Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Meerssen houdende regels omtrent reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad 2016

Geldend van 13-10-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Meerssen houdende regels omtrent reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad 2016

De Raad van de gemeente Meerssen in vergadering bijeen d.d. 13.10.2016;

gelezen het voorstel van het Presidium d.d. 27 september 2016 strekkende tot een herziening van het geldende Reglement van Orde (laatstelijk vastgesteld bij Raadsbesluit van 26.9.2013) op grond van de ervaren bestuurspraktijk, actuele ontwikkelingen en wijziging van de Gemeentewet per 1.2.2016 met name in verband met een correcte behandelwijze van het recht van initiatief;

gelet op artikel 16 en overige relevante artikelen van de Gemeentewet;

besluit opnieuw vast te stellen de volgende regeling:

Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad 2016.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    voorzitter:

    de voorzitter van de Raad of diens vervanger;

  • b.

    amendement:

    voorstel tot wijziging van een ontwerp - verordening of ontwerp - beslissing;

  • c.

    subamendement:

    voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement;

  • d.

    motie:

    korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waarmee een oordeel, wens, verzoek of opdracht wordt uitgesproken;

  • e.

    voorstel van orde:

    voorstel betreffende de orde van de vergadering van de Raad;

  • f.

    initiatiefvoorstel:

    een voorstel voor een verordening of een ander voorstel afkomstig van een lid van de Raad;

  • g.

    recht van interpellatie:

    het recht van ieder individueel raadslid om vragen te stellen over zaken die niet op de agenda staan, maar wel aan de orde van de dag zijn;

  • h.

    raadsadviesvergadering:

    verkennende bijeenkomsten gericht op informeren, initiëren van argumenten/standpunten en vragen stellen met betrekking tot de agenda van de komende raadsvergadering dan wel over andere actuele zaken, waarvan de werkwijze en samenstelling bij afzonderlijk reglement zijn geregeld;

  • i.

    werkgeverscommissie:

    commissie ex artikel 83 Gemeentewet.

Artikel 2 De voorzitter

De voorzitter is belast met:

  • a.

    het leiden van de vergadering;

  • b.

    het handhaven van de orde;

  • c.

    het naleven van het reglement van orde;

  • d.

    hetgeen de Gemeentewet of dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 3 De griffier

  • 1. de griffier is in elke vergadering van de Raad aanwezig;

  • 2. bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door de Raad daartoe aangewezen plaatsvervangend griffier;

  • 3. de griffier kan, indien daartoe door de voorzitter uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

Artikel 4 De secretaris

De Raad verzoekt het college de secretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn en desverlangd deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement.

Artikel 5 Het Presidium

  • 1. de Raad heeft een Presidium;

  • 2. het Presidium bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters. De griffier of diens vervanger is in elke vergadering van het Presidium aanwezig;

  • 3. de secretaris wordt structureel uitgenodigd voor het Presidium en is in relatie tot de agenda geheel of deels aanwezig;

  • 4. elke fractievoorzitter wijst een lid van de Raad aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het Presidium vervangt;

  • 5. elke aanwezige fractievoorzitter of diens vervanger heeft recht op een gelijke inbreng in het Presidium;

  • 6. de voorzitter en aanwezige leden van het Presidium overleggen over de samenstelling van de voorlopige agenda voor de vergadering van de Raad;

  • 7. het Presidium heeft, naast de taken opgenomen in de artikelen 8, 15, 18, 41 en 42 van dit reglement, als taak aanbevelingen van procedurele - , organisatorische - , vergadertechnische - en facilitaire aard te doen aan de Raad ten behoeve van de gewenste organisatie van de werkzaamheden van de Raad;

  • 8. De verslagen van het Presidium zijn openbaar. Indien daartoe redenen zijn vindt er een besloten gedeelte plaats, van dit besloten deel wordt geen verslag gemaakt.

Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties

Artikel 6 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders

  • 1. bij elke toelating van nieuwe leden van de Raad stelt de Raad een commissie in bestaande uit drie leden van de Raad. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden en het proces-verbaal van het (centraal) stembureau;

  • 2. de commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan de Raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt;

  • 3. na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de Raad op om in de eerste vergadering van de Raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen;

  • 4. in geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de Raad op voor de vergadering van de Raad waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen;

  • 5. bij de benoeming van een wethouder wordt overeenkomstig het eerste lid een commissie ingesteld welke onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de eisen van de Gemeentewet. De werkwijze van deze commissie is overeenkomstig het tweede lid.

Artikel 7 Fracties

  • 1. de leden van de Raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd.

    Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd;

  • 2. indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de Raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de Raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de Raad wil voeren;

  • 3. de namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter;

  • 4. Indien:

    • één of meer leden van een fractie of van meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden;

    • twee of meer fracties als één fractie gaan optreden;

    • één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie;

      wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk/digitaal mededeling gedaan aan de voorzitter;

  • 5. Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G3 van de Kieswet en met de in lid 4 beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de Raad na de mededeling van de naamswijziging.

Hoofdstuk 3 Vergaderingen

Paragraaf 1 Tijdstip van vergaderen, – voorbereidingen

Artikel 8 Dag en uur van de vergaderingen

  • 1. de vergaderingen van de Raad vinden in de regel plaats op donderdag, vangen aan om 19.00 uur en worden gehouden in een daartoe geschikte locatie. Het Presidium stelt jaarlijks voor aanvang van het nieuwe kalenderjaar een vergaderschema voor de vergaderingen van de Raad vast;

  • 2. de voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het Presidium.

  • 3. indien de vergadering ver over het tijdstip van 23.00 uur dreigt te gaan, kan de voorzitter een voorstel aan de Raad doen om de vergadering te schorsen. De vergadering wordt dan heropend op de maandag daaropvolgend om 19.00 uur. Als die maandag een feestdag is vindt de vergadering op de dinsdag daaropvolgend plaats.

Artikel 9 Oproep

  • 1. de voorzitter zendt ten minste 7 dagen voor een vergadering de leden van de Raad een schriftelijke/digitale oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering;

  • 2. de voorlopige agenda en de nog niet verzonden stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke/digitale oproep aan de leden van de Raad verzonden;

    Tevens heeft tijdig digitale ontsluiting plaatsgevonden van de vergaderstukken via invoering in een daarvoor ingericht documenten- en archiveringssysteem.

    Stukken die digitaal openbaar beschikbaar zijn worden op de website van de gemeente geplaatst.

  • 3. Raadsvergaderingen worden ter openbare kennis gebracht door aankondiging van de oproep in een ter plaatse verschijnend weekblad, in de gemeentelijke nieuwsbrief en op de gemeentelijke website. Tevens via aankondiging naar de media.

Artikel 10 Agenda

  • 1. in spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke/digitale oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda/aanvullend agendapunt opstellen. Deze wordt met de daarbij behorende stukken aan de leden van de Raad verzonden, en openbaar gemaakt;

  • 2. bij aanvang van de vergadering stelt de Raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de Raad of de voorzitter kan de Raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren;

  • 3. wanneer de Raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij over het onderwerp aan het college nadere inlichtingen of advies vragen dan wel een raadsconferentie of themabijeenkomst, waarin burgers/maatschappelijke geledingen / - instellingen/deskundigen kunnen spreken, doen plaatsvinden;

  • 4. op voorstel van een lid van de Raad of van de voorzitter kan de Raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen bij de vaststelling van de agenda.

Artikel 11 De wethouder

Een wethouder wordt geacht te allen tijde in de raadszaal aanwezig te zijn om desgevraagd vanuit de Raad aan de beraadslagingen deel te nemen.

Artikel 12 Ter inzage leggen van stukken

  • 1. raadsstukken, die ter toelichting van de onderwerpen of raadsvoorstellen op de agenda of als bijlage dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke/digitale oproep aan de Raad voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegd en bij de openbare bibliotheek. De voorzitter maakt van de terinzagelegging van alle aan de orde zijnde bestuurlijke documenten melding in de openbare kennisgeving bedoeld in artikel 13. Indien na het verzenden van de schriftelijke/digitale oproep in aanvullende zin stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de Raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving;

  • 2. een origineel van een ter inzage gelegd bestuurlijk document wordt niet buiten het gemeentehuis gebracht;

  • 3. Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de Raad inzage;

  • 4. onverminderd het bepaalde in lid 1 van dit artikel zullen deze stukken naast de fysieke terinzagelegging digitaal verspreid worden onder de raadsleden.

Artikel 13 Openbare kennisgeving

  • 1. de vergadering wordt via openbare kennisgeving in een ter plaatse verschijnend weekblad, in de gemeentelijke nieuwsbrief, door plaatsing op de website van de gemeente en door verzending naar de lokale omroep openbaar gemaakt;

  • 2. de openbare kennisgeving vermeldt:

    • a.

      de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering alsmede de voorlopige agenda;

    • b.

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien;

  • 3. de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden op de website van de gemeente geplaatst en in een ter plaatse verschijnend weekblad.

Paragraaf 2 Orde der vergadering

Artikel 14 Presentielijst

Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de Raad de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 15 Zitplaatsen

  • 1. de voorzitter, de leden van de Raad en de griffier hebben een vaste zitplaats. De leden van de Raad nemen plaats in volgorde van fractiegrootte, te beginnen van links bij de voorzitter;

  • 2. indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het Presidium;

  • 3. de voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders, secretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 16 Opening vergadering; quorum

  • 1. de voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is;

  • 2. wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.

Artikel 17 Besluitenlijst

  • 1. iedereen die tijdens de vergadering het woord voert richt zich tot de voorzitter en doet dit met gebruikmaking van de daartoe aanwezige microfoon. Het gesprokene in de raadsvergadering wordt vastgelegd in een geluidsopname en gearchiveerd aan de hand waarvan door de zorg van de griffier een besluitenlijst wordt samengesteld;

  • 2. de besluitenlijst van een vergadering moet tenminste behelzen:

    • a.

      de namen van de voorzitter, de griffier, de leden die tegenwoordig en die afwezig waren alsmede de wethouders en de secretaris;

    • b.

      de namen van de leden en van fracties welke het woord hebben gevoerd;

    • c.

      de woordelijke tekst van de genomen besluiten mede betreffende initiatiefvoorstellen, moties, amendementen en toezeggingen;

    • d.

      de uitkomsten van de schriftelijke stemmingen en wat de mondelinge stemmingen betreft, de namen van de leden of fracties die zich voor of tegen een voorstel verklaarden;

    • e.

      de namen van de leden, die verplicht waren zich op grond van artikel 28 Gemeentewet van mede stemmen te onthouden met een aanduiding van de daaraan ten grondslag liggende reden;

  • 3. de griffier houdt op het gemeentehuis de verslagen op geluidsdrager ter beschikking van de raadsleden ter beluistering. De ontwerp-besluitenlijst wordt binnen 10 werkdagen na afloop van de vergadering aan de leden van de Raad aangeboden;

  • 4. wanneer een lid wenst dat bij de vaststelling van de besluitenlijst van het ontwerp wordt afgeweken, deelt hij dat ter vergadering mede. De voorzitter raadpleegt de Raad; deze laatste beslist of de aanmerkingen juist zijn;

  • 5. de vastgestelde besluitenlijst wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend;

  • 6. in de besluitenlijst worden geen protesten of persoonlijke kritiek opgenomen;

  • 7. de vastgestelde besluitenlijst wordt met inbegrip van de afzonderlijke besluiten van de Raad openbaar gemaakt door plaatsing op de gemeentelijke website en zo mogelijk vindt publicatie van een audioverslag plaats.

Artikel 18 Ingekomen stukken

  • 1. aan de Raad per post en per mail gerichte stukken waaronder schriftelijke/digitale mededelingen van het college aan de Raad, daartoe ook behorend artikel 40 vragen en - antwoorden en raadsinformatiebrieven, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de Raad digitaal beschikbaar gesteld en ter inzage gelegd;

  • 2. na de vaststelling van de besluitenlijst stelt de Raad, op voorstel van het Presidium, de wijze van afdoening van de lijst ‘bij de Raad ingekomen stukken’ vast.

Artikel 19 Spreekregels

  • 1. De leden van de Raad en overige aanwezigen spreken vanaf het spreekgestoelte en richten zich tot de voorzitter;

  • 2. bij bijzondere gelegenheden dan wel in bijzondere omstandigheden kan de voorzitter bepalen dat de leden van de Raad en de overige aanwezigen vanaf een andere plaats spreken.

Artikel 20 Volgorde sprekers

  • 1. een lid van de Raad voert het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben;

  • 2. de volgorde van sprekers kan worden gewijzigd, wanneer een lid van de Raad het woord vraagt over de orde van de vergadering.

Artikel 21 Aantal spreektermijnen

  • 1. de beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de Raad anders beslist;

  • 2. elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten;

  • 3. een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel. Korte interrupties zijn vanaf de zitplaats uitsluitend na de 1e termijn toegestaan en de voorzitter bewaakt een juiste gang van zaken.

  • 4. het derde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de rapporteur van een commissie;

    • b.

      het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel;

  • 5. bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 22 Spreektijd

  • 1. de spreektijd van de leden van de Raad bedraagt in eerste termijn maximaal acht minuten per fractie vermeerderd met één minuut per fractielid. Een lid van de Raad kan onder specifieke omstandigheden een voorstel doen tot verlenging van de maximale spreektijd waarover de voorzitter terstond beslist;

  • 2. zodra de voor een spreker gestelde spreektijd is verstreken, is hij gehouden op aanwijzing van de voorzitter zijn rede onverwijld te beëindigen;

  • 3. voldoet een spreker niet aan de in het vorige lid bedoelde aanwijzing, dan ontneemt de voorzitter hem het woord.

Artikel 23 Handhaving orde van de vergadering

  • 1. een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij a de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren; b een lid hem interrumpeert na de 1e termijn. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden;

  • 2. indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen.

    Indien de betreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen;

  • 3. de voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en – indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord – de vergadering sluiten.

Artikel 24 Beraadslaging en schorsing

Op verzoek van een lid van de Raad of op voorstel van de voorzitter kan de Raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

Artikel 25 Deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1. de Raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de Raad, de wethouder, de secretaris, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging;

  • 2. een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de Raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

Artikel 26 Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en vóórdat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid en/of elke fractie het recht het voorgenomen stemgedrag middels een stemverklaring te motiveren.

Artikel 27 Beslissing

  • 1. wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de Raad anders beslist;

  • 2. nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele amendementen, de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan met inachtneming van de besluitvorming over amendementen luidt, in zijn geheel tenzij geen stemming wordt gevraagd;

  • 3. voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter met inachtneming van aangenomen amendementen het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen

Artikel 28 Algemene bepalingen over stemming

  • 1. de voorzitter vraagt, of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen;

  • 2. indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling;

  • 3. primus bij hoofdelijke stemming.

    Bij hoofdelijke stemming deelt de voorzitter mede, bij welk lid van de Raad de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting degene die het eerst stemt aangewezen.

    Bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming zo vaak als dit in de vergadering aan de orde is;

  • 4. de voorzitter roept vervolgens de overige leden van de Raad in alfabetische volgorde bij naam op hun stem uit te brengen;

  • 5. bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet moet onthouden verplicht zijn stem uit te brengen;

  • 6. de leden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, al dan niet na het uitspreken van een korte verklaring;

  • 7. heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering;

  • 8. de voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming (hoofdelijk dan wel per fractie) mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 29 Stemming over amendementen en moties

  • 1. indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel;

  • 2. indien een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement waarop het betrekking heeft;

  • 3. indien meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend wordt eerst over het meest verstrekkende amendement of subamendement gestemd;

  • 4. indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie.

Artikel 30 Stemming over personen

  • 1. wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling zal plaatsvinden, benoemt de voorzitter drie leden tot stembureau;

  • 2. ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van artikel 28 van de Gemeentewet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn;

  • 3. er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De Raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje;

  • 4. het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden;

  • 5. voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    • a.

      een blanco ingevuld stembriefje;

    • b.

      een ondertekend stembriefje;

    • c.

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • d.

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • e.

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt;

  • 6. in geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de Raad, op voorstel van de voorzitter;

  • 7. onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.

Artikel 31 Herstemming over personen

  • 1. wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan;

  • 2. wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben;

  • 3. indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.

Artikel 32 Beslissing door het lot

  • 1. wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven;

  • 2. deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud;

  • 3. vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

Hoofdstuk 4 Rechten van leden

Artikel 33 Amendementen

  • 1. ieder lid van de Raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen schriftelijk/digitaal amendementen indienen.

    Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de Raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn;

  • 2. ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement);

  • 3. elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk/digitaal bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter – met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde -oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan;

  • 4. intrekking, door de indiener(s) van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door de Raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 34 Moties

  • 1. ieder lid van de Raad kan ter vergadering een motie indienen;

  • 2. een motie moet om in behandeling genomen te kunnen worden ter vergadering schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend;

  • 3. de behandeling van en stemming over een motie aangaande een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats;

  • 4. de behandeling van en stemming over een motie aangaande een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld;

  • 5. intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk totdat de besluitvorming door de Raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 35 Voorstellen van orde

  • 1. de voorzitter en ieder lid van de Raad kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht;

  • 2. een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen;

  • 3. over een voorstel van orde beslist de Raad terstond.

Artikel 36 Initiatiefvoorstel

  • 1. een initiatiefvoorstel wordt door één of meer leden van de Raad schriftelijk/digitaal en ondertekend ingediend bij de voorzitter;

  • 2. de voorzitter plaatst het voorstel op de concept-agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de schriftelijke/digitale oproep hiervoor reeds verzonden is. Alsdan wordt het voorstel op de concept-agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst en ontvangt het college een afschrift van het voorstel;

  • 3. de behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij de Raad oordeelt dat het voorstel samen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld;

  • 4. de Raad neemt geen besluit over een voorstel voordat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen schriftelijk/digitaal uiterlijk 1 week voorafgaande aan de dag van het plaatsvinden van de raadsvergadering ter kennis van de Raad te brengen;

  • 5. De Raad bepaalt in deze vergadering in welke vergadering van de Raad het initiatiefvoorstel voorzien van het Collegestandpunt verder zal worden behandeld.

  • 6. de Raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening;

  • 7. op een spoedeisend initiatiefvoorstel, inhoudende het ontslag van een wethouder, zijn de bepalingen in dit artikel niet van toepassing. Een dergelijk voorstel kan na instemming van de Raad terstond aan de agenda toegevoegd worden.

Artikel 37 Collegevoorstel

  • 1. een schriftelijk/digitaal voorstel van het college aan de Raad, dat vermeld staat op de conceptagenda van de raadsvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de Raad;

  • 2. indien de Raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de Raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 38 Interpellatie

  • 1. het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk/digitaal bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen;

  • 2. de voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de Raad en de wethouders. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De Raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden;

  • 3. de interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden van de Raad, de leden van het college niet meer dan eenmaal, tenzij de Raad hen hiertoe toestemming geeft.

Artikel 39 Inlichtingen

  • 1. een lid van de Raad dient een schriftelijk/digitaal verzoek tot inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet via de griffier in bij het college of de burgemeester;

  • 2. de griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester;

  • 3. de verlangde inlichtingen worden mondeling, tenzij nadrukkelijk om een schriftelijke/digitale beantwoording is gevraagd, voorafgaand of in de eerstvolgende of in de daarop volgende vergadering aan de Raad gegeven.

Artikel 40 Schriftelijke/digitalevragen

  • 1. vragen die schriftelijk/digitaal worden ingediend, worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien;

  • 2. de vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de Raad en het college of de burgemeester worden gebracht. Tevens worden de vragen opgenomen in de gemeentelijke nieuwsbrief, op de website geplaatst en in afschrift naar de pers verzonden;

  • 3. schriftelijke/digitale beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen 25 werkdagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Indien beantwoording niet binnen deze termijn kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college of de burgemeester de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen de schriftelijke/digitale beantwoording zal plaatsvinden;

  • 4. de antwoorden van het college of de burgemeester worden door tussenkomst van de griffier aan de leden van de Raad toegezonden, opgenomen in de gemeentelijke nieuwsbrief, op de gemeentelijke website geplaatst en in afschrift naar de pers gezonden;

  • 5. de vragensteller kan in de eerstvolgende raadsadvies-vergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord tenzij de Raad anders beslist.

Hoofdstuk 5 Begroting en rekening

Artikel 41 Procedure begroting

Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de Raad, op voorstel van het Presidium, vaststelt.

Artikel 42 Procedure jaarrekening

Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de Raad, op voorstel van het Presidium, vaststelt.

Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties

Artikel 43 Verslag en verantwoording

  • 1. een lid van de Raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht (om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering) verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn;

  • 2. ieder lid van de Raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke/digitale vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke/digitale vragen, vastgesteld in artikel 40, zijn van overeenkomstige toepassing;

  • 3. wanneer een lid van de Raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de Raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 39, zijn van overeenkomstige toepassing;

  • 4. dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de Raad één van zijn leden heeft benoemd.

Hoofdstuk 7 Besloten vergadering

Artikel 44 Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 45 Besluitenlijst

  • 1. de besluitenlijst van een besloten vergadering wordt niet verspreid, maar ligt uitsluitend voor de leden ter inzage ten kantore van de griffier;

  • 2. deze besluitenlijst wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de Raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van de besluitenlijst. De vastgestelde besluitenlijst wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 46 Geheimhouding

Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de Raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De Raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 47 Opheffing geheimhouding

Indien de Raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers

Artikel 48 Toehoorders en pers

  • 1. de toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen;

  • 2. de burgemeester kan, in verband met het ordelijk verloop van de raadsvergadering, aanwijzingen geven aan de pers voor het maken van geluids - of beeldregistraties;

  • 3. Acties van het publiek die het ordelijk verloop van de raadsvergadering kunnen verstoren – zoals verbale uitingen, spandoeken of anderszins rumoer – zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 49 Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de Raad op voorstel van de voorzitter.

Artikel 50 Inwerkingtreding

  • 1. dit reglement treedt in werking op 13 oktober 2016, zijnde de dag na de datum van bekendmaking van de vaststelling van het nieuwe reglement in het plaatselijk weekblad en op de gemeentelijke website;

  • 2. op dat tijdstip vervalt het reglement van orde voor de vergaderingen van de Raad van de gemeente Meerssen vastgesteld bij raadsbesluit van 26 september 2013.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Meerssen van

13 oktober 2016.

DE RAAD VOORNOEMD,
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting model-reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad.

Algemene toelichting

Sinds de invoering van de duale werkwijze van de Raad werd het Reglement van Orde herhaaldelijk aangepast aan de opgedane ervaringen. Periodiek is op punten bijstelling aan de orde c.q. wenselijk. De wijzigingen die thans aan de orde zijn betreffen naast technische aanpassingen een aanpassing van de werkwijze van de Raad (samenstelling Presidium, termijnverantwoording art 40 vragen, de toepassing van het spreekrecht door burgers, stemverklaring uitbrengen, woordvoering vanaf spreekgestoelte, gewijzigde behandelprocedure recht van initiatief e.d.).

Uiteraard is en blijft dit reglement van orde een dynamisch model. Het is aan de Raad om op grond van voortschrijdend inzicht te bepalen welke bepalingen hij wel of niet wil opnemen in zijn reglement.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De omschrijving van de termen amendement en initiatiefvoorstel luiden na de schrapping van de zinsnede ‘naar de vorm geschikt om direct daarin te worden opgenomen’ hetzelfde als in de artikelen 147a en 147b van de Gemeentewet.

Er heeft toevoeging plaatsgevonden van een artikellid over de in Meerssen gehanteerde bestuurlijke werkwijze betreffende de raadsadviesvergadering en het begrip werkgeverscommissie waarnaar in de toelichting wordt verwezen is hier opgenomen.

Artikel 2 De voorzitter

De burgemeester is voorzitter van de Raad. Artikel 9 van de Gemeentewet schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de Raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer en daarvan werd gebruik gemaakt. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij/zij onder andere voor de procesregie en de handhaving van de orde in de vergadering.

Artikel 3 De griffier

De Raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de Raad. Hij is in principe in elke vergadering van de Raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de Raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. Rechtspositionele bepalingen zijn niet in dit reglement opgenomen, aangezien deze in een ‘lex specialis’ ( de z.g.verordening werkgeverscommissie griffie 2016) zijn uitgewerkt.

Artikel 5 Het presidium

Het presidium heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (agendacommissie en aanbevelingen aan de Raad inzake de organisatie en het functioneren van de Raad). Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het Presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de Raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de Raad legt (artikel 125, eerste lid, van de Grondwet).

Het Presidium als zodanig kan niet ook optreden als werkgeverscommissie. Via een afzonderlijke verordening is in een regeling van de werkwijze van die bestuurscommissie voorzien.

In artikel 5 is als aanvullende taak opgenomen dat het Presidium aanbevelingen doet aan de Raad inzake de organisatie van de werkzaamheden van de Raad. Hieronder vallen taken als: het initiëren van een aanpassing van het reglement van orde, het instrueren van de griffier en het bespreken van procedurele, organisatorische- respectievelijk agenda-technische zaken.

Het is van belang dat in het presidium elke partij een gelijke adviserende inbreng heeft die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Tevens kan dit de betrokkenheid van alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten.

De griffier is bij elke vergadering van het Presidium aanwezig (artikel 5, lid 2), omdat de griffier voor de ondersteuning van de Raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken (gaan) worden. De aanwezigheid van de secretaris is ook gewenst, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die in opdracht van het College worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Overeenkomstig het derde lid kan de secretaris structureel worden uitgenodigd.

Alleen degenen die daadwerkelijk ter vergadering aanwezig zijn kunnen een inbreng leveren: schriftelijke/digitale inbreng of woordvoering namens anderen / afwezigen is derhalve niet toegelaten. Duidelijk is nu vastgelegd dat de verslagen van de vergaderingen van het Presidium openbaar zijn. Van het besloten gedeelte worden geen verslagen opgemaakt.

Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties

Artikel 6 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk/digitaal aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de Raad stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de Raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittrekstel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk/digitaal.

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de Raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de eerste samenkomst van de nieuwe Raad na verkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.

Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de Raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe Raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de Raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de Raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.

Het vijfde lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrieven onderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadslidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Vandaar dat er een vijfde lid aan dit artikel is toegevoegd. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de Raad wordt benoemd, de incompatibiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.

Bij de benoeming van een wethouder zal er een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode politieke ambtsdragers speelt hierbij een rol. Daarnaast kan een verklaring omtrent het gedrag (VOG) worden gevraagd. De Raad kan aangeven dat hij deze procedure wil volgen bij de benoeming van wethouders. De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure uit te laten voeren.

Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). In het geval de coalitie in de Raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is wel een risico. Het kan immers gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.

Artikel 7 Fracties

De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet maar laatstgenoemde wet gaat onder andere in artikel 33, tweede lid, wel uit van het bestaan van in de Raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning).

Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe Raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de Raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de Raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de Raad verlaten. Er zijn vele redenen denkbaar. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie.

Ook andere wijzigingen zijn mogelijk bijvoorbeeld fusie tussen 2 fracties. Voor andere wijzigingen bijvoorbeeld tengevolge van tijdelijke ziekte of zwangerschap geeft de Kieswet een vervangingsregeling aan.

Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de Raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem/haar rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.

Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel ‘hoort’ dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de Raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De Raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de Raad is voldoende. De Raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

Dit betekent ook dat:

  • kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke/digitale (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet;

  • personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;

  • als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de Raad te weren.

Fractie-afsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en -faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadsadviesvergaderingen en eventueel de bezetting in raadsadviesvergaderingen door burgerleden.

Vijfde lid

De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde. Indien de nieuwe fractie wil meedoen aan de eerstvolgende raadsverkiezingen zal dit ook gebeuren. Bij registratie als politieke groepering wordt getoetst aan hoofdstuk G van de Kieswet, waarin staat aangegeven in welke gevallen deze registratie geweigerd wordt.

Hoofdstuk 3 Vergaderingen

Paragraaf 1 Tijd van vergaderen; voorbereidingen

Artikel 8 Dag en uur van de vergaderingen

Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de Raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de Raad schriftelijk/digitaal met opgave van redenen daarom vraagt. De Raad vergadert buitenshuis in een daartoe geschikte locatie. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie. Nieuw toegevoegd is een derde lid ter regulering van de lengte en schorsing van de vergadering en heropening – op een aangewezen dag – van een volgende raadsvergadering.

Artikel 9 Oproep

In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de Raad schriftelijk/digitaal uitnodigt voor de vergadering.

Het eerste lid bepaalt (volgens bestendig gebruik) dat de voorzitter ten minste zeven dagen vóór een vergadering de leden langs digitale weg de schriftelijke/digitale oproep stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De brief vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het tweede lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken. Het is inmiddels bestendig gebruik dat aan de Raad de stukken en de oproep niet meer per post maar per e-mail worden verstuurd en dat de vergaderstukken digitaal worden opgeslagen ten behoeve van de Raad. Tevens vindt plaatsing in een plaatselijk weekblad en op de gemeentelijke website plaats van de concept-agenda en van de vergaderstukken. E.e.a. is tot uitdrukking gebracht in lid 3.

Artikel 10 Agenda

Het Presidium bepaalt in overleg hoe de concept-raadsagenda vooralsnog eruit komt te zien (artikel 5 lid 6). Het versturen van de agenda en stukken is geregeld in artikel 9. Dit is echter een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om een week voor de vergadering een concept-agenda op te stellen. Derhalve kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke/digitale oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk twee werkdagen voor de aanvang van de vergadering. Leden van de Raad kunnen bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren.

Het derde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de Raad van voldoende informatie te voorzien. Als de Raad niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking van een onderwerp, is het niet gewenst dat de Raad zich over dit onderwerp uitspreekt. In een dergelijk geval heeft de Raad de mogelijkheid, het onderwerp naar een themabijeenkomst of raadsconferentie te verwijzen met inspreekrecht en consultatie van externe deskundigen of aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen. Het laatste lid regelt dat de Raad op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter de volgorde van behandeling van de agendapunten kan wijzigen.

Voorstellen aan de Raad kunnen van diverse actoren afkomstig zijn. In de eerste plaats zijn dit het college en de burgemeester. Daarnaast kunnen raadsleden initiatiefvoorstellen indienen.

Artikel 11 De wethouder

De omschrijving van artikel 11 heeft als intentie dat wethouders in de positie kunnen worden gebracht om desgevraagd door middel van hun aanwezigheid aan de beraadslagingen over hun portefeuilles deel te kunnen nemen.

Enerzijds heeft een wethouder toegang tot de vergaderingen en kan hij aan de beraadslagingen aangaande zijn portefeuille deelnemen (ingevolge lid 2 van artikel 21 Gemeentewet) en anderzijds is het de Raad die de wethouder kan uitnodigen om ter vergadering aanwezig te zijn (lid 3). Uit een oogpunt van gezamenlijk bestuur heeft het de voorkeur dat de leden van het college steeds ter vergadering aanwezig zijn, mede ter beantwoording op verzoek vanuit de Raad of van de voorzitter van onvoorziene vragen c.q. gewenste deelname aan onvoorziene beraadslagingen. De omschrijving ‘wordt geacht aanwezig te zijn’ doet recht aan de geest van artikel 21 Gemeentewet.

Artikel 12 Ter inzage leggen van stukken

In dit artikel gaat het om de geheime stukken en om de zogenaamde ‘onderliggende’ stukken waarvan in de raadsvoorstellen melding wordt gemaakt.

Aan de raadsleden worden veelal de meeste onderliggende stukken op elektronische wijze toegankelijk gesteld / aangeboden. Uiteraard dienen alle raadsleden en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te hebben om alle onderliggende stukken desgewenst in te zien.

Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk/digitaal stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept-)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de WOB.

Indien het gaat om geheime stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de Raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Ook kan worden overwogen hiervan geen kopieën te laten maken, omdat het gevaar bestaat dat vaak gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen.

Het kan niet de bedoeling zijn, dat een lid van de Raad of een ander het originele stuk mee naar huis neemt. Een raadslid of een andere geïnteresseerde mag echter wel een kopie van een ter inzage gelegd stuk maken.

De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de Raad. Het ligt dan ook in de rede dat stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij de griffie ter inzage worden gelegd. Op verzoek van de leden van de Raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.

Artikel 13 Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de herziening van het reglement is tevens de verplichting opgenomen de agenda en stukken ook op het internet te plaatsen. Ook is expliciet en thans tijdloos vastgelegd, dat in een ter plaatse verschijnend weekblad de aankondiging van de vergadering van de Raad en concept-raadsagenda worden geplaatst.

Paragraaf 2 Orde der vergadering

Artikel 14 Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.

De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de Raad nodig heeft. Daarom stelt de griffier samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

Artikel 15 Zitplaatsen

De griffier is overeenkomstig artikel 3 lid 1 in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen zitplaats. De voorzitter kan na overleg in het presidium de indeling herzien, indien daartoe aanleiding bestaat. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats voor hen te zorgen.

Artikel 16 Opening vergadering; quorum

De vergadering kan beginnen, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Gemeentewet voorziet in een procedure voor een tweede vergadering indien het vereiste aantal leden voor het houden van een vergadering van de Raad niet op komt dagen.

Artikel 17 Primus bij hoofdelijke stemming

Dit artikel komt te vervallen door overheveling naar artikel 28 nieuw. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van hoofdelijk stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering, ook na een eventuele schorsing. Zie ook de toelichting bij artikel 28 nieuw.

Artikel 17 Besluitenlijst

Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop de besluitenlijst wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting om een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid Gemeentewet). De opgemaakte concept besluitenlijst wordt binnen 10 werkdagen na afloop van de raadsvergadering verstuurd aan de leden van de Raad en overige personen die het woord gevoerd hebben. Omdat wethouders, de burgemeester, de griffier en de secretaris ook het woord kunnen voeren in de vergadering, kunnen zij tevens een voorstel tot verandering van de concept-besluitenlijst aan de Raad doen. Dit kan om praktische redenen plaatsvinden tot het moment dat de lijst in de raadsvergadering wordt vastgesteld. De griffier is aangewezen om voorstellen tot wijzigingen van de concept-besluitenlijst in ontvangst te nemen. Het is aan de Raad om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt.

De concept-besluitenlijst moet op zo kort mogelijke termijn worden gepubliceerd. De besluitenlijst geeft een overzicht van (alle) door de Raad genomen beslissingen incl. toezeggingen, besluitvorming over moties en schorsingen. Er is in anticiperende zin een toevoeging in lid 7 opgenomen aangaande publicatie van audio-verslag van de raadsvergadering.

Artikel 18 Ingekomen stukken

Omtrent de (aan de Raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar het college etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk mocht leiden tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid.

De schriftelijke/digitale mededelingen van het college aan de Raad komen in principe ook bij de Raad binnen. De mededelingen ( te denken valt aan beantwoording art. 40 vragen, raadsinformatiebrieven

e.d. ) zijn dan ook een ingekomen stuk. Daarvoor geldt registratief een vastgelegde behandelprocedure. De Raad stelt op voorstel van het Presidium de wijze van afdoening van de lijst ingekomen stukken vast.

Artikel 19 Spreekregels

Nieuw is dat er gesproken wordt vanaf het spreekgestoelte. Dit geldt niet voor korte interrupties.

Artikel 20 Volgorde sprekers Behoeft geen toelichting.

Artikel 21 Aantal spreektermijnen

Indien de Raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Uitzondering vormen korte interrupties die in 2e termijn zijn toegestaan. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.

De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp. Dit is uiteraard anders indien er sprake is van een ingediende motie vreemd aan de orde van de dag.

Artikel 22 Spreektijd

Het artikel strekt ertoe te benadrukken de wenselijkheid van efficiënt vergaderen.

De Raad kan regels kan stellen over de spreektijd van de leden. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde en tijdsbewaking tijdens de vergadering wel aanwijzingen geven en derhalve zijn nieuw de leden 2 en 3.

Artikel 23 Handhaving orde; schorsing

Het eerste lid verzekert dat raadsleden in 1e termijn vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties na de 1e termijn toegestaan voor zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te bevorderen dat leden van de Raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk/digitaal overleggen.

Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders, de secretaris, de griffier of andere personen, die het woord kunnen voeren. De voorzitter kan hen tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.

De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 23 van het reglement is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (JB 9 (2002) 138) en derhalve niet vatbaar voor bezwaar / beroep.

Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar de artikel 49 van dit reglement.

Artikel 24 Beraadslaging en schorsing

Lid 1 van het nog vigerend artikel 25 is een slapende bepaling en kan derhalve komen te vervallen Indien de schorsing aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd (zie ook artikel 21 lid 1 van het reglement).

Artikel 25 Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de Raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.

De Raad kan op grond van artikel 3 en 4 van het reglement bepalen dat de griffier / de secretaris deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester en de wethouders hebben het recht om desgevraagd (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21 van de Gemeentewet.

Artikel 26 Stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden afgegeven na het sluiten van de beraadslaging en vóórdat de raad tot stemming overgaat .

Artikel 27 Beslissing

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de Raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing zulks met inachtneming van aangenomen amendementen. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.

Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen

Artikel 28 Algemene bepalingen over stemming

Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming aldus plaatsvinden. De Raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.

Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel 28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.

In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van BZK:

‘de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid’; bij stemming heeft de Raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 Gemeentewet);

de Raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk.’

Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:

  • In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710LJN BM9710, AB 2010/310AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;

  • In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863LJN BQ8863, AB 2011/261AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met art. 2:4artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de Raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;

  • In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796LJN BZ0796 preciseert de ABRvS haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van art. 1:2artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De ABRvS overwoog dat in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, ligt het in de rede voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in art. 2:4 lid 2artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij art. 28 lid 1artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus – en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 – in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in art. 1:2 lid 1artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.

De ABRvS heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met art. 2:4artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.

Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

In gemeenten kan een elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de Gemeentewet.

Lid 2 bestaand is komen te vervallen gelet op het daaromtrent reeds bepaalde in art 17 lid 2 sub d.

In het derde en vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming.

Deze geschiedt, na het bepaald zijn van de voorstemmer, in alfabetische volgorde. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen door aanwijzing van degene die bij hoofdelijke stemming het eerste stemt te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering.

Artikel 29 Stemming over amendementen en moties

Voor de duidelijkheid (van de vergaderwijze) wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp (‘motie vreemd aan de orde van de dag’) geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Tevens wordt verwezen naar art 34 lid 4.

Artikel 30 Stemming over personen

Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken maar het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke/digitale stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De Raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld. Indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder is er sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan ‘wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt’ (artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid, van de Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.

Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.

De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de Raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:

  • een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de Raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de Raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;

  • een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;

Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.

Artikel 31 Herstemming over personen

De tekst van het artikel spreekt voor zich.

Artikel 32 Beslissing door het lot

In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van hetgeen in artikel 31, derde lid van de Gemeentewet is voorgeschreven.

Hoofdstuk 4 Rechten van leden

Artikel 33 Amendementen

Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de Raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in het tweede tot en met het vierde lid. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de Raad verplicht een amendement te behandelen.

Leden van de Raad kunnen aan de Raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de Raad besluiten tot een derde termijn (artikel 21).

Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 29. Voorstel tot splitsing van een voorgesteld beslissing kan, indien aangenomen, meebrengen, dat één onderdeel van een besluit wel en een ander niet wordt aanvaard.

Artikel 34 Moties

In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen Raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken. Ter bevordering van de kwaliteit van de beraadslaging worden moties als regel minimaal 2 x 24 uren voor de raadsvergadering aan de voorzitter, griffier en andere fracties toegezonden.

Wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft.

Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 36 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de Raad.

In de Gemeentewet wordt één specifieke motie uitgewerkt. Dit betreft de motie van wantrouwen waarbij de Raad aangeeft het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij / zij zelf niet opstapt, dient de Raad actie te ondernemen.

Artikel 35 Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan de Raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de Raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 36).

Artikel 36 Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college aan de Raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief op grond van artikel 147a lid 1 toegekend.

Per 1.2.2016 geldt er een nieuwe wettekst voor art 147a Gemeentewet:

Artikel 147a

  • Een lid van de Raad kan een voorstel voor een verordening of een ander voorstel ter behandeling in de raad indienen.

  • 2 De Raad regelt op welke wijze een voorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld.

  • 3 De Raad regelt op welke wijze en onder welke voorwaarden een ander voorstel wordt ingediend en behandeld.

  • 4 De Raad neemt geen besluit over een voorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de Raad te brengen.

In artikel 147a, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de Raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening dan wel een ander voorstel wordt ingediend en behandeld. Het eerste tot en met het vierde lid van artikel 36 van het reglement voorzien in de uitwerking hiervan. Door de wetswijziging van artikel 147a, is per 1.2.2016 een nieuwe (uitgebreide) behandelingswijze voorgeschreven. Het vierde lid van het reglement geeft hiervoor – in aanvulling op de eerste drie leden – voorschriften.

Algemeen uitgangspunt is en blijft dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst, maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de oproep verzonden is. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 10, tweede lid te verzoeken het initiatiefvoorstel aan de agenda toe te voegen.

Aangezien het voor de hand ligt om de raad tevens de mogelijkheid te geven om een initiatiefvoorstel tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp te behandelen, is dit in het derde lid opgenomen.

De gemeentewetgever schrijft thans dwingend voor dat een initiatiefvoorstel formeel zijn weg dient te vinden langs het college. Het college wordt ingevolge artikel 36 lid 4 nieuw van het reglement in staat gesteld om binnen redelijke termijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken aan de Raad. Het college wordt hiermee meer betrokken bij de beleidsvoorbereiding. Toch dient ervoor te worden gewaakt dat het college de kaderstellende rol van de Raad niet gaat overnemen. Een goed samenspel tussen beide organen is een oplossing voor eventuele fricties.

Als de Raad andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een verordening, wenselijk acht, kunnen deze op basis van het vierde lid worden vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan strijd met het algemeen belang, het belang van de gemeente of het gemeentelijk beleid.

Het zesde lid is er omdat de Gemeentewet de mogelijkheid geeft een wethouder na een motie van wantrouwen te ontslaan (artikel 49 Gemeentewet).

Artikel 37 Collegevoorstel

Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de Raad. De Raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het door college voorbereide voorstel kan worden ingetrokken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is. De Raad moet hier toestemming voor geven.

Indien de Raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de Raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De Raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De Raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De Raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de Raad kan dit ook om advies terugleggen bij het Presidium.

Artikel 38 Interpellatie

Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de Raad nodig.

Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Wel is hier gekozen voor een ondersteuning door de Raad bij gewone meerderheid. Voormalig minister Pechtold heeft in een brief van 16 december 2005 aan de Groen-Links fractie in Schoonhoven aangegeven dat de Raad de ruimte heeft eigen beleid te ontwikkelen, waardoor de Raad dus de vrijheid heeft om te bepalen dat een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatiedebat te houden. Hij was hier echter geen voorstander van. Voor de democratie leek het hem goed om de regels van de Tweede Kamer te volgen. Dit houdt in dat de toestemming van een betekenende minderheid (ondersteuning door 30 van de 150 leden) volstaat.

In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de Raad. Toch is het van belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het tweede lid wordt hiervoor gezorgd. De (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van toepassing.

Artikel 39 Inlichtingen

In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de Raad. Naast een ingewikkelde inrichting van de bestuursbevoegdheden bevat de Gemeentewet ook behoorlijk aangescherpte regels over de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de Raad. Deze regels beogen de politieke verantwoordelijkheid van het college te activeren en de eindverantwoordelijkheid van de Raad te bevestigen. Daar is in de eerste plaats de passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet. Dat is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de Raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee is een waarborg in het leven geroepen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de Raad via het Reglement van orde op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De Raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde. De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is wettelijk objectief (‘is’) en algemeen omschreven. De wetgever beoogde daarmee dat een beroep daarop in de praktijk als een hoge uitzondering op de algemene regel zou moeten worden gebruikt. In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als Raad en college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven. Vervolgens kent de gedualiseerde Gemeentewet thans een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, verplicht het college uit eigen beweging de Raad alle inlichtingen te verstrekken die de Raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Blijkbaar moet het college permanent nagaan welke informatie de Raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de Raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat Raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de Raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht en bovendien is men dan weer terug in de cultuur van meeregeren uit het monistische tijdperk. Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid Gemeentewet verplicht het college de Raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h Gemeentewet indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien Raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de Raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Overigens kent ook deze actieve informatieplicht de nodige vaagheid. Wat is ingrijpend? Het antwoord op deze vraag moet volgens de wetgever worden gevonden in de plaatselijke omstandigheden. Waarschijnlijk heeft de wetgever het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. Blijkbaar moeten Raad en college hier zelf een modus voor vinden. Een andere vraag is nog of ook deze inlichtingenplicht wordt beperkt door de weigeringsgrond van het openbaar belang als bedoeld in het derde lid van de artikelen 169 en 180 van de Gemeentewet. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord op basis van ongeschreven gemeenterecht. Het verstrekken van inlichtingen kan overigens niet via de rechter worden afgedwongen.

Artikel 40 Schriftelijke/digitale vragen

Het vragenrecht geeft aan de leden van de Raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke/digitale vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. De verantwoordelijke portefeuillehouder dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijn van 25 werkdagen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het verantwoordelijk collegelid of de burgemeester geeft daarom het antwoord. De Raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat een collegelid of de burgemeester direct kan antwoorden op een vraag.

In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is, dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de Raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel alsnog op de agenda van de Raad te krijgen.

Nieuw is dat uit een oogpunt van bestuurlijke transparantie de vragen en de beantwoording op de gemeentelijke website wordt geplaatst, wordt opgenomen in de gemeentelijke nieuwsbrief en wordt toegezonden naar de publieke media.

In de eerstvolgende raadsadviesvergadering ná de gegeven beantwoording kan daarop worden terug gekomen (lid 5 ). Indien dat niet voldoende mocht blijken (is niet de praktijk) dan kan er in een eerstvolgende raadsvergadering nog op worden terug gekomen.

Artikel 40 Vragen stellen door leden Raad en spreekrecht voor burgers

Dit artikel is verplaats naar het reglement voor de Raadsadviesvergaderingen.

Deze bepaling vormt een nadere invulling van artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met betrekking tot het aldaar geregelde vragenrecht voor leden van de raad. Artikel 41 RvO is een facultatieve bepaling. Het is aan de Raad om te de invullingswijze te bepalen.

Het stellen van vragen en het toepassen van spreekrecht voor burgers tijdens raadsadviesvergaderingen kan zeer wel bijdragen aan een vergroting van de betrokkenheid van burgers bij het bestuur: één van de doelstellingen van de dualisering. Burgers kunnen aanwezig zijn bij raadsadviesvergaderingen en zij kunnen zelf vragen stellen via het spreekrecht. Dit kan zeer wel ten goede komen aan de controlerende taak van de gemeenteraad. En kan het vertrouwen in het bestuur van de burger die serieus genomen wordt vergroten. Voorwaarde is wel dat er in openheid kan worden gesproken over meningen, vragen, kanttekeningen. Burgers hebben er recht op dat ze door het bestuur op een bejegenende wijze , zonder al te veel (formele) belemmeringen worden uitgenodigd om te zeggen wat ze er van vinden.

Bewust is er gekozen voor een algemene regeling van het vragenrecht en spreekrecht.

De criteria voor de weigering van een onderwerp zijn aangeduid teneinde de sturing op oneigenlijke zaken te bevorderen c.q. te behouden. Middels de nieuwe regeling (die in de praktijk vanaf maart 2012 feitelijk reeds wordt toegepast) wordt de drempel om vragen te stellen door burgers verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. In raadsadviesvergaderingen krijgen leden van de Raad de mogelijkheid om over vooraf door derden ingebrachte onderwerpen en over overige geagendeerde zaken (leden van) het college aan de tand te voelen. Daarnaast kunnen burgers onder bepaalde vorowaarden over geagendeerde onderwerpen / thema’s inspreken en duidelijk maken wat ze daarover vinden. Het karakter van het vragen stellen verschilt van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de Raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur.

Het vragenstellen resp. toepassing spreekrecht in raadsadviesvergaderingen wordt kort voorafgaand aan de raadsvergadering (2 weken) mogelijk gemaakt in verband met de mogelijkheid voor leden van de Raad voor nader(e) overleg / heroverweging en het behoud van oorzakelijk verband tussen te bespreken en te besluiten onderwerpen / agendapunten.

In verband met de herkenbaarheid voor de burgers is gekozen voor vaste tijdstippen terzake van het bieden van spreekrecht.

Er is een deadline voor de aanmeldingstermijn voor spreekrecht opgenomen (art 40B sub 2).

Hoofdstuk 5 Begroting en rekening

Artikel 41 Procedure begroting en artikel 42 Procedure jaarrekening

In deze artikelen wordt de procedure voor de begroting en jaarrekening vastgelegd. De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald.

Aan het Presidium wordt jaarlijks als onderdeel van de planning - en controlcyclus vanuit de griffie een behandelvoorstel ter goedkeuring voorgelegd.

Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties

Artikel 43 Verslag en verantwoording

Leden van de Raad (of in voorkomende gevallen de burgemeester, een wethouder of de gemeentesecretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de gemeente. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan de Raad, die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan de raad bepalingen te bevatten.

In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging (uiteraard kan ook een ander moment worden gekozen). En wordt aangegeven dat bespreking in een commissie kan plaatsvinden. Indien de gemeente geen commissies heeft kan hier een ander daarvoor geëigend overlegorgaan worden opgenomen (raadsadviesvergaderingen).

In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke/digitale vragen aangegeven, overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 40.

Het derde lid bevat de procedure voor de ter verantwoording roeping, die aansluit bij de regels voor inlichtingen.

Het is zinvol de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties, waarin de Raad een of meer van zijn leden heeft benoemd. Hierbij valt te denken aan privaatrechtelijke rechtspersonen en vennootschappen, zoals een (raad van commissarissen van) een NV. Hierin voorziet het vierde lid.

Hoofdstuk 7 Besloten vergadering

Artikel 44 Algemeen

Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van de besluitenlijst.

De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voorzover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beelden geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de Raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.

In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de deuren’, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

Artikel 45 Besluitenlijst

In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet.

In overeenstemming met artikel 17 is de griffier verantwoordelijk voor de besluitenlijst (op basis van het verslag via geluidsdrager) van de raadsvergadering. Dit geldt ook voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag en de lijst ligt ter beluistering / inzage bij de griffier.

Artikel 46 Geheimhouding

Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 jo artikel 55 van de Gemeentewet noodzakelijk.

Artikel 47 Opheffing geheimhouding

In de aangehaalde artikelen wordt aan de Raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

Op grond van artikel 25, derde en vierde lid Gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de Raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de Raad overgelegde stukken vervalt, indien de Raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

Als de Raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de Raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de Raad de geheimhouding wil opheffen.

Gememoreerd wordt hier een recente circulaire van de minister van BZK gedateerd 29-4-2016 waarin uitvoerige aandacht werd geschonken aan de wettelijke regels inzake de geheimhouding en specifiek hierover levende vragen in de bestuurlijke praktijk.

Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers

Artikel 48 Toehoorders en pers

De hier aangeven procedurebepalingen zijn gebaseerd op de in artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid aan de voorzitter van de Raad om toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen.

Artikel 50 Geluid- en beeldregistraties Is komen te vervallen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 49 Uitleg reglement

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 50 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen toelichting.

Bijlage: Relevante artikelen van de Gemeentewet

Artikel 7

De raad vertegenwoordigt de gehele bevolking van de gemeente.

Artikel 8

  • 1.

    De raad bestaat uit:

    9 leden in een gemeente beneden de 3 001 inwoners;

    11 leden in een gemeente van 3 001– 6 000 inwoners;

    13 leden in een gemeente van 6 001– 10 000 inwoners;

    15 leden in een gemeente van 10 001– 15 000 inwoners;

    17 leden in een gemeente van 15 001– 20 000 inwoners;

    19 leden in een gemeente van 20 001– 25 000 inwoners;

    21 leden in een gemeente van 25 001– 30 000 inwoners;

    23 leden in een gemeente van 30 001– 35 000 inwoners;

    25 leden in een gemeente van 35 001– 40 000 inwoners;

    27 leden in een gemeente van 40 001– 45 000 inwoners;

    29 leden in een gemeente van 45 001– 50 000 inwoners;

    31 leden in een gemeente van 50 001– 60 000 inwoners;

    33 leden in een gemeente van 60 001– 70 000 inwoners;

    35 leden in een gemeente van 70 001– 80 000 inwoners;

    37 leden in een gemeente van 80 001–100 000 inwoners;

    39 leden in een gemeente van 100 001–200 000 inwoners;

    45 leden in een gemeente boven de 200 000 inwoners.

  • 2.

    Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van de raad, voortvloeiende uit wijziging van het aantal inwoners van de gemeente, treedt eerst in bij de eerstvolgende periodieke verkiezing van de raad.

Artikel 9

De burgemeester is voorzitter van de raad.

Artikel 10

  • 1.

    Voor het lidmaatschap van de raad is vereist dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

  • 2.

    Zij die geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie zijn, dienen tevens te voldoen aan de vereisten dat:

    • a.

      zij rechtmatig in Nederland verblijven op grond van artikel 8, onder a, b, c, d, e of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een verdrag tussen een internationale organisatie en de Staat der Nederlanden inzake de zetel van deze organisatie in Nederland, en

    • b.

      zij onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop de gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraad gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren ingezetene van Nederland waren en beschikten over een verblijfsrecht als bedoeld onder a, dan wel rechtmatig in Nederland verbleven op grond van artikel 3 of artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES.

  • 3.

    Geen lid van de raad kunnen zijn zij die geen Nederlander zijn, en als door andere staten uitgezonden leden van diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen, in Nederland werkzaam zijn, alsmede hun niet-Nederlandse echtgenoten, geregistreerde partners of levensgezellen en kinderen, voor zover dezen met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Artikel 11

Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid van de raad hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van de raad wegens handelen in strijd met artikel 15 van het lidmaatschap van de raad is vervallen verklaard.

Artikel 12

  • 1.

    De leden van de raad maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van de raad zij vervullen.

  • 2.

    Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op het gemeentehuis.

Artikel 13

  • 1.

    Een lid van de raad is niet tevens:

    • a.

      minister;

    • b.

      staatssecretaris;

    • c.

      lid van de Raad van State;

    • d.

      lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e.

      Nationale ombudsman;

    • f.

      substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g.

      commissaris van de Koning;

    • h.

      gedeputeerde;

    • i.

      secretaris van de provincie;

    • j.

      griffier van de provincie;

    • k.

      burgemeester;

    • l.

      wethouder;

    • m.

      lid van de rekenkamer;

    • n.

      ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;

    • o.

      ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder l, kan een lid van de raad tevens wethouder zijn van de gemeente waar hij lid van de raad is gedurende het tijdvak dat:

    • a.

      aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de raad en eindigt op het tijdstip waarop de wethouders ingevolge artikel 42, eerste lid, aftreden, of

    • b.

      aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot wethouder en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de raad onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van de raad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot wethouder aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder o, kan een lid van de raad tevens zijn:

    • a.

      ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • b.

      vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • c.

      ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

Artikel 14

  • 1.

    Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de raad in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    ‘Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd. Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

    Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de raad naar eer en geweten zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!’

    (Dat verklaar en beloof ik!’)

  • 2.

    Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:

    ‘Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta lid fan ’e rie beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.

    Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.

    Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan ’e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as lid fan ’e rie yn alle oprjochtens ferfolje sil. Sa wier helpe my God Almachtich!’ (‘Dat ferklearje en ûnthjit ik!’).

Artikel 15

  • 1.

    Een lid van de raad mag niet:

    • a.

      als advocaat of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de gemeente of het gemeentebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur;

    • b.

      als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur;

    • c.

      als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met de gemeente aangaan van:

      • 1e.

        overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;

      • 2e.

        overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de gemeente;

    • d.

      rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

      • 1e.

        het aannemen van werk ten behoeve van de gemeente;

      • 2e.

        het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de gemeente;

      • 3e.

        het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de gemeente;

      • 4e.

        het verhuren van roerende zaken aan de gemeente;

      • 5e.

        het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de gemeente;

      • 6e.

        het van de gemeente onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;

      • 7e.

        het onderhands huren of pachten van de gemeente.

  • 2.

    Van het eerste lid, aanhef en onderd, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.

  • 3.

    De raad stelt voor zijn leden een gedragscode vast.

Artikel 16

De raad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 17

  • 1.

    De raad vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten.

  • 2.

    Voorts vergadert de raad indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat schriftelijk/digitaal / digitaal, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 18

De raad vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op de dag met ingang waarvan de leden van de raad in oude samenstelling aftreden.

Artikel 19

  • 1.

    De burgemeester roept de leden schriftelijk/digitaal / digitaal tot de vergadering op.

  • 2.

    Tegelijkertijd met de oproeping brengt de burgemeester dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 20

  • 1.

    De vergadering van de raad wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2.

    Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3.

    Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De raad kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 21

  • 1.

    De burgemeester heeft het recht in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen.

  • 2.

    Een wethouder heeft toegang tot de vergaderingen en kan aan de beraadslaging deelnemen.

  • 3.

    Een wethouder kan door de raad worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.

Artikel 22

De leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk/digitaal / digitaal hebben overgelegd.

Artikel 23

  • 1.

    De vergadering van de raad wordt in het openbaar gehouden.

  • 2.

    De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3.

    De raad beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4.

    Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de raad anders beslist.

  • 5.

    De raad maakt de besluitenlijst van zijn vergaderingen op de in de gemeente gebruikelijke wijze openbaar. De raad laat de openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 25 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 24

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over: a. de toelating van nieuw benoemde leden;

  • b.

    de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;

  • c.

    de invoering, wijziging en afschaffing van gemeentelijke belastingen, ende benoeming en het ontslag van wethouders.

Artikel 25

  • 1.

    De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3.

    De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4.

    De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 26

  • 1.

    De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2.

    Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3.

    Hij kan de raad voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 27

De leden van de raad stemmen zonder last.

Artikel 28

  • 1.

    Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2.

    Bij een schriftelijk/digitaal / digitaale stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3.

    Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden.

Artikel 29

  • 1.

    Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 30

  • 1.

    Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2.

    Bij een schriftelijk/digitaal / digitaale stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 31

  • 1.

    De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen is geheim.

  • 2.

    Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3.

    Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 32

  • 1.

    De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2.

    Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3.

    Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4.

    Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5.

    Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6.

    Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit de raad bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 32a

  • 1.

    De stukken die van de raad uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend en door de griffier medeondertekend. Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester worden de stukken die van de raad uitgaan ondertekend door degene die krachtens artikel 77 de burgemeester als voorzitter van de raad vervangt.

  • 2.

    De raad kan de burgemeester toestaan de ondertekening op te dragen aan de griffier of aan een of meer andere bij de griffie werkzame ambtenaren. In dat geval blijft medeondertekening achterwege.

Artikel 33

  • 1.

    De raad en elk van zijn leden hebben recht op ambtelijke bijstand.

  • 2.

    De in de raad vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op ondersteuning.

  • 3.

    De raad stelt met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast. De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording.

Artikel 36

  • 1.

    Het aantal wethouders bedraagt ten hoogste twintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder dan twee wethouders zullen zijn.

  • 2.

    De raad kan besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend.

  • 3.

    Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking van het eerste lid, het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk zou hebben bedragen indien het tweede lid geen toepassing had gevonden.

  • 4.

    De raad stelt bij de benoeming van de wethouders de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vast.

  • 5.

    Bij de berekening van het maximale aantal wethouders, bedoeld in het eerste en het derde lid, wordt afgerond tot het dichtstbijgelegen gehele getal.

Artikel 36a

  • 1.

    Voor het wethouderschap gelden de vereisten voor het lidmaatschap van de raad, bedoeld in artikel 10, met dien verstande dat in artikel 10, tweede lid, onder b, voor ‘de dag waarop de gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraad’ gelezen wordt: de dag waarop zij tot wethouder worden benoemd.

  • 2.

    De raad kan voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap. De ontheffing kan in bijzondere gevallen, telkens met een periode van maximaal een jaar, worden verlengd.

  • 3.

    Dezelfde persoon kan niet in meer dan één gemeente wethouder zijn.

Artikel 36b

  • 1.

    Een wethouder is niet tevens:

    • a.

      minister;

    • b.

      staatssecretaris;

    • c.

      lid van de Raad van State;

    • d.

      lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e.

      Nationale ombudsman;

    • f.

      substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g.

      commissaris van de Koning;

    • h.

      gedeputeerde;

    • i.

      secretaris van de provincie;

    • j.

      griffier van de provincie;

    • k.

      lid van de rekenkamer van de provincie waarin de gemeente waar hij wethouder is, is gelegen;

    • l.

      lid van de raad van een gemeente;

    • m.

      burgemeester;

    • n.

      lid van de rekenkamer;

    • o.

      ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;

    • p.

      ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • q.

      ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente;

    • r.

      functionaris die krachtens de wet of een algemene maatregel van bestuur het gemeentebestuur van advies dient.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder l, kan een wethouder tevens lid zijn van de raad van de gemeente waar hij wethouder is gedurende het tijdvak dat:

    • a.

      aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de raad en eindigt op het tijdstip waarop de wethouders ingevolge artikel 42, eerste lid, aftreden, of

    • b.

      aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot wethouder en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de raad onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van de raad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot wethouder aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder p, kan een wethouder tevens zijn:

    • a.

      ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • b.

      vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • c.

      ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

Artikel 41b

  • 1.

    Een wethouder vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn wethouderschap.

  • 2.

    Een wethouder meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie aan de raad.

  • 3.

    Een wethouder maakt zijn nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het gemeentehuis.

  • 4.

    Een wethouder die zijn ambt niet in deeltijd vervult, maakt tevens de inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het gemeentehuis uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.

  • 5.

    Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.

Artikel 41c

  • 1.

    Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de wethouders.

  • 2.

    De raad stelt voor de wethouders een gedragscode vast.

Artikel 49

Indien een uitspraak van de raad inhoudende de opzegging van zijn vertrouwen in een wethouder er niet toe leidt dat de betrokken wethouder onmiddellijk ontslag neemt, kan de raad besluiten tot ontslag. Artikel 31 is van toepassing op de stemming inzake het ontslag. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 55

  • 1.

    Het college kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het college worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het college haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de burgemeester of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het college overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.

  • 3.

    Indien het college zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad haar opheft.

Artikel 60

  • 1.

    De raad kan regelen van welke beslissingen van het college aan de leden van de raad kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kan de raad de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 2.

    Het college laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    Het college maakt de besluitenlijst van zijn vergaderingen op de in de gemeente gebruikelijke wijze openbaar. Het college laat de openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 55 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 74

  • 1.

    Alle aan de raad of aan het college gerichte stukken worden door of namens de burgemeester geopend.

  • 2.

    Van de ontvangst van aan de raad gerichte stukken die niet terstond in de vergadering van de raad aan de orde worden gesteld, doet hij in de eerstvolgende vergadering van de raad mededeling.

Artikel 77

  • 1.

    Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt zijn ambt waargenomen door een door het college aan te wijzen wethouder. Het voorzitterschap van de raad wordt in dat geval waargenomen door het langstzittende lid van de raad. Indien meer leden van de raad even lang zitting hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. De raad kan een ander lid van de raad met de waarneming belasten.

  • 2.

    Bij verhindering of ontstentenis van alle wethouders wordt het ambt waargenomen door het langstzittende lid van de raad. Indien meer leden van de raad even lang zitting hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. De raad kan een ander lid van de raad met de waarneming belasten.

Artikel 81

  • 1.

    De raad kan regelen van welke beslissingen van de burgemeester aan de leden van de raad kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kan de raad de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 2.

    De burgemeester laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 86

  • 1.

    Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter van een commissie, het college en de burgemeester, ieder ten aanzien van stukken die hij aan een commissie overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.

  • 3.

    Indien een commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad haar opheft.

Artikel 100

  • 1.

    In iedere gemeente is een secretaris en een griffier.

  • 2.

    Een secretaris is niet tevens griffier.

De raad benoemt de griffier. Hij is tevens bevoegd de griffier te schorsen en te ontslaan.

Artikel 107a

  • 1.

    De griffier staat de raad en de door de raad ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2.

    De raad stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de griffier.

Artikel 107b

De griffier is in de vergadering van de raad aanwezig.

Artikel 107d

  • 1.

    De raad regelt de vervanging van de griffier.

  • 2.

    De artikelen 100, tweede lid, 101 en 107 tot en met 107c zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de griffier vervangt.

Artikel 147a

  • 1.

    Een lid van de raad kan een voorstel voor een verordening of een ander voorstel ter behandeling in de raad indienen.

  • 2.

    De raad regelt op welke wijze een voorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld.

  • 3.

    De raad regelt op welke wijze en onder welke voorwaarden een ander voorstel wordt ingediend en behandeld.

  • 4.

    De raad neemt geen besluit over een voorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen.

Artikel 147b

  • 1.

    Een lid van de raad kan een voorstel tot wijziging van een voor de vergadering van de raad geagendeerde ontwerp-verordening of ontwerp-beslissing indienen.

  • 2.

    Het tweede lid van artikel 147a is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 155

  • 1.

    Een lid van de raad kan het college of de burgemeester mondeling of schriftelijk/digitaal / digitaal vragen stellen.

  • 2.

    Een lid van de raad kan de raad verlof vragen tot het houden van een interpellatie over een onderwerp dat niet staat vermeld op de agenda, bedoeld in artikel 19, tweede lid, om het college of de burgemeester hierover inlichtingen te vragen. De raad stelt hierover nadere regels.

Artikel 160

  • 1.

    Het college is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of de burgemeester hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van de raad voor te bereiden en uit te voeren, tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester hiermee is belast;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente, met uitzondering van de organisatie van de griffie;

    • d.

      ambtenaren, niet zijnde de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren, te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten;

    • f.

      te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • g.

      ten aanzien van de voorbereiding van de civiele verdediging;

    • h.

      jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen.

  • 2.

    Het college besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 3.

    Het college neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 169

  • 1.

    Het college en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3.

    Zij geven de raad mondeling of schriftelijk/digitaal / digitaal de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

  • 4.

    Zij geven de raad vooraf inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college geen besluit dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 5.

    Indien de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder f, geen uitstel kan lijden, geven zij in afwijking van het vierde lid de raad zo spoedig mogelijk inlichtingen over de uitoefening van deze bevoegdheid en het terzake genomen besluit.

Artikel 180

  • 1.

    De burgemeester is aan de raad verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur.

  • 2.

    Hij geeft de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3.

    Hij geeft de raad mondeling of schriftelijk/digitaal / digitaal de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 190

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks, tijdig voor de in artikel 191, eerste lid, bedoelde vaststelling, de raad een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van de gemeente en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 2.

    De ontwerp-begroting en de overige in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan de raad zijn aangeboden, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 3.

    De raad beraadslaagt over de ontwerp-begroting niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

Paragraaf 2. De jaarrekening

Artikel 197

  • 1.

    Het college legt aan de raad over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2.

    Het college voegt daarbij de verslagen, bedoeld in artikel 213a, tweede lid.

  • 3.

    De raad legt de in het eerste en tweede lid, alsmede de in artikel 213, derde en vierde lid, bedoelde stukken, wanneer de bespreking daarvan geagendeerd is op de in artikel 19, tweede lid, bedoelde wijze, voor een ieder ter inzage en stelt ze algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. De raad beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

Artikel 209

  • 1.

    In gevallen van dringende spoed kan, indien de raad daartoe besluit, verplichting worden aangegaan voordat de desbetreffende begroting of begrotingswijziging is goedgekeurd. Het besluit wordt gedeputeerde staten terstond toegezonden. Is de aangegane verplichting geraamd bij een begrotingswijziging welke nog niet ter goedkeuring is ingezonden, dan wordt deze begrotingswijziging te zamen met het besluit toegezonden.

  • 2.

    Over het in het eerste lid bedoelde besluit stemt de raad bij hoofdelijke oproeping.

Relevante artikelen uit de Kieswet.

Artikel G 3

  • 1.

    Een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid en waarvan de aanduiding niet reeds bij het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer, onderscheidenlijk provinciale staten, is geregistreerd, kan aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad schriftelijk/digitaal / digitaal verzoeken de aanduiding waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. De verzoeken die zijn ontvangen of aangevuld als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, na de tweeënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.

  • 2.

    Voor de in het eerste lid bedoelde registratie moet een waarborgsom van € 112,50 worden betaald aan de gemeente. Degene die de betaling heeft verricht, ontvangt een bewijs daarvan. Na inlevering van een geldige kandidatenlijst voor de eerstkomende verkiezing na de beslissing op het verzoek wordt hem de waarborgsom teruggegeven.

  • 3.

    Bij het verzoek worden overgelegd:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte waarin de statuten van de vereniging zijn opgenomen;

    • b.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 dan wel artikel 2 van de Handelsregisterwet 2009 BES;

    • c.

      het in het tweede lid bedoelde bewijs van betaling;

    • d.

      een verklaring van de politieke groepering, houdende aanwijzing van haar gemachtigde en plaatsvervangend gemachtigde bij het centraal stembureau, welke geldt zolang zij niet door een andere is vervangen.

  • 4.

    Het centraal stembureau beschikt slechts afwijzend op het verzoek, indien:

    • a.

      de aanduiding strijdig is met de openbare orde;

    • b.

      de aanduiding geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een reeds op de voet van dit artikel of de artikelen G 1, onderscheidenlijk G 2, geregistreerde aanduiding van een andere politieke groepering, of met een aanduiding waarvoor reeds eerder op grond van dit artikel een registratieverzoek is ontvangen, en daardoor verwarring te duchten is;

    • c.

      de aanduiding anderszins misleidend is voor de kiezers;

    • d.

      de aanduiding meer dan 35 letters of andere tekens bevat;

    • e.

      de aanduiding geheel of in hoofdzaak overeenstemt met die van een rechtspersoon die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak verboden is verklaard en deswege is ontbonden;

    • f.

      het verzoek op dezelfde dag bij het centraal stembureau is ingekomen als een ander verzoek, strekkende tot inschrijving van een geheel of in hoofdzaak gelijkluidende aanduiding, tenzij dat andere verzoek reeds op een der ondera tot en mete genoemde gronden moet worden afgewezen;

  • 5.

    De beslissing van het centraal stembureau op het verzoek wordt aan de gemachtigde bekendgemaakt, alsmede ter openbare kennis gebracht op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 6.

    Een politieke groepering waarvan de aanduiding is ingeschreven in het register, kan schriftelijk/digitaal / digitaal een verzoek tot wijziging van deze aanduiding indienen bij het centraal stembureau. De laatste volzin van het eerste lid, alsmede het vierde en vijfde lid zijn op verzoeken tot wijziging van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Het centraal stembureau schrapt de aanduiding in het register en brengt dit ter openbare kennis op de in de gemeente gebruikelijke wijze, wanneer:

    • a.

      de politieke groepering heeft opgehouden te bestaan;

    • b.

      de politieke groepering een verzoek daartoe heeft gedaan;

    • c.

      de politieke groepering als vereniging bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak verboden is verklaard en deswege is ontbonden;

    • d.

      voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van de gemeenteraad geen geldige kandidatenlijst is ingeleverd.

Artikel V 1

  • 1.

    De voorzitter van het centraal stembureau geeft de benoemde schriftelijk/digitaal / digitaal kennis van zijn benoeming. De brief, houdende deze kennisgeving, wordt uiterlijk de dag na de vaststelling van de uitslag van de verkiezingen of na de benoemdverklaring tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt of aangetekend verzonden. Aan benoemde leden van de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer wordt de brief binnen deze termijn tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt of aangetekend verzonden door de voorzitter van de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De voorzitter van het centraal stembureau overhandigt de brief hiertoe onverwijld na de vaststelling van de uitslag of de benoemdverklaring aan de voorzitter van de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

  • 2.

    Indien de benoemde een gemachtigde heeft aangewezen, geschiedt de toezending of uitreiking aan die gemachtigde.

  • 3.

    De voorzitter geeft tegelijkertijd schriftelijk/digitaal / digitaal kennis van de benoeming aan het vertegenwoordigend orgaan. Deze kennisgeving strekt de benoemde tot geloofsbrief.

Artikel V 2

  • 1.

    De benoemde draagt er zorg voor dat uiterlijk op de tiende of, bij een benoeming in een na de eerste samenkomst van het nieuw gekozen orgaan opengevallen plaats, de achtentwintigste dag na de dagtekening van de kennisgeving van benoeming het vertegenwoordigend orgaan van hem, onderscheidenlijk van de gemachtigde, bij brief mededeling ontvangt dat hij de benoeming aanneemt.

  • 2.

    Is binnen die tijd de mededeling niet ontvangen, dan wordt hij geacht de benoeming niet aan te nemen.

  • 3.

    De voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan deelt aan de voorzitter van het centraal stembureau onverwijld mede, dat de benoemde de benoeming heeft aangenomen, dan wel dat hij geacht wordt de benoeming niet aan te nemen.

  • 4.

    Indien de benoemde de benoeming niet aanneemt, doet hij of zijn gemachtigde daarvan binnen de in het eerste lid bedoelde termijn bij brief mededeling aan de voorzitter van het centraal stembureau. Deze geeft hiervan kennis aan het vertegenwoordigend orgaan.

  • 5.

    Zolang nog niet tot toelating van de benoemde is besloten, kan deze, onderscheidenlijk zijn gemachtigde, bij brief aan het vertegenwoordigend orgaan mededelen dat hij op de aanneming van de benoeming terugkomt. Hij wordt dan geacht de benoeming niet te hebben aangenomen. De voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan geeft van de ontvangst van deze mededeling onverwijld kennis aan de voorzitter van het centraal stembureau.

Artikel V 3

  • 1.

    Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt, legt de benoemde, onderscheidenlijk zijn gemachtigde, aan het vertegenwoordigend orgaan een door hem ondertekende verklaring over, vermeldende alle openbare betrekkingen die de benoemde bekleedt.

  • 2.

    Tenzij de benoemde op het tijdstip van benoeming reeds lid van het vertegenwoordigend orgaan was, legt hij tevens een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen over, waaruit zijn woonplaats, datum en plaats van de geboorte, alsmede, indien het betreft een benoeming tot lid van de Tweede of Eerste Kamer of provinciale staten, zijn Nederlanderschap blijken.

  • 3.

    De gemachtigde van de benoemde die buiten Nederland woonplaats heeft, legt in plaats van het afschrift, bedoeld in het tweede lid, een uittreksel uit de geboorteregisters over, waaruit datum en plaats van de geboorte van de benoemde blijken, alsmede een bewijs van Nederlanderschap betreffende de benoemde.

  • 4.

    Indien een tot lid van de gemeenteraad benoemde persoon geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, legt hij een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen over, waaruit blijkt of hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel V 4

  • 1.

    Het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, onderzoekt de geloofsbrief onverwijld en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen. Indien de benoemde voor de eerste samenkomst van het nieuw gekozen orgaan de voor het lidmaatschap vereiste leeftijd zal hebben bereikt, wordt daarmee bij het nemen van de beslissing rekening gehouden. De wijze waarop het onderzoek van de geloofsbrieven van de leden van de Tweede, onderscheidenlijk van de Eerste Kamer geschiedt, wordt geregeld in het reglement van orde van de desbetreffende kamer.

  • 2.

    Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.

  • 3.

    Betreft het de toelating van degene die is benoemd in een tussentijds opengevallen plaats, dan strekt het onderzoek zich niet uit tot punten die het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag betreffen.

  • 4.

    Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan het vertegenwoordigend orgaan tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit alle als uit een of meer stembureaus of provincies, besluiten. De burgemeester of het centraal stembureau, voor zover die de desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, onderscheidenlijk de voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer, doet deze op verzoek van het vertegenwoordigend orgaan onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de stembiljetten gaat het vertegenwoordigend orgaan onmiddellijk tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de stembureaus. Bij deze opneming zijn de artikelen N 5, N 8 en N 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is het vertegenwoordigend orgaan tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in artikel N 2, te openen. De burgemeester die de desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van het vertegenwoordigend orgaan onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 voorgeschreven wijze.

Relevante artikelen uit de Grondwet.

Artikel 125

  • 1.

    Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen.

  • 2.

    Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.

Relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1:2

  • 1.

    Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

  • 2.

    Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

  • 3.

    Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 1:3

  • 1.

    Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijk/digitaal / digitaale beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

  • 2.

    Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

  • 3.

    Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

  • 4.

    Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Artikel 2:4

  • 1.

    Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

  • 2.

    Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 3:12

  • 1.

    Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 2.

    Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3.

    In de kennisgeving wordt vermeld:

    • a.

      waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    • b.

      wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

    • c.

      op welke wijze dit kan geschieden;

    • d.

      indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Artikel 9:1

  • 1.

    Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.

  • 2.

    Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.

Relevante artikelen uit de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    document:

    een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk/digitaal / digitaal stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;

  • b.

    bestuurlijke aangelegenheid:

    een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;

  • c.

    intern beraad:

    het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;

  • d.

    niet-ambtelijke adviescommissie:

    een van overheidswege ingestelde instantie, met als taak het adviseren van een of meer bestuursorganen en waarvan geen ambtenaren lid zijn, die het bestuursorgaan waaronder zij ressorteren adviseren over de onderwerpen die aan de instantie zijn voorgelegd. Ambtenaren, die secretaris of adviserend lid zijn van een adviesinstantie, worden voor de toepassing van deze bepaling niet als leden daarvan beschouwd;

  • e.

    ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissie:

    een instantie, met als taak het adviseren van één of meer bestuursorganen, die geheel of gedeeltelijk is samengesteld uit ambtenaren, tot wier functie behoort het adviseren van het bestuursorgaan waaronder zij ressorteren over de onderwerpen die aan de instantie zijn voorgelegd;

  • f.

    persoonlijke beleidsopvatting:

    een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;

  • g.

    milieu-informatie:

    hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.