is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.

HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 26. Omvang van aantal zones collectief vervoer

Bij vaststelling van het aantal toegekende zones op jaarbasis van het collectief vervoer zal de gemeente gebruik maken van de richtlijn “normering aantal zones collectief vervoer” (bijlage VII).

Artikel 27. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening

  • Lid

     1. Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is, zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.

  • Lid  

    2. Dit lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en College. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst compenserende offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst compenserende offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst compenserende offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs.

Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.

Artikel 28. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto

Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening.

Artikel 29. Autoaanpassingen

Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.

HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

Artikel 30. Rolstoelen

In dit artikel wordt geregeld hoe bedragen voor een persoonsgebonden budget worden vastgesteld voor de rolstoelen. Hierbij is uitgegaan van standaard middelen zoals die door de leveranciers, onder de afgesproken condities vastgelegd in de leveranciersovereenkomsten, aan de gemeente worden aangeboden. Er wordt rekening mee gehouden dat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk is als een standaard middel niet adequaat is waarbij de uitgebrachte offerte dan de leidraad wordt. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 31. Sportrolstoelen

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

De CRvB heeft beoordeeld of ook andere voorzieningen in dit kader kunnen worden meegenomen zodat de aanvrager een voorziening kan aanvragen die voldoet aan artikel 16 van de verordening: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke activiteiten. Het bedrag zoals benoemd in dit artikel is tot stand gekomen op basis van een prijsopgave door de gecontracteerd leverancier van rolstoelen (Welzorg).

HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 32. Advisering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 33. Loket

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 34. Samenhangende afstemming

In dit artikel is geregeld op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het College een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 35. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.  

Ondertekening

Externe verwijzing naar http://meerssen.regelingenbank.nl/files/bijlagen%20besl.maatsch.voorziening%20ondersteuning%20gem.mrs.2013.pdfbijlagen besl.maatsch.voorziening ondersteuning gem.mrs.2013.pdf (versie geldig sinds: 17-05-2013; PDF-bestand; grootte: 913.08 kB)